Dode kamer : gedichten
Erik Spinoy
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : SPIN |
Jos Joosten
em/ec/05 d
Nieuw Zuid: driemaandelijkse discursieve machine voor cultuurkritiek en amusement heeft een opmerkelijke inhoud: het volledige nummer, bijna tachtig pagina's, bestaat uit de tekst van gesprekken tussen de vier redacteuren: Erwin Jans, Patrick Peeters, Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy. Het hele culturele leven in Vlaanderen en vér erbuiten passeert de revue, waarbij de vier redacteuren zich met enthousiasme op hun rol storten van Waldorf en Statler, de twee welbekende oude mannen op het balkon van de Muppetshow . Dat is beslist amusant, soms ronduit verhelderend, maar uiteindelijk blijft er toch een flinke geur van pedanterie over het gesprek hangen. Dat komt, denk ik, omdat de heren exact weten te vertellen hoe de machtslijnen in het culturele veld lopen, maar geen oog hebben voor de rol die zijzelf daarin vervullen. Om ons tot twee van de redacteuren te beperken: Van Bastelaere is intussen Staatsprijswinnaar en Spinoy hoogleraar letterkunde aan de Universiteit van Luik. Niet dat dat een reden zou zijn om voortaan je mond te houden over literaire machtsverhoudingen -- integendeel. Maar enige reflectie op de eigen positie door mensen die het poëziedebat, zeker in Vlaanderen, sinds eind jaren tachtig enkele essentiële impulsen gaven, had geen kwaad gekund. Het literaire veld kent geen belangeloze buitenstaanders.
Zo'n zelfonderzoek had wellicht aan het licht gebracht dat de vraagstukken rond ,,marge'' en ,,mainstream'' er de laatste tien jaar niet eenvoudiger op zijn geworden. Zijn de dichters van de ,,postmoderne'' generatie intussen niet (een essentieel deel van) de hoofdstroom in Vlaanderen geworden? Die vraag doet zeker ter zake bij het verschijnen van Erik Spinoys nieuwe bundel: Boze wolven hoort bij het allerbeste wat de afgelopen jaren in het Nederlandse taalgebied aan poëzie verschenen is .
Wanneer je de lichting postmoderne dichters, dus mensen als Verhelst, Hertmans en Van Bastelaere, als een groep zou willen zien -- en ik bedoel in dit geval een popgroep -- dan is Spinoy misschien wel het best te typeren als de George Harrison van de club. Niet de man van de grote statements (hoewel hij enkele belangwekkende essays schreef, zoals zijn analyse van het fenomeen ,,literair manifest'' in het kleine tijdschrift De zingende zaag ), maar veeleer iemand die enigszins afzijdig zijn eigen gang gaat en de wereld af en toe verbaast met een prachtig product van eigen hand. Vooral Fratsen (1993) acht ik een zeer bijzondere dichtbundel: sobere, haast mystieke gedichten, waarin op intrigerende wijze oude teksten gerecycleerd werden en oude symbolen (zoals de vis) werden onttakeld of juist gereanimeerd. Fratsen stond stilistisch in een opvallend contrast met zijn voorgangers Susette (1990) en Spinoys debuut Jagers in de sneeuw (1986). Ook daarin was voor het hergebruiken van teksten een belangrijke rol weggelegd, maar de verzen waren veel woord- en beeldrijker.
rBoze wolven. Tegenover de bezwerende monotonie van Fratsen staat nu een veelstemmige bundel waarin historische figuren, gefantaseerde personen, stemmen en tegenstemmen, essayistisch aandoende passages en poëtische teksten, fragmenten en talloze motto's een atonaal totaalkoor vormen.
Toch is er een constante in Spinoys nieuwe bundel: zijn fascinatie voor de romantiek als cultuurhistorisch concept. Uit eerdere bundels sprak al een grote belangstelling voor Hölderlin, en Fratsen entte zich op het romantische idee van het sublieme. In de nieuwe bundel blijkt de ontlening aan de romantiek al vanaf de titel. Wie ,,boze wolf'' zegt, zegt ,,Roodkapje'' en belandt bij de gebroeders Grimm, de grote sprookjesverzamelaars van de romantiek, die met het optekenen van oeroude volksvertellingen de stem van het volk meenden te kunnen achterhalen. Die ,,stem van het volk'' zien we ook bij Spinoy, met name in de opéé n na laatste afdeling van de bundel, waar een aantal stemmen spreken over het dagelijks leven tijdens de bezetting en de naoorlogse periode. Of waarin een dichterlijke beschrijving gegeven wordt van die tijd:
De smalle straat
de meidoornheg
het werkhuis met
machines, wipzaag, schavelingen
de varkensstal
de boomgaard met
de pruimelaren overheerlijk
ijzige winters en
azuren zomers
waarin oorlogen soms kwamen
onverklaarbaar
tot ze ook weer gingen
auto's voor het eerst verschenen
roestten
als in dromen reden
zich vermenigvuldigden
en weer verdwenen
liefde zwol
als bloemknoppen
en vrucht droeg
en vervroor
en kranten van dit alles
niets versloegen.
