Kroniek van een verzonnen leven : roman
Charles Ducal
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Atlas, 2006 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : DUCA |
Paul Demets
2/ei/10 m
Nieuwe dichtbundels van Bernard Dewulf, Charles Ducal & Dirk van Bastelaere
Toen in 1987 de bloemlezing Twist met ons verscheen, stapten de dichters Bernard Dewulf, Charles Ducal, Erik Spinoy en Dirk van Bastelaere als vier heemskinderen de poëziewereld binnen. En iedereen was er meteen van overtuigd dat ze niet meer weg te denken zouden zijn. Nu drie van de vier ons tegelijk op een nieuwe bundel vergasten, blijkt dat hun poëzie misschien meer dan toen verwantschap vertoont, ondanks hun verscheidenheid. Paul Demets
Het gedicht staat tussen ons en de werkelijkheid in. Dit besef is wat de poëzie van Bernard Dewulf, Charles Ducal en Dirk van Bastelaere, ondanks alle verschillen, bindt.
Vooral bij Bernard Dewulf staat kijken centraal. De gedichten in zijn bundel Blauwziek vormen een intrigerende reeks pogingen om samenhorigheid tot stand te brengen, terwijl de dichter weet dat dit onmogelijk is. Hij maakt taal tastbaar. Het is gevoelige materie in zijn handen. Dewulf streelt de woorden, maakt ze zinnelijk, maar dat betekent niet dat zijn poëzie zomaar lieflijk zou zijn. Hij moet toezien hoe ze haar eigen werkelijkheid creëert, zoals verf de hoofdreden van het bestaan van een schilderij wordt. Als motto van de slotcyclus van de bundel, 'De blauwzieke badkamer', gebruikt Dewulf een uitspraak van Matisse: "Il faut que la peinture serve à autre chose qu'à la peinture." Hierin zien we een andere beweging: het schilderij wordt meer dan verf, want het treedt in de werkelijkheid van de dichter en op die manier ook in die van de lezer binnen. In de slotcyclus laat Dewulf eerst Marthe, de geliefde en het model van Bonnard aan het woord, om daarna het laatste woord aan de schilder zelf te geven. Bonnard herleidde zijn model bijna tot een ding, omdat hij zo opging in de zinnelijkheid en in de expressiviteit van de kleuren ("Zeg mij wat is mijn kleur./ Hij schildert mij bont en blauw/ tot mijn vlees hem staat.// Als ding vorm ik een vrouw./ Ik hou het licht op en ik zwijg.") Maar tegelijk wekte hij haar op een nieuwe manier tot leven, maakte hij haar levensechter dan in werkelijkheid, in de hoop haar op die manier dichterbij te halen, terwijl de afstand altijd bleef: "Komt een vrouw uit haar bad, dan ook verandert/ het heelal. En alles ligt lichtjaren uit elkaar/ in het atoom van de badkamer. Neemt daar/ een vrouw de handdoek op, vreselijk nabij,/ dan schilder ik de lengte van dagen tussen/ haar en mij. De hemelsbreedte van het wij." In zowat de hele bundel van Bernard Dewulf gaat het om verschil, onvervuldheid, afzijdigheid, terwijl er zo'n hunkering in zit naar gelijken, opgaan in de dingen en de geliefde, verzinken, kortom: er echt bij willen horen. Een mens kan niet louter beschouwen, al is het maar om de waan van de dag: "Terwijl ik het zit op te schrijven,/ geen andere vraag zie dan het kijken,/ komt er traag beweging in het huis./ Nooit wil het bij kijken blijven." En toch: we kunnen niet anders dan kijken, maakt Dewulf duidelijk. Zelfs dan, in die natuurlijke staat van kijken, is alles al onzuiver. Want we zien allemaal iets anders. Het is een hoogst persoonlijke vorm van helderziendheid die je ook gerust anders kunt noemen, bijvoorbeeld als het gaat om wat er te zien is vanuit een kamer in november op de dijk in Oostende: "Het is niet te geloven,/ nog iemand had het moeten zien,/ nog een ogenblik/ dat ook de zee net// als een mens/ dat levende gezichtsbedrog// kan staan achter een raam." Er is veel onherbergzaamheid in het blikveld van deze dichter. Het valt bijvoorbeeld op in hoeveel gedichten de slaap ter sprake komt. Het zou een moment van rust en eenheid moeten zijn. Maar niets van dit alles: "Adem liep over, lucht werd dun,/ en wij sliepen, wij schenen als door elkaar./ Maar slapend bewogen wij al.// Zo van eender licht en smeltend glas/ zijn wij niet meer geworden." De cyclus 'Insomnia' gaat, voorbij de slapeloosheid, over het kijken naar wie de geliefde echt is, terwijl het raadsel blijft: "Dagelijks tast men in het duister van het naaste,/ op blind geluk naar haar dromende billen./ Niets is vatbaarder voor eeuwige herhaling/ en niets lost lichter op in het dove ochtendlicht./ Daarom, dromende gedroomde, slapen wij./ Het hoofd in het hoofd, het hoofd om het hoofd." Het leven als permanente verdwijntruc, terwijl we het steeds willen grijpen: dat lijkt het hoofdthema in Blauwziek te zijn, dat zijn bundel met de vorige Waar de egel gaat, verbindt, al hebben we tien jaar op de opvolger moeten wachten. Ik ken geen Vlaamse dichter die zinnelijkere taal tegen die verdwijntruc heeft dan Bernard Dewulf.
