Open : roman
Philip Huff
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Prometheus, 2022 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : HUFF |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Prometheus, 2022 |
VOLWASSENEN : ROMANS : HUFF |
Dirk Leyman
ru/eb/19 f
Onlangs sprak ik met een auteur van troebele roman noirs die er hoog over opgaf dat hij een uiterst behaaglijke jeugd had gehad. Waar de duisternis in zijn boeken vandaan kwam? Dat kon hij niet bevroeden. Hij leek wel het wandelende tegenbewijs van de bekende frase 'An unhappy childhood is a writer's goldmine'.
Ik moest weer aan die wrange uitspraak denken toen ik de nieuwe roman van Philip Huff (°1984) las. In het af en toe kil om het hart slaande Wat je van bloed weet ontvouwt de Nederlandse schrijver en regisseur zijn getraumatiseerde jeugd, waarin de klappen en mentale terreur schering en inslag waren.
"Het is een onweerlegbaar feit dat mijn ouders een gewelddadig huwelijk hadden", vertelde Huff vorig weekend in NRC Handelsblad. Eraan toevoegend dat zijn boek "heel erg autobiografisch" is. "Maar het gaat wel over herinneringen, en als je bedenkt hoe we ons dingen herinneren, dan weet je dat ze een vorm van fictie zijn."
Veertien jaar lang was Huff doende om dat slagveld - dat hem ook opzadelde met een chronische hartkwaal - in kaart te brengen. Eerst volgen we de kleine Huff, met zijn geliefde, jongere broertje Alex en zijn zus Emilie. Ze wonen "in een vrijstaand huis met een rieten kap en grote voor- en achtertuin" in Laren, wat betekent dat "de buren jullie niet (kunnen) horen". Gelukkig maar, want wat zich achter de muren afspeelt tussen zijn vader en moeder - 'Peter' en 'Annabelle' - is hallucinant. "Je ouders hebben zonder elkaar anker noch ankerplaats. (...) Dus kiezen ze voor hun rol als gekwelde, verdoemde, tot elkaar veroordeelde echtgenoten - en handelen daarnaar", schrijft Huff.
Ze mikken met metalen voorwerpen en bestek naar elkaars hoofd, er vallen slagen op de borst, tot er bloed vloeit. Het kan zomaar losbarsten. De kinderen zoeken naar een strategie om buiten schot te blijven of de brokken te lijmen. Tevergeefs, want hij en Alex delen gedurig in de brokken, tot Peter Huff zelfs door een glazen douchedeur ramt.
Vakanties zijn zenuwslopende schijnvertoningen, slechts licht gedempt door semilieflijke taferelen bij tante Josephine en oom Otto. "Steeds vaker hoop je dat je ouders, tegelijkertijd, uit je leven vallen." Noodgedwongen moet Huff zich bedienen van leugens: "De leugen: het middel om het leven de waarheid te geven waar je zo naar verlangt."
Onbehaaglijke literatuur is het, in kortaangebonden zinnetjes en soms absurde, beklemmende dialogen. Later verandert de verteltoon, wanneer Huff inzoomt op zijn eerste liefdes, met vooral de intrede van Cato, het begeerde paardenstaartmeisje van de hockeyclub, in wier gezin hij wél welkom lijkt te zijn. Huff weet hoe hij over ontluikend verlangen moet schrijven. Wenkt het onbezoedelde (Amsterdamse) leven dan toch? Nee, er komen revolte en (ook bij Huff zelf) woedeaanvallen, en blijvend optorenende schaamte. De diep ingesleten autoritaire steekspelen met ma en pa gaan verder, ad infinitum.
Wat je van bloed weet is schrijnend en onvervaard en evolueert geleidelijk naar een bildungsroman over de schrijver Huff in spe. Op elke pagina van het boek - dat in het slotdeel wat uit balans raakt - voel je de barre noodzakelijkheid. "Je hebt geleerd: gedachten zijn veroordeeld tot de cel van je hoofd, gevoelens tot de gevangenis van je lichaam."