Dit lijkt gewoon een welgeformuleerd tafereeltje in een standaard-romantiserende stijl, met het bijpassende beeldjargon in haast clichématige bewoordingen. Opmerkelijk zijn twee passages: de oorlogen die als een soort natuurverschijnsel worden ervaren (met een mooi woordspel met ,,verklaard'') en de kranten die niets verslaan. Dat laatste wijst erop dat je dit gedicht eigenlijk niet los kunt lezen van het spiegelbeeld uit de tweede afdeling van Boze wolven . Daarin figureert al evenzeer de (of een) romantiek, maar dan een geperverteerde: het -- beeld van het -- gewone volk zoals dat, bijvoorbeeld, door de nazi's werd geportretteerd en gemanipuleerd. Hier blijkt juist hoe de propaganda en de advertenties (de ,,kranten''), waarvan we in de gedichten voorbeelden zien, een al even kunstmatig romantiekconcept naar voren schoven.
Zo worden overal in Boze wolven concepten in opbouw tegelijk onttakeld. Dat is mooi te zien in de afdeling gedichten rond de Amerikaanse anti-modernistische architect Frank Lloyd Wright die, zeker in zijn latere jaren, zich ging gedragen als een romantische, haast messianistische kunstenaar. In Boze wolven worden delen uit Wrights leven en werken geciteerd en verwerkt. Maar veelal met -- onderaan de pagina, rechts uitgelijnd -- een tegendraadse stem die het romantische droombeeld ontmaskert. Zo wordt een glorievolle opsomming van architectonische projecten direct aangevuld met:
het Freeman Huis dat
van poreuze blokken in beton
biljoenen liters water dronk
citroenig zure smog vrat
en nu pijlsnel verpulvert
opgevreten wordt
Ook hier zie je de onvermijdelijke onttakeling van de romantiek. Erik Spinoy is dus geen traditionele romanticus. Dat blijkt ook uit de compositie van de bundel: nergens zie je persoonlijke ontboezemingen van de individuele dichter (hoewel soms, in de voorlaatste afdeling, een biografische achtergrond gesuggereerd wordt). De onvervreemdbare stem van één dichter, een welomlijnd ,,ik'', zien we nergens. De bindende factor lijkt veeleer de ,,wolf'' te zijn, die zeer prominent door de bundel ronddwaalt in steeds andere verschijningsvormen. We zien hem bijvoorbeeld als metafoor voor de inspiratie van Wright (,,de jonge, vuur dragende wolf in FLW''), terloops in een verwijzing naar Van Ostaijen (,,de even oude wolf in Miavoye-Anthée'') of in het macabere ,,Adolf, gelukkige wolf'', waar historie en heden in een confrontatie samenkomen. Na twee strofen met een fascistische litanie (openend met Hitler als ,,verzonnen zwarte alfaman''), wordt in de laatste drie strofen een sprong naar het heden gemaakt met alweer een bizarre ontmaskering van romantische concepten:
Maar dat was ooit.
Vandaag koopt elke wolf zijn BMW,
Defender, Porsche of Chevy Corsica
en tart zijn medewolf.
Ons kijkt ons boudweg in het oog.
De strijd en huiselijkheid verlegd
naar het spookachtig lijf-aan-lijfgevecht
op markten, airconditioned, overdekt.
De bundel sluit met een titelloos gedicht, waarin de wolf uit twee facetten blijkt te bestaan, de jonge, potente en de oude, stervende: ,,Nooit zijn de twee uiteen/gezien'' zijn de mooie, paradoxale slotregels van de bundel. Paradoxaal, omdat deze algemene waarheid in alle pagina's daarvóór juist voortdurend ontkracht is door Spinoys virtuoze spel van constructie en onttakeling. Wij, lezers, zagen hoe beide polen juist voortdurend uiteen waren -- en zo heffen Spinoys slotverzen zichzelf als het ware op. Tamelijk subliem.