Net zoals Bernard Dewulf roept Charles Ducal in zijn gedichten nooit zomaar concrete mensen en dingen, plaatsen of situaties op. Bij hem krijgen ze iets archetypisch. Hij laat ons de kloof zien die gaapt tussen de realiteit en de werkelijkheid van het gedicht. "Poëzie is een daad van ontkenning", schreef Ducal ooit in zijn debuutbundel Het huwelijk (1987). Poëzie mag dan nog zo koppig 'nee' zeggen tegen de werkelijkheid en een eigen realiteit scheppen waarin de dingen zijn zoals de dichter ze wil, toch komt de realiteit hardnekkig om de hoek kijken. Het begint al met de manier waarop Ducal toont hoe we een plek in dit bestaan gekregen hebben. Niet anders dan varkens: "Iemand nam ons op/ en sloeg ons in het oor/ het voor ons bedoelde getal.// Zo begon het: eens in de stal/ leerden wij onszelf vergeten,/ niet bewegen, slapen en eten,/ vlees te zijn tot de uiterste// gram." Het varken en de dichter staan dicht bij elkaar, omdat ze allebei het afgrondelijkste naar boven brengen: "Het woelt in draf en drek/ de taal op die wij/ met gewassen handen schrijven." De werkelijkheid wordt in inkt gewassen, maar zuiverder wordt ze er niet door. Integendeel. Ducal brengt een binnenwereld in kaart. Zoiets kun je niet zomaar in scènes uitbeelden, maar moet je trachten te verbeelden. Ducal is daar een meester in. Hij probeert via de taal de dingen te doen spreken; met taal wil hij verder dan de werkelijkheid. Dat verbindt deze bundel ook met zijn vroeger werk, al heeft Ducal zeven jaar vruchtbaar gezwegen. De woorden zijn ontoereikend, de muze zit moedeloos en minachtend toe te kijken, het mechaniek van de dichter is al jaren stuk, zoals hij in verschillende gedichten duidelijk maakt. De onmogelijke poging om het vlees woord en precies daardoor vleselijk te laten worden, vergelijkbaar met wat Gerrit Kouwenaar betracht, heeft Ducal mooi verbeeld in de cyclus 'Lolo', een verwijzing naar de Franse pornoster Lolo Ferrari, die zich flink liet ombouwen, maar uiteindelijk aan een depressie ten onder ging. De dichter schaamt er zich niet voor alles te verbeelden: "Om het vlees in symbool te veranderen/ kwam de haat in het lichaam/ en merkte de bruikbare plaatsen aan.// Al wat eigen was diende vervangen/ om kunst te worden, idool,/ een beeld uit onze slaap opgestaan." Wat de dichter ook doet, hoezeer hij de werkelijkheid ook in het gedicht probeert te vertalen, ze haalt hem in en doet hem verstommen. Zo kan het gedicht nooit zijn wat hij betracht: "Soms kwam een restant naar boven,/ een kladschrift, een koffer geheimen,/ een leeggezogen verdriet.// Maar nooit een lied." Paradoxaal genoeg weet Ducal van deze bundel een onweerstaanbare melodie te maken die ons, mensen van vlees en bloed, zeker vertrouwd en confronterend in de oren klinkt: "Want het wordt graag doorzongen/ en op de hoogte gebracht van zijn gewicht,// dat monter is, vederlicht./ Het vlees in goede staat, in de spiegel gebaad,/ kan haast tot gewichtloosheid raken.// Het heeft een zin en een doel.// Ondervoed en gehavend/ is het vrij op te rapen/ als brandstof voor het gevoel."