Sam De Wilde
rt/aa/26 m
Ondanks de onheilspellende titel drupt er al bij al weinig bloed uit de pagina's van Philip Huffs nieuwe roman. Het relaas van zijn jeugdjaren in een huisgezin waar de roede niet gespaard werd is echter geen bloedeloze vertelling. Huff zou veertien jaar aan Wat je van bloed weet gewerkt hebben, maar meer nog dan tijd leek de schrijver afstand nodig te hebben. Afstand tot de jaren waarin hij precies wist hoeveel ringen zijn moeder droeg omdat hun afdrukken met enige regelmaat in zijn jonge wangen stonden. Die afstand creëert de auteur van Dagen van gras (2009), Niemand in de stad (2012) en Boek van de doden (2014) onder andere door zijn verhaal in de tweede persoon enkelvoud op te tekenen. Net omdat die jij-vorm de lezer er voortdurend aan herinnert dat hij met een literaire constructie te maken heeft, houdt hij altijd het risico van teveel vervreemding in, maar hier werkt de kunstgreep in al zijn paradoxale kracht. De betrokkenheid van de lezer blijft groot. Het literaire trucje laat Huff ook toe om het perspectief van de kleine jongen die hij was aan te vullen met inzichten die hij later verkreeg.
Zijn subtiel uitgevoerde perspectiefwissels leveren, in combinatie met zijn karige, uitgebeende taal en zijn vermogen om platte pathetiek te vermijden, enkele van de ontroerendste hoofdstukken van het prille literaire jaar op. Aan de krop in de keel die je overhoudt aan de scènes vol onderhuidse spanning voegt Huff nog een flinke stomp in de maag toe met enkele hartverscheurende cursieve stukjes over hoe onbezorgd zijn jeugd had kunnen zijn. Het zijn in doodgewone gezinsliefde gedrenkte miniatuurtjes, en het verlangen naar normaliteit en stabiliteit dat er uit spreekt schrijnt door wat er in de pagina's ernaast verteld wordt.
Het cliché wil dat de ongelukkige jeugd van een schrijver doorgaans goede literatuur oplevert, en jammer genoeg bevestigt Huff dat vooral ex negativo in het tweede deel van zijn roman. Van zodra zijn hoofdpersonage de liefde ontdekt en het in zijn leven stilaan beter lijkt te gaan, wordt zijn taal niet alleen beeldender, maar meteen ook meliger. Mensen groeien plots als planten in het licht van hun geliefde, het zwart van de nacht is koud en ogen zijn zacht en gretig. En van alle mooie zinnen die je van Leonard Cohen kunt lenen, kiest Huff een van de zeemzoetste, over haar dat 'als een slaperige, gouden storm' op een kussen ligt. Het is goed dat je tegen die tijd al bereid bent om het personage, en de schrijver, veel te vergeven, want naast de overtrokken metaforiek wordt het laatste deel van de roman ook ontsierd door een soort psychologenpraat die erg wollig overkomt in de mond van een verteller die daarvoor nog zo scherp en genadeloos zijn eigen situatie en gevoelens ontleedde.
Het is jammer dat Philip Huff makkelijker woorden vindt voor wat hem boos maakt dan voor wat hem blij maakt, maar Wat je van bloed weet is geschreven door een fijngevoelige schrijver die toont dat literair zelfonderzoek veel meer kan zijn dan een ommetje rond de eigen navel.
Prometheus, 288 blz., 22,50 € (e-boek 13,99 €).