ERIK SPINOY, Boze wolven, Meulenhoff, Amsterdam, 140 blz., 13,5 euro.
Marc Holthof
em/ec/11 d
Spinoy (1960) debuteerde in 1986 met 'Jagers in de sneeuw'. Die gedichten konden elk apart gelezen worden, maar hun kracht kwam pas tot uiting als men de gehele bundel doorgenomen had. Spinoy werd geprezen voor de beeldenrijkdom en bewees met het bijna epische 'Susette' (1990) dat zijn debuut geen toevalstreffer was. Zijn tweede bundel stond in het teken van de onmogelijke liefde tussen de Duitse dichter Hölderlin en de getrouwde Susette Gontard. Drie jaar later verscheen 'Fratsen', dat ogenschijnlijk losser opgebouwd was, maar elk gedicht bleek een stap in een tot mislukken gedoemd streven naar het filosofische ideaal van het verhevene.
Spinoys entree in de poëzie zou waarschijnlijk niet zoveel aandacht gekregen hebben zonder zijn medewerking aan de in 1987 verschenen verzamelbundel 'Twist met ons'. Daarin kondigde zich een nieuwe generatie dichters aan die al gauw het label 'postmodernisten' kregen. Zij kregen het verwijt te filosofisch te zijn, te veel met citaten en verwijzingen te gooien. Spinoy kan niet anders dan schuldig pleiten aan het bezig zijn met filosofie en met andere schrijvers. Dat neemt echter niet weg dat hij zelf ook een groot dichter is, en dat bewijst hij met elke nieuwe bundel. In 1995 verscheen nog 'De smaak ervan', maar daarna bleef het lange tijd stil rond Spinoy, die Nederlandse literatuur doceert aan de universiteit van Luik.
Nu is er dus 'Boze wolven'. Daaruit blijkt dat Spinoy in die zeven jaar sinds zijn vorige bundel is blijven schrijven - en misschien wel intensiever dan voordien. 'Boze wolven' is een lijvige bundel van 140 bladzijden geworden, maar de intensiteit blijkt niet alleen uit de kwantiteit. Net als in de vorige bundels blijft Spinoy rond eenzelfde thema of onderwerp cirkelen, maar in deze nieuwe bundel blijkt hij daar zowel creatiever als consequenter mee om te springen. In 'Susette' was de verhaallijn van de relatie tussen Hölderlin en Susette soms wat dwingend, in 'Fratsen' leken sommige gedichten wel erg ver van het centrale thema uit te waaieren, maar in 'Boze wolven' kan Spinoy de vele draden die door elk gedicht en elke cyclus lopen, telkens naar de wolf terugbrengen.
Kracht en aftakeling
Op de achterflap staat een van de kerngedichten van de bundel. 'Een wolf / is als een huis / waarin twee gaten gapen.' Twee kanten, twee verschillende krachten beheersen de wolf: zijn natuurkracht en 'het ongewervelde'. Het ongewervelde is wat binnen in hem, in de kelder van het huis aan hem vreet. In het slotgedicht, dat ik hier volledig citeer, wordt die tweedeling nog eens duidelijk aangegeven. 'Geen lied van schijn en zijn. // Geen mistel zonder stam. // Er is de wolf die onmeedogend bijt / en grommend pissend grenzen trekt / waarin hij leven doden / neuken voeren moet. // Er is de tandeloze wolf, / de trager dravende / de hondsmoe happende / van ouderdom / onmondigheid. // Nooit zijn de twee uiteen / gezien.' Door het enjambement ('uiteen / gezien') bouwt Spinoy een reserve in die de hele bundel kenmerkt: zijn de twee nooit uiteen, of lijkt dat alleen maar zo, doordat ze nooit uiteen gezien zijn? De dichter laat het in het ongewisse. Ongeveer halfweg de bundel stelt hij dat expliciet: 'Ik speculeer / niet meer.'