Dirk van Bastelaere is zich er niet alleen van bewust dat een gedicht een voorstelling is. Hij maakt geen verschil meer tussen het ik en de werkelijkheid, want alles komt voort uit de taal. Hij wil meer dan Dewulf en Ducal: bij hem moet het gedicht ook werken, het is een daad. Het gedicht heeft een ethische dimensie. Hij stelt vragen bij onze pogingen tot ordening en bij onze drang naar authenticiteit. Door de taal te ontmaskeren, de retoriek te tonen, ondergraaft hij de authenticiteit. Hij wil ons een inkijk bieden in het Reële, de wezenlijke, pijnlijke ervaring van het trauma. Cultuur is maar een laagje vernis over het Reële. En dat laagje haalt Dirk van Bastelaere op een speelse manier weg in zijn nieuwe bundel De voorbode van iets groots.
"Het gedicht is een onafsluitbare zelfrealisatie van een linguïstisch proces", schrijft Van Bastelaere in zijn spraakmakende essaybundel Wwwhhooosshhh. Het zou tot de misvatting kunnen leiden dat zijn gedichten wereldvreemd zijn. Niets is minder waar: Ulrike Meinhoff, het Heilig Hart, Joy Division, Star Trek, Twin Peaks in vroeger werk en in deze bundel de legendarische beelden van de moord op president Kennedy, films als An Officer and a Gentleman en Les liaisons dangereuses en de serie NYPD Blue passeren de revue. Door het linguïstische proces heen, dat zich in deze bundel onder andere voltrekt als de voorbereiding op, de realisatie, de remake en de sequel van een film, blaast de wind ('Wwwhhooosshhh'; ook de titel van het lange slotgedicht, trouwens) van de werkelijkheid. Je kunt een gedicht niet afsluiten, zoals dat ook met de werkelijkheid niet kan, al is ze vol sterfelijkheid: "Ik weet wel: nooit was de Pacific zo vreedzaam,/ Op het strand, ruim en leeg als een studio,/ stond, De duimen/ achter mijn broeksriem gehaakt, Ik/ te kijken hoe mijn zijnde/ door louter teraardewerping, of nee, door/ een met wit vlies bedekte ogen/ gekenmerkt koude voeten/ begon te krijgen// Terwijl in de bergen een peul wordt ontdekt." Het grote wat wij volgens de dichter mogen verwachten, is de atopie: het neutrum van alle posities, een neutrale plek waar Zijn en Niet-Zijn samenkomen. Poëzie is volgens Dirk van Bastelaere blijkbaar de vrijplaats waar je deze plek kunt laten zien. De titel van een van de gedichten, 'The fifth season', doet denken aan het vijfde seizoen in het werk van Hugues Pernath. Het vijfde seizoen is geen verlies, geen vernietiging, maar zoals Van Bastelaere in zijn essaybundel schrijft: "Minder dan de opheffing van de tijd aan het einde der tijden is deze tijdloosheid net als het vijfde seizoen een surplus, iets dat onze categorieën (onze seizoenen) als een exces overstijgt en er de symbolische grenzen van aangeeft." Het is met ironisch en dus zeker genietbaar genoegen dat Dirk van Bastelaere ons deze atopie laat zien: "Wij hebben het geluk ontdekt, zegt men/ en dat is niet volstrekt gelogen.// Het is iets waarvoor we gaan zitten,/ bij voorkeur onze blote benen beschuttend/ met een dekentje."
Bernard Dewulf
(°1960, Brussel)
> Ging in zijn beeldende debuutbundel Waar de egel gaat (1995) op zoek naar wat er onbekend blijft tussen mensen.
> Met zijn essaybundel Bijlichtingen (2002) bewees hij dat je geen geheimtaal moet hanteren om indringend over beeldende kunst te schrijven.
Charles Ducal
(°1952, Leuven)
> Voerde in Het huwelijk (1987) de dichter en zijn echtgenote op een ongenadige manier op.
> In zijn genadeloze bundels voeren schuldgevoelens, angst, het dierlijke de boventoon in rurale symboliek. De liefde moet veroverd worden. De taal niet minder.
Dirk van Bastelaere
(°1960, Sint-Niklaas)
> Voert sinds zijn debuut Vijf jaar (1984) onderzoek naar identiteit, intertekstualiteit en het verschil tussen werkelijkheid en het Reële. Hij heeft geen boodschap aan de romantische opvatting over poëzie als expressie van emoties.
> Als essayist rekende hij tot ergernis van velen in de bundel Wwwhhooosshhh (2001) af met het biedermeierethos dat volgens hem sommige dichters en critici hanteren.
