Kroniek van een verzonnen leven : roman
Charles Ducal
Charles Ducal (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Atlas, 2012 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : DUCA |
Bart van der Straeten
rt/aa/31 m
In zijn elsschottiaanse debuut Het huwelijk (1987), dat in de kritiek meteen hoge ogen gooide, ontmaskerde Ducal meedogenloos de leugen van dit burgerlijke instituut. Het huwelijk is geen harmonieus samenzijn, maar een strijd op leven en dood tussen man en vrouw. Deze laatste wordt in de verbintenis "tot cipier van zijn ontucht herleid". Terwijl zijn enige echte vrouw in bed wacht op warmte, schrijft de dichter aan zijn ideaalbeeld, dat alleen in de taal kan bestaan: "Een bed is de som van eenzame vragen. / De vrouw leidt een hand naar het wachtende vlees. / Achter de muur ligt een hand op de tafel / en schrijft aan een vrouw die er nooit is geweest."
Het hele oeuvre van Ducal drijft op het contrast tussen de wereld daarbuiten en de wereld-in-taal, die door de dichter zelf gecreëerd is. Die wereld-in-taal is de plek waar de dichter zijn persoonlijke demonen uitdrijft. Hij is er de soeverein, de god van zijn eigen universum. De aristocratische figuur van de hertog, die al opduikt in zijn debuut, maar verder uitgewerkt wordt in de bekroonde bundel De hertog en ik (1989) staat daarvoor symbool. In deze bundel verschijnen de thema's waar Ducal bekend mee is geworden: het leven op de boerderij, dicht bij de grond en dicht bij de dieren, de verstikkende familiebanden, het al even verstikkende katholicisme en de vragen van schuld en straf die daarmee gepaard gaan. Door deze thematiek weten zijn gedichten ook in het steil calvinistische Nederland vele lezers te bekoren. Al zal dat ook wel te maken hebben met Ducals formele eenvoud.
Spartaans keurslijf
Ducals favoriete vorm is een gedicht van drie kwatrijnen, waarin elk vers om het andere vers rijmt. Dat spartaanse keurslijf wordt danig opgerekt - de versregels verschillen geregeld in lengte, de rijmen worden vaak vervangen door halfrijmen of andere klankverwantschappen - maar zelden helemaal losgelaten. De vormneurose regeert, naast het narcisme. Want alleen door zich af te wenden van de wereld en zich terug te trekken in zijn hoogstpersoonlijke, zuivere wereld-in-taal kan de dichter zijn paradoxale plek in deze wereld vinden. "Poëzie", klinkt het in een gedicht, "is een daad van ontkenning."
Zoals de titels al aangeven, keren de bundels Moedertaal (1994) en Naar de aarde (1998) terug naar de oorsprong en de kinderwereld. Maar vanaf In inkt gewassen (2006) worden Ducals verzen iets minder narcistisch. Er komt meer buitenwereld in, meer lucht, en ook op vormelijk vlak worden de verzen wat losser. Thematisch blijft het verband tussen taal, lichaam en verbeelding centraal staan - bijvoorbeeld in de magistrale reeks 'Lolo', over de Franse pornoactrice Lolo Ferrari die zich de grootste kunstmatige borsten ter wereld liet aanmeten. Er wordt een verband gelegd met de dichter zelf: "Al wat eigen was diende vervangen/ om kunst te worden".
Een soortgelijke en al even indrukwekkende reeks is 'School der pornografie' uit Ducals recentste bundel Toegedekt met een liedje (2009): "Zij heeft zich verwijd tot een gat / alsof er in haar iets moet schijnen. / De ogen die haar opensperren zijn de mijne", klinkt het gefascineerd en schuldbewust tegelijk in het gedicht 'www.openwide.com'.
Koelbloedig
Op die manier brengt Ducal in zijn jongste bundels zijn eigen preoccupaties op een breder plan. Nog steeds wil de dichter zichzelf nadrukkelijk vormgeven in woorden, zijn vlees gieten in de matrijs van de taal. Maar meer dan vroeger beseft hij dat die zelfverwerkelijking niet alleen consequenties heeft voor de dichter zelf, maar ook voor de lezer en voor de mensen naast en rond hem.