Wolven leven in een strikte hiërarchie. De alfawolf leidt de roedel, de omegawolf is de verschoppeling. De welpen worden gekoesterd, maar moeten het gezag van de oudere wolven aanvaarden. Vaak is hun manier van leven vergeleken met die van de mens: de gemeenschap is een hecht blok, maar elke buitenstaander is een potentieel gevaar. De wolven van Spinoy leven in Noord-Amerika. Het is winter (zoals zo vaak in het werk van Spinoy). In de sneeuw en de koude jagen ze in groep op wapiti's en kariboes. Spinoy toont ook de keerzijde van het bijna mythische dier: na de periode van lichamelijke kracht en vitaliteit volgt onvermijdelijk de aftakeling. Wolven hebben de mens altijd gefascineerd, maar ook angst ingeboezemd. Daarom zijn wolven ook altijd opgejaagd geweest. Eerst waren er klopjachten, later gebruikte men andere middelen, zoals het gif 1080, dat een pijnlijke dood veroorzaakt. Zo kan de wolf zowel voor gevaarlijke kracht als voor opgejaagd wild staan.
Eenzame wolven en welpen
In 'Boze wolven' wordt niet alleen over de biologie van de wolven geschreven. Er is ook een reeks gedichten over Frank Lloyd Wright, de grondlegger van de organische architectuur: het gebouw moest volgens hem in harmonie met het landschap bestaan. Hij wordt gevierd als een van de 'Great Americans' van de twintigste eeuw, maar Spinoy is niet blind voor zijn negatieve kanten. Wrights grootse projecten worden opgenoemd, samen met gebouwen als 'Het Freeman Huis dat / van poreuze blokken in beton / biljoenen liters water dronk / citroenig zure smog vrat / en nu pijlsnel verpulvert / opgevreten wordt'. Deze grote persoonlijkheid blijkt uiteindelijk ook maar een mens zoals ieder ander te zijn. De eenzame wolf mag dan wel indruk maken, op het eind volgt ook voor hem het verval.
De aangrijpendste gedichten van de bundel zijn te vinden in de reeks die geopend wordt met een citaat van ene Marie v.d. S. : 'Mijn benen jong mijn benen.' Zij leeft in haar eigen kleine wereld en ligt niet wakker van de grote wereldgebeurtenissen en 'niet van het nachtelijk doodgaan van / de even oude wolf in Miavoye-Anthée' (Paul van Ostaijen). Zij had geleerd dat 'haar rug er / om te buigen was / haar lippen om / te proeven van een vla / of om te mompelen met / de ogen afgewend.' Zij was nooit een wolvin geweest, maar altijd een welp gebleven: klein, afhankelijk en onderdanig uit noodzaak.
In de daaropvolgende reeks keert Spinoy terug naar de concrete wolf. Hij opent de cyclus met een kil en hard beeld van een dode welp met een gapende wonde waarin de wormen (het ongewervelde) rondkruipen. Na een aantal gedichten valt het lidwoord weg. 'Wolf ligt hier even / dood / te zijn'. Zo krijgt de naam 'wolf' plotseling een algemeengeldendheid en blijkt eens te meer dat de wolf in deze dichtbundel niet alleen het fascinerende dier is of de wolf uit de uitdrukking 'homo homini lupus' (de mens is een wolf voor de mens). De wreedheid die het dier toegedicht wordt en die Spinoy ook niet uit de weg gaat, is maar één kant van het verhaal. Er is ook het sociale systeem, de machtsverhoudingen, de aftakeling en het uiteindelijke sterven. In 'Boze wolven' woedt telkens een verwoestende kracht in de buik van elk wezen, en uiteindelijk is het die kracht die de bovenhand krijgt. 'Geen wolf rept nog van winnen hier. / Het uithouden is alles.'
De bundel is ingedeeld in een aantal reeksen die telkens één of meer motto's meekrijgen. Die citaten komen uit wel erg verschillende gebieden: politiek (Richard Nixon), literatuur (Kafka, Claus, Emily Dickinson), film en televisie ('Blue Velvet', 'The Sopranos', 'The X-Files'), popmuziek, de Bijbel,... Die verscheidenheid weerspiegelt onder meer dat de metafoor van de wolf op zowat elk gebied van onze samenleving en cultuur toepasbaar is.
De wolf is een sociaal wezen, maar de omegawolf en de welpen zijn de gevangenen van het sociale systeem, zoals Marie v.d. S. Eenzame wolven komen niet zo heel vaak voor, maar het is precies de 'lone wolf' die het meest tot de verbeelding spreekt. Maar uiteindelijk valt ook die Einzelgänger ten prooi aan het aftakelingsproces.