Marc Reynebeau
2/ei/19 m
IN het Parijse Musée d'Orsay hangt L'origine du monde van de impressionist Courbet. Het schilderij confronteert de kijker met het in hard licht geschilderde onderlichaam van een liggende, grotendeels naakte vrouw, met de focus uitdrukkelijk gericht op haar vagina. Daar beginnen dus het leven en de wereld.
Het werk suggereert onbeschaamdheid, wellust en opwinding, maar geen tederheid. Wellicht ervaren nog tal van hedendaagse museumbezoekers, net als Courbets tijdgenoten, het schilderij daarom als pornografisch.
Charles Ducal geeft de eerste cyclus van zijn nieuwe dichtbundel In inkt gewassen eveneens de titel ,,De oorsprong van de wereld'' mee. Veel tederheid waart daar al evenmin in rond. Courbets tafereel suggereert een net voorbije coïtus (zo klinisch mag het heten). In zijn gelijknamige cyclus heeft Ducal het over wat daarop volgt: zwangerschap, geboorte en opgroeien. Het klinkt hard, met bloed en honden, dreiging en dood. Geen meisje kan de keel strekken, ,,zuiver als sneeuw, of in de volgende strofe ,,blaffen de honden / het gehoorveld strak.
Hier bestaat een orde, een logica, iets wat romantici een noodlot zouden noemen. Maar Ducal is geen romanticus. De titel van de volgende cyclus, ,,Zacht van vlees'', suggereert wel iets sensueels, maar al spoedig blijkt dat Ducal ons ermee naar de veeteelt voert, naar de harde wereld van stallen, beton, modder, oormerken en troggen waaruit geslobberd wordt.
Voor de veeteelt moet het vlees alleen op het bord zacht zijn. Het is een universum dat uitsluitend de consumptie dient, om ,,de lust om te zetten in geld, met het vlees slechts als een verhandelbaar tussenstadium. Inderdaad, in deze verzen zijn mensen letterlijk varkens.
Zo begon het: eens in de stal
leerden wij onszelf vergeten,
niet bewegen, slapen en eten,
vlees te zijn tot de uiterste
gram.
Vlees en varkens, ze doen wat denken aan enkele gedichten van Luuk Gruwez. Maar die had het erover hoe aandoenlijk dat allemaal was, hoezeer die ontroerende onvolmaaktheid ieders mededogen verdiende. Lenig jonglerend met taal slaagde Gruwez erin om de lezer te verleiden voor dat vlees, door er, bij wijze van troost en als teken van solidariteit, de lof van te zingen. Verleiden is wel het laatste wat Ducal ambieert. Hij wil het vlees in al zijn rauwheid aanwezig stellen om de context van horigheid en exploitatie aan te tonen.
Met deze twee cycli is de lezer nog maar een derde in de bundel gevorderd. Maar dat volstaat om al te beseffen dat In inkt gewassen een knap staaltje van beeldrijk, indringend en consequent dichterschap is. Daarbij verweeft Ducal de reflectie over zijn eigen bezigheid, het schrijven, organisch met zijn thema en zijn beelden: ,,Het woelt in draf en drek / de taal op die wij / met gewassen handen schrijven.
Tegendraads en balsturig boort Ducal hierop verder in de rest van de bundel, waarbij hij nogal wat thema's uit zijn vorige werk herneemt. Voortdurend benadrukt hij het onvermogen van het gedicht, dat alleen maar aan schoonschrijverij doet. De dichter kan niet op tegen de werkelijkheid en de pervertering van de verbeelding.
Dat laatste gebeurde met de Franse pornoster Lolo Ferrari. Zij levert een hele cyclus op in deze bundel, met haar gigantische borsten, ,,drie kilo elk. Ze diende niets dan wellust en vlees te zijn, als was ze eigenlijk gekneed uit chirurgisch plastic, in een zo onleefbare, geëxploiteerde rol dat de mens erachter, Eve Valois, nog geen 38, een overdosis antidepressiva niet overleefde.
Het dooit niet in deze verzen. ,, Que faire? vraagt Ducal zich net als Lenin af. In zijn slotvers laat hij iemand een revolutionair krantje colporteren bij weldoorvoede funshoppers. ,,Het is een begin, hoopt Ducal toch. Het lijkt alsof hij dat tegen beter weten in schrijft.
31/12/2006
De titel In inkt gewassen draagt de idee van een loutering in zich. Maar inkt blijft natuurlijk iets donkers, iets dat ons herinnert aan de mysterieuze lagen van de ziel die zo belangrijk waren in De hertog en ik.