"Alsof ik er haast ben": het is een vers uit Ducal jongste bundel, en "er" wijst naar "een huis op het einde van de weg". Een bestemming dus, of ook: de dood. Misschien is het die horizon die Ducals weergaloze blik verbreed heeft en mededogender gemaakt. Maar daarom niet minder koelbloedig, getuige het gedicht 'Voor na de dood':
Luuk Gruwez
il/pr/06 a
De meeste mensen houden van hem. Dat komt mede allicht vanwege de hoge herkenbaarheidsgraad van zijn gedichten. Een minderheid, met aan het hoofd de bekende Nederlandse recensent Piet Gerbrandy, maakt zijn poëzie met de grond gelijk. Ik behoor zonder twijfel tot het eerste kamp.
Altijd heb ik mij thuis gevoeld in het werk van Charles Ducal, zozeer soms - en dat is het hoogste compliment - dat het mij een zekere smetvrees bezorgde. Het enige wat mij hinderde in mijn bewondering, was het feit dat zijn gedichten wel eens de indruk kunnen wekken te strak in het pak te zitten, met een voorspelbare dreun als gevolg. Maar dit weegt niet op tegen het feit dat de dichter absoluut tot de eredivisie van de Vlaamse poëzie behoort.
Charles Ducal stond er meteen toen hij in 1987 debuteerde met de onvergetelijke bundel Het huwelijk. Voorpublicaties waren in het onvolprezen NWT verschenen, het tijdschrift waarvan Herman de Coninck, de man met het haast onfeilbare buikgevoel, de hoofdredacteur was. Meteen wist hij deze poëzie op haar juiste merites te beoordelen. Het is gevaarlijk te debuteren met wat later een hoogtepunt in je oeuvre blijkt te zijn; mogelijk is Het huwelijk namelijk nog steeds het beste wat Ducal geschreven heeft. De gedichten ademen een grote noodzakelijkheid. Zij behandelen een voor artistieke buitenstaanders misschien nauwelijks inleefbare problematiek: de driehoeksverhouding tussen een dichter, zijn vrouw en het woord dat hem tot maîtresse dient, met alle pijnlijke spanningen die daarvan het gevolg zijn.
Blasfemie
Ook wanneer dat debuut er niet was geweest, zou Ducal met zijn andere, telkens hoogstaande bundels tot het nec plus ultra van de dichtersgilde gerekend moeten worden. Ondanks zijn bewondering voor de postmoderne collega's van weleer heeft hij zich in de eigen praktijk nimmer iets van een normatieve poëtica aangetrokken. Hij is blijven dichten in de bekende sjablonen, zelden vies van een rijm of een halfrijm of strikt klassieke strofevorming. En voor zijn beeldvorming put hij nog altijd uit het vertrouwde religieus-culturele gedachtegoed, waartegen hij zich soms op blasfemische wijze afzet.
Overigens is Ducals blasfemie zeer bevordelijk voor de intensiteit van zijn erotische beleving, en qua schuldbewustzijn kan zijn werk perfect wedijveren met Gerrit Acterberg. Hij is in zekere zin ook een zoon van Georges Bataille die uit de overtreding van het taboe seksuele voldoening puurt. Par excellence is dat duidelijk in een bundel als Toegedekt met een liedje uit 2009, die onder meer pornografie als thema heeft. Nergens elders wordt het woord zo duidelijk vlees. Het genereert zelfs een overkill die precies vanwege zijn overvloedige aanwezigheid op consumptieniveau zijn communicatieve waarde verliest: het is plotseling niets meer dan vlees.
In feite is het Ducal vanaf zijn eerste bundel te doen om een queeste naar de eigen identiteit. Hoe aristocratisch zijn pseudoniem ook klinkt, de omschrijving van zijn ik is een hachelijke onderneming. De hertog en ik, zijn tweede bundel, illustreert doeltreffend de moeilijke identificatie tussen - precies! - de hertog en de ikfiguur. Die ik laveert tussen Narcissus en een zichzelf wegcijferende altruïst, en zelfs tussen Dr. Jekyll en Mr. Hyde, opererend in een soms wat sadomasochistisch universum, gevoed met het oeridioom van het katholieke landbouwersgezin waaruit hij stamt en waarbij de familieleden, de veestapel en het gepersonifieerde landschap als archetypische figuren fungeren.