Maarten Steenmeijer
rt/aa/05 m
Philip Huff deed bijna veertien jaar over zijn vierde roman Wat je van bloed weet, die door zijn uitgever wordt aangeprezen als zijn 'persoonlijkste tot nu toe'. De kiem was een tekst die Huff in 2008 in De Gids publiceerde. Dat was anderhalf jaar voordat zijn korte, ingetogen debuutroman Dagen van gras het licht zag. Daarna volgden twee stevige romans waarin de schrijver de volumeknop een stuk hoger had gedraaid: Niemand in de stad (2012) en Boek van de doden (2016).
Deze drie romans gaan, net als Wat je van bloed weet, over jonge mannen die heel wat op hebben te ruimen in hun bovenkamer. Maar ze hebben stuk voor stuk hun eigen stijl, structuur, toon en thematiek en alleen al daarom zou je ze tekortdoen als je ze zou framen als voorstudies of opmaten van Huffs nieuwe roman.
Er is nog een andere reden om Wat je van bloed weet niet op het schild te hijsen als de apotheose van veertien jaar schrijverschap: de roman waar Huff het langst aan heeft gewerkt, is de minst rijpe en de minst evenwichtige. Waar ligt dat nou aan? In elk geval niet aan het feit dat Huff nu voor het eerst een verteller opvoert die niet in de eerste persoon maar in de tweede persoon over zijn vroegere ik vertelt ('Je ziet jezelf weer in de spiegel van de klerenkast.'). Dit dubbelperspectief schept afstand en dat is precies wat de verteller nodig heeft bij zijn poging om zijn leven niet langer te laten beheersen door de trauma's die hij heeft opgelopen in een gezin waarin vader en moeder niet alleen elkaar maar ook hun drie kinderen geestelijk en lichamelijk mishandelden. Een andere verdienste van dit tweekoppige perspectief is dat het Huff in de gelegenheid stelt om de gedachten en inzichten van het volwassen personage te verweven in de jeugdscènes.
Het eerste hoofdstuk is een grondige bewerking van het eerdergenoemde stuk in De Gids (dat opvallend genoeg niet in de jij-vorm maar in de ik-vorm is geschreven). Vanaf de eerste zin - 'Je wordt wakker in je broertjes bed' - heeft Huff je te pakken. Wie is die jij? Waarom ligt hij in het bed van zijn broertje? Waarom wordt hij wakker? De antwoorden worden net als deze openingszin voornamelijk verpakt in bondige observaties. 'Op de gang: scherven van een vaas', zo staat een halve bladzijde verder. En op de laatste regel van de pagina: 'Je weet het al: zijn auto staat niet op het pad.' Het zijn zinnen die verklaren maar op hun beurt ook weer nieuwe vragen oproepen.
Deze messcherpe manier van vertellen snijdt aan twee kanten. Enerzijds wordt de dramatiek van de situatie subtiel opgebouwd, anderzijds schrijnen tussen de regels door de verdedigingsmechanismen van het kind: geen paniek, houd je gedeisd, dan is het allemaal minder erg. Je moeder 's ochtends koffie brengen voordat je naar school gaat, helpt misschien ook. En vooral: niets vertellen over de leuke dingen die je bij oom en tante meemaakt, want '(je moeder) mag niet weten wat je voelt of denkt.'
De onveiligheid, de angst, het schuldgevoel, de schaamte, het compensatiegedrag, de machteloosheid, de vergeefse hoop, de woede: ze worden in de eerste hoofdstukken aangrijpend vertolkt dankzij Huffs strakke show don't tell-aanpak. Maar jammer genoeg laat de schrijver in de loop van de roman steeds meer de teugels vieren. Zo wordt de sobere, directe stijl die de solide grondstof is van het dubbelperspectief steeds meer vervuild door parmantige dan wel onhandige zinnen als 'Je ouders hebben zonder elkaar anker noch ankerplaats' en 'Nina heeft waarschijnlijk allemaal verwachtingen die je bij jou thuis niet zou kunnen inwisselen voor ervaringen'.