Wetenschappelijk onderzoek naar de wolf wordt bemoeilijkt door het feit dat wolven zich niet gemakkelijk laten observeren. Daardoor zijn de onderzoekers vaak aangewezen op de sporen in de sneeuw om de roedel terug te vinden. Het onderzoek is nooit volledig afgerond en dat geldt ook voor Spinoys project in 'Boze wolven'. De lezer van deze bundel geeft ook nooit de indruk dat hij helemaal uitgelezen is, je kan telkens opnieuw beginnen en nieuwe sporen ontdekken. En dat is een kwaliteit die maar weinig poëzie gegeven is.
Erik Spinoy
'Boze wolven', 2002, Amsterdam, Meulenhoff, 140 blz., ISBN 90-290-7214-8.
31/12/2003
Een van de meest fascinerende dichtbundels van het afgelopen jaar verscheen in de aanloop van de donkere dagen, en men zou haast geneigd zijn daarin een symbolische daad te zien. Met Boze wolven liet Erik Spinoy na Fratsen (1993) eindelijk opnieuw van zich horen als dichter. Spinoy is al vele jaren een van de belangrijkste woordvoerders van wat men genoegzaam de 'postmodernistische' literatuuropvatting is gaan noemen. In dat opzicht is het geen toeval dat hij, samen met Dirk van Bastelaere, het controversiële tijdschrift 'Nieuw-Zuid' runt. En nu ligt, na bijna tien jaar, een dichtbundel voor van niet minder dan 140 bladzijden. De bundel is in ieder geval bijzonder coherent gestructureerd, als één geheel: hoewel er sprake is van diverse reeksen, valt bv. op hoe de teksten veelal titelloos zijn en hoe iedere vorm van inhoudstafel ontbreekt. Daardoor wordt de lezer geconfronteerd met een grote tekst, die blijkbaar via een aantal fragmenten (gedichten?) en citaten wordt gepresenteerd. Daarbij komt nog dat bepaalde gedeelten gebruikmaken van diverse lettertypes en dat de typografie van de gehele bundel bijzonder doordacht is. Kortom, alleen al door deze vormgeving wordt de lezer geconfronteerd met de zo typische spanning tussen fragment en geheel, tussen coherentie en meerduidigheid. Die problematiek van een uiterst zelfbewuste poëzie een lyriek die niet alleen de eigen mogelijkheden programmatisch uitvergroot, maar zich ook bewust tracht te zijn van haar eigen paradoxen en aporieën vindt de lezer terug op iedere bladzijde, binnen regels en beelden. Spinoy maakt bv. veelvuldig gebruik van het beeld van de 'wolven', zonder dat dat element echter doorlopend dezelfde betekenis zou hebben. Het resultaat van die bijzonder doordachte aanpak is een lectuur die tastend verloopt, die ook steevast vraagt om herlezing in het licht van wat voorafging en van wat volgt. Gezien het grote tekstvolume van deze bundel hoeft het weinig betoog dat niet alle teksten dezelfde indruk nalaten. Dat heterogene karakter lijkt echter tot op zekere hoogte in het poëticale project ingebakken, precies omdat Spinoy die heterogeniteit van stijlen en talen wil beklemtonen. Voor mij persoonlijk zijn echter 'reeksen' als 'Mijn benen jong mijn benen' en de teksten rond de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright nu reeds klassiekers voor de zgn. 'postmodernistische canon'. Deze bundel is dus veel meer dan aanbevolen. Hij is levensnoodzakelijk. [Dirk De Geest]
Hans Groenewegen
Met de titel van zijn nieuwe bundel zinspeelt de Vlaamse dichter (1960) op de bekende op Plautus teruggaande bekende zegwijze Homo homini lupus, de ene mens is voor de andere een wolf. Hij begint de bundel met open, soepele melodieuze vrije verzen. Aanvankelijk zet Spinoy gedicht voor gedicht de wolf en de wolvenroedel neer. Dan weeft hij steeds meer betekenissen mee die de wolf inderdaad tot beeld van het menselijke samenleven maakt. Hij gebruikt de begrippen goed en kwaad, hij zet welgekozen motto's in: uitspraken van politici, regels uit popsongs, uit de bijbel, tv-series, uit een militair handboek, citaten, gedichten en romans. Hij laat historische personen en locaties figureren. Bij de toenemende complexiteit handhaaft hij de open lichte toon. Met die paradoxale opzet maakt Spinoy ervaarbaar dat het vreemde buiten de mens samenhangt met het vreemde in hem, dat hij het wrede als iets eigens onder ogen moet zien. Spinoy bevestigt zijn positie als een van de toonaangevende dichters van dit moment.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.