God krijgt in deze poëzie nog een hoofdletter en ondanks al zijn religieuze weerbarstigheid reveleert Ducal zich misschien wel als Vlaanderens katholiekste dichter. Als geen ander bedient hij zich van de christelijke mythologie. 'Kwam ik uit liefde?/ Of door een godsdienst bedacht', vraagt hij zich af.
De zoektocht naar zijn ik resulteert niet in een bevredigend antwoord. Dat bewijst ook de mooie titel van deze verzamelbundel: Alsof ik er haast ben stelt de eigen identiteit vanwege dat 'alsof' en dat 'haast' zeer ter discussie. Daarnaast kan die titel natuurlijk ironisch alluderen op een in het verschiet liggende dood ('Kijk eens, ik heb al een Verzameld werk. Hoeveel jaren nu nog te gaan?'. Maar wie Ducal ook is en hoezeer hij ook begaan is met zijn ik, hij laat ons proeven van een cocktail van confronterend menselijk inzicht en mededogen. Onder meer daarom is hij als een van de weinigen in Vlaanderen een dichter die mij bij het nekvel grijpt.
DE AUTEUR: stapelt de prijzen op, waaronder de Guido Gezelleprijs (1997), de Herman de Coninckprijs (2007) en de Karel Van de Woestijneprijs (2010).
HET BOEK: zijn zes dichtbundels, van zijn debuut in 1987 tot zijn voorlopig laatste, 'Toegedekt met een liedje'.
ONS OORDEEL: de eredivisie van de Vlaamse poëzie.
15/11/2012
Toen Charles Ducal (1952) in 1987 debuteerde met de bundel Het huwelijk, wist men meteen dat een ongewone, eigengereide dichter aan het werk was gegaan. Geen flatterende beschrijvingen van de geliefde, geen vertederende liefkozingen, wel integendeel: de dichter verwoordde een gefingeerde reductie van zijn huwelijksleven. Daarbij hoorden wilde fantasieën en associaties met overspel tot moord en doodslag. De therapeute was een papieren, geschreven geliefde die alleen in en uit poëzie bestond. Zij vormde de essentie van de vlucht van de dichter uit een te benepen werkelijkheid. Als die werkelijkheid dan al benepen was, want de waarheid daarover liet de dichter wijselijk in het midden.
Kind, vader en moeder zijn tot elkaar veroordeeld. Op indringende wijze weet de dichter vibraties, onderhuidse spanningen en relaties vast te leggen. Permanent worstelt de lezer met de vraag of Ducals gedichten autobiografisch zouden kunnen zijn, ook al omdat de rollen van vader, echtgenoot, leraar en dichter in deze gedichten in relatie staan tot elkaar en soms met elkaar in de clinch gaan en inwisselbaar zijn. Het slachtoffer daarvan is doorgaans de ik-figuur zelf. Zijn vrouw is immers in zijn debuutbundel 'getrouwd met een dichter' terwijl tegelijk, en verwijzend naar Remco Campert, poëzie een daad is van ontkenning.
De bundel De hertog en ik (1989), opgedragen aan zijn vader, ligt in dezelfde lijn als het debuut: sterke, zelfbewuste kwatrijnen als een pantser tegen een unheimliche werkelijkheid, bevolkt door personages die deze werkelijkheid ontmantelen: de beroemde 'belle dame sans merci', de hertog en een ik-figuur die uit de aloude omknelling, nu ook van zijn personages, maar niet weet te ontkomen.
Met zijn overstap naar uitgeverij Atlas — Ducal had tot dan bij De Arbeiderspers gepubliceerd — lijkt een andere dichter aan het woord te komen: rustiger, belegen, meer 'naar de aarde', zoals ook de titel van zijn vierde bundel luidt. Eerst is er nog het verrassende Moedertaal (1994), en vervolgens: Naar de aarde (1998), In inkt gewassen (2006) en Toegedekt met een liedje (2009). Wellicht vormen deze onvindbaar geworden bundels de aanleiding tot deze voorlopig verzamelde gedichten van de zestig jaar geworden dichter.