Het gaat beter en beter met de verteller als hij het huis uit is, maar het verslag van zijn onthechting vertoont meer en meer mankementen. In zijn studententijd krijgt hij een verhouding met een vrouw die een stuk ouder is dan hij. Hij leert veel van haar en dat formuleert hij dan als volgt: 'En je groeide. Als een blad. In haar licht.' En het is natuurlijk prettig voor de verteller dat hij de demonen uit zijn jeugd ten slotte weet te kooien en vooruit durft te kijken, maar dan toch liever niet in dit soort zelfhulpproza: 'Op weg naar die toekomst probeer je je zo bewust mogelijk door het leven te bewegen, de scheurtjes te herstellen en liefdevolle ondersteuning te geven aan iedereen in je omgeving, onder wie dus ook jijzelf.'
Dit is niet de taal van een schrijver. Toch is dat wat de verteller aan het worden is: een heuse schrijver. Hij heeft nog een lange weg te gaan, getuige ook de werktitel voor het boek waar hij mee bezig is: Ochtend, licht. De twee woorden komen terug in het slotakkoord van de roman: 'Het is ochtend, het is licht. Je moet zo aan de slag.' Dat is een hemelsbreed verschil met wakker worden in je broertjes bed.
***
Prometheus; 287 pagina's; € 22,50.
(bvds)
ru/eb/15 f
In ‘Wat je van bloed weet’ beschrijft de Nederlandse schrijver en regisseur Philip Huff hoe drie kinderen moeten opgroeien in een onveilige gezinssituatie. Vader Peter en moeder Annabelle bekvechten niet alleen, er komt ook geweld aan te pas, zelfs tegen hun kinderen. De oudste van de drie is Emilie, zij lijkt het minst gehinderd door dat bedenkelijke verleden. Het tweede kind, de naamloze verteller, leert door jaren van schuld, schaamte en woede, een leefbare afstand te vinden tegenover zijn ouders, waardoor hij erin slaagt een eigen leven op te bouwen en om te gaan met al de krachtige emoties die in zijn lijf huizen. Hij neemt de verantwoordelijkheid over zijn jongere broertje, Alex, die even ontspoort nadat hij door zijn moeder van de trap wordt geduwd, maar uiteindelijk ook z’n weg vindt. Huff zet de complexe ouder- kindrelatie én de liefde tussen de kinderen onderling treffend neer en maakt goed invoelbaar hoe levensbepalend hun afkomst is. Tegelijk doet het plot iets te veel denken aan zo’n Hollywoodfilm waarin de helden vele pijnlijke beproevingen ondergaan en daarna een nieuw evenwicht vinden. ‘Wat je van bloed weet’ is een knappe, ontroerende en goedgemaakte roman, maar drijft te veel op verhaal en emotie om echt onder de huid te kruipen.
Jan van Bergen en Henegouwen
Schrijver en regisseur Philip Huff (1984) publiceerde de romans 'Dagen van gras' (2009), 'Niemand in de stad' (2012, winnaar Dioraphte Prijs en verfilmd door M. van Erp) en 'Boek van de doden' (2014). Daarnaast schrijft hij voor dag- en weekbladen in binnen- en buitenland. Voor zijn vierde roman gaat hij terug naar het gewelddadige gezin waarin hij is opgegroeid. Huff beschrijft wat er schuilging achter de façade van een ogenschijnlijk welvarend Goois gezin. Wat het met je doet als je opgroeit in een gewelddadig gezin en in hoeverre dat doorwerkt in je volwassen leven. Een indringend en eerlijk boek. Huff is over dit boek meermaals geïnterviewd en laat elke keer blijken dat hij dit ziet als zijn belangrijkste boek tot nog toe. En hij niet alleen: de recensies zijn lovend en het boek voert verschillende bestsellerslijsten aan. Collega-schrijver Amatmoekrim zegt het zo: ‘Indringend en bij vlagen ondraaglijk intiem. Ik wilde soms wegkijken bij het geweld en de onmacht van deze familie.’
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.