In de nieuwe bundel grijpt Ducal terug naar het bekende. Net als vroeger speelt het boerenleven hier een prominente rol. Geregeld lijken mensen en beesten onderling verwisselbaar, hoewel -- of vaak net doordat -- de eersten de laatsten uitbuiten.
De pijnlijke confrontatie van verbeelding en realiteit wordt hier belichaamd door de tragische droomvrouw Lolo Ferrari, die centraal staat in de reeks 'Lolo'. Deze pornoster, die haar lichaam liet kneden naar de fantasie van menigeen, joeg alle mannen het hoofd op hol, en zichzelf -- toen de werkelijkheid haar rechten opeiste -- een overdosis antidepressiva door het lijf.
Ook in de metapoëtische gedichten, die alweer het overgrote deel van de dichtbundel uitmaken, worden de wereld van de verbeelding en de wereld 'tout court' nog tegen elkaar uitgespeeld. Het hoofdpersonage staat nu met beide voeten op de grond, en mag zich gelukkig noemen. Maar het blijft een dubbeltje op zijn kant: de dichter moet soms lood aan zijn voeten hangen om geen hogere sferen te gaan opzoeken. De kunstenaar die maar moeilijk geneest van zijn elitarisme en de geëngageerde burger-met-pen vechten hier om heerschappij: "Is het mogelijk dat men een ander wordt // door zich op te bergen als een paspoort / dat niet langer geldt? De spiegel / te mijden alsof men zich schaamt / voor zichzelf? Het gedicht te fouilleren // als een verdacht element?".
En dan is er de slotreeks, 'Anderzijds', waarin de meest geëngageerde gedichten te vinden zijn. In 'Bij het lezen van Lucas' klinkt de spreekstem, geholpen door de dreun van het vers, bijzonder streng:
"Misschien had u het dochtertje
beter dood kunnen laten
en de storm op het meer
zijn gang laten gaan
[...]
Misschien waren wij dan
niet zo lang binnen gebleven,
zuchtend in onze kerken
en voor de tv,
terwijl de storm groter werd
en de dochtertjes stierven
als vliegen en de broden
en vissen niet konden verdeeld.
Misschien hadden wij dan
genoeg moed en mankracht
verzameld om zelf uit te werpen
de onreine geest
die deze wereld verscheurt
en verplettert, schuimend
van onze onmacht, opgezweept door onze
vrees"
Hier wordt niet alleen geworsteld met de wereld, maar ook met het geloof en de gevolgen daarvan in die wereld.
De bundel eindigt met het gedicht
'Revolutie':
"is iets anders dan opstand maken
met barricaden, dronken massa's
en opgezweept bloed.
De stad ligt kalm, weldoorvoed,
een beetje lam van de zon,
in haar straten te blinken.
Mensen lopen te winkelen,
in vrede met uur en dag,
doof en blind.
Een knaap roept daar iets tegenin
en steekt een krant in de hoogte.
Het heeft iets wanhopigs, maar toch,
het is een begin."
De kleine daad van een kleine man zou de voorbode van iets groots kunnen zijn. Is het slotvers ook de aankondiging van een wending in Ducals oeuvre? Is de weg van de geëngageerde literatuur nu definitief ingeslagen? [Anneleen De Coux]
T. van Deel
Het lichamelijke speelt in de poëzie van Charles Ducal de voornaamste rol. Het begint al met een verwijzing naar het opzienbarende schilderij van Courbet 'De oorsprong van de wereld'. Bij Ducal is de schoot waaruit alles ontspringt vaak in een rurale omgeving gesitueerd en het ontstaan van leven lijkt parallel te lopen met het ontstaan van het gedicht (de titel wijst daar ook op, gelezen als: in inkt opgegroeid). De bundel kan beschouwd worden als een dichterlijke biografie, waarin de vrouw en de met haar verbonden seksualiteit een belangrijke thema vormen. De pornoster Lolo, met haar borsten van 'drie kilo elk', vormt in het middendeel een gidsbeeld, een leidend principe dat ook weer landelijk wordt ingevuld omdat zij met een koe of een varken wordt vergeleken. De aftakeling, het verloop van de tijd en daarmee ook van het lichaam, sluipen gaandeweg steeds meer in deze bundel die via het gedicht de tijd ook weer tot staan wil brengen of een nieuwe oorsprong wil creëren: 'Er is geen poëzie in een te helder leven / in zuivere spiegels is geen gat / waardoor men in de afgrond stapt / en in het woord valt, woest en ledig'. Geen direct volkomen heldere passage, maar wel een intrigerende en een die bovendien tot slot verwijst naar het in den beginne.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.