In de bundel Moedertaal, met gedichten voor de moeder, is de ik nadrukkelijk het boerenkind. De bundel bevat veel aardse gedichten, vaak in een broeierige atmosfeer. Het is een conflictueuze bundel, waarin seksualiteit botst met geloof, de moedertaal met de taal van de dichter en de dichter op zijn beurt en eens te meer met zichzelf. Die bundel begint overigens magistraal: 'Hoe werd ik begonnen die nacht? / In welke schuwe, onzegbare woorden? / Of sliep zij, schoof in haar slaap / zijn hand op de tast? Het was zomer // met open ramen. Zij hoorden het erf, / het gerucht van de hond, het donker / gestamp van onrustige paarden. / Lagen zij naakt, het dek weggeschopt, // speelde hij tot zij duizelig werd / en heel zacht? Of lagen zij in hun schaamte / te zweten, enkel ontbloot van geslacht / tot geslacht? Kwam ik uit liefde? // Of door een godsdienst bedacht?' De bundel Moedertaal drijft voort op dit soort erg sterke gedichten, waarin men een vrij duidelijk en tegelijk anekdotisch beeld krijgt gepresenteerd van de vele spanningen: tussen lichaam en geest, tussen geloof en rauwe realiteit, tussen dichter en man, vader en moeder, ouder en kind.
Ook in Naar de aarde vormt het landschap uit zijn jeugd de dichterlijke uitvalsbasis. Hij adapteert de vruchtbaarheid van de grond aan zijn persoonlijke ontwikkeling en dichterschap. Dat laatste is het prominente motief in de bundel, hoewel andere thematische lijnen — seksualiteit, huwelijk, leraarschap, identiteit — het basismotief versterken en laten resoneren. Niettemin formuleert de dichter als het ware een noodkreet om door de vrouw uit het dichterlijke keurslijf te worden verlost: 'Maak dit gedicht onvolmaakt, lees / een gat in de taal, roep mij levend. / Ik heb deze handen zo lang veredeld / dat je lichaam zoek is geraakt'. Het dichterschap lijkt wel verdoemd te zijn, het echte leven in de weg te staan, en de vrouw is de door en voor de ik-figuur aangewezen persoon om hem uit dat dichterschap te verlossen. Om op het einde te beseffen, na een vlucht in een of andere ruimte en zijn terugkeer 'naar de aarde': 'Ik vond niets terug, behalve mijn pen'.
Dat dichterschap lijkt in de bundel In inkt gewassen min of meer in de verdrukking te geraken omdat het lichamelijke en het directe (van de taal?) de teugels van het poëtische lijken over te nemen. Niettemin toont het poëtische zich alweer meesterlijk, alsof er geen ontkomen aan is. In het gedicht 'Zondag' bijvoorbeeld klinkt dat zo: ' Het licht is aan de kamer toegevoegd / zoals aan een verloren ding / de voorstelling'. En die voorstelling is, uiteindelijk, niet anders dan literair. Misschien had Ducal of wie dan ook het anders gewild, maar neen: die gerepresenteerde werkelijkheid is van een louter literair gehalte.
Ook Charles Ducals voorlopig laatste bundel Toegedekt met een liedje lijkt het uitgesponnen lied van een herwonnen harmonie gewoon te bevestigen. En deze verzamelde gedichten bevestigen op hun beurt een meesterlijk dichterschap, met een uniek poëtisch idioom en een oeuvre dat nog moeilijk uit ons literaire landschap valt weg te denken. [Stefan Van den Bossche]
Albert Hagenaars
Ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag (zie ironische titel, een citaat uit een van z’n verzen) verschenen de 'Verzamelde Gedichten' van Charles Ducal, ps. van Frans Dumortier (Leuven, 1952). Zes decennia, een laat debuut in 1987 en de nodige stilte tussendoor, maar toch ook zes bundels. Zijn eersteling viel meteen op, niet met gedurfde experimenten maar juist met een traditionele strakke vorm en ook, vooral, diep kervende beelden. Daarnaast spelen snokkend uitgevoerde gedachtesprongen en een dreigende ondertoon een rol. Inhoudelijk richt Ducal zich o.a. op de spanning, bij hem al gauw beklemming, tussen man en vrouw en Bijbelse parallellen. Ondanks een lossere aanpak in stijl en onderwerpen in de laatste uitgaven verwijderde de dichter zich niet ver van deze kenmerken. De bundels zijn integraal opgenomen, hier en daar veranderde een titel. Ook al zou er geen poëzie van Ducal meer verschijnen, met dit overzicht heeft hij afdoende bevestigd een van onze betere dichters te zijn: 'Als ik sterf sterft ook dit werk / dat al half uitgewist en zonder hoop is'. Welnee!
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.