Aldus sprak Zarathoestra
Friedrich Nietzsche
Friedrich Nietzsche (Auteur), Ard Posthuma (Vertaler), Piet Gerbrandy (Inleider), Martine Prange (Auteur), Mariëtte Willemsen (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Historische Uitgeverij, © 2023 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : NIET |
Maarten Goethals
us/ug/05 a
Nietzsche? Dat is: de filosoof met de hamer. De man met de snor. De gek die aan het einde van zijn leven (1844-1900) een paard omhelsde, misschien als straf voor het afkondigen van de dood van God zonder het vooruitzicht op nieuwe zekerheden in het leven.
Nietzsche, dat is ook: de bedenker van fantastische oneliners, de schrijver van aforismen, de auteur van boeken die balanceren tussen baldadig proza, profetische scherpzinnigheid en beeldspraak die soms inzakt onder haar eigen symbolisch beladen gewicht (wat het onleesbaar en daarom mysterieus maakt).
En Nietzsche, dat is, ondanks alle clichés over zijn leven en werk, ook een dichter. Een goede dichter. Vertaler Ard Posthuma meent zelfs dat zijn werk 'ver boven de poëzie van zijn generatiegenoten' uitsteekt. Alleen: niemand lijkt het te weten, laat staan te appreciëren.
Vandaar de publicatie van Dat alles ben ik, een bundeling van nagenoeg al zijn gedichten, voor het eerst in het Nederlands vertaald.
Albatros
De teksten tonen, met de kennis van nu, een Nietzsche die al vooruitloopt op zijn laatste dagen en daden. Op zijn dertiende schrijft hij met een klaar en helder instinct: 'Besloten om alles te wagen / kijkt hij in het zonlicht strak / hoe heerlijk is het, hoe zalig / totdat zijn ooglid brak --??!!'
De drang tot ware kennis, de moed die zoiets vergt, de mogelijke fatale gevolgen: in vier regels vat Nietzsche zijn toekomstig oeuvre samen - en met dat oeuvre ook het lot van de filosofie en het Europese denken, dat nooit hersteld raakte van diens mokerslagen.
Nietzsches neiging om zichzelf te definiëren als iemand die verder gaat dan wie dan ook, duikt vaker op. Bijvoorbeeld in zijn fascinatie voor Columbus, de ontdekker van Amerika, die in de ban was van het 'ongewisse blauw'. Of in zijn liefde voor vogels, specifiek de albatros: 'Als ster en eeuwigheid / leeft hij in sferen die het leven schuwt'.
Volgens Posthuma leidt de zeevogel - met kenmerkende kromme snavel en een spanwijdte van meer dan drie meter - een zwevend bestaan in 'absolute eenzaamheid'. De vertaler maakt die verduidelijking in een soort Talmoedisch 'commentaar': naast de meeste gedichten staat een begeleidende tekst met informatie over woordgrappen, literaire en filosofische referenties (naar Goethe, Wagner, Baudelaire, …), inhoudelijke verduidelijkingen, en linken naar de rest van het denken van Nietzsche.
Zeer welkome aanvullingen, die het punt van Piet Gerbrandy in het interessante, inleidende essay bewijzen: wie Nietzsche leest, hoort een 'collectief geluid'. Punt van kritiek: de Duitse citaten in de begeleidende commentaren blijven onvertaald: een vervelende inconsequentie voor een bundel die Nietzsche net toegankelijk wil maken.
Over de vertaling nog. Soms permitteert Posthuma zich (te) veel vrijheid. Een regel als ' Nimmer weiblich, taubenhaft und weich ' concretiseert hij tot 'geen zachtaardig aaibaar duifje' - vooral dat verzelfstandigd woord 'duifje' vloekt met de rest van het idioom van het gedicht. Zelfs met al die vrijheid kan Posthuma niet tippen aan de dwingende klankassociaties van Nietzsche. Een begrip als ' kettenklirren ', vertaald als 'rinkelen van de keten', boet in aan kleur en kracht.
'Ik ben je waarheid'
Toch levert Posthuma prachtwerk af, en slaagt hij erin Nietzsche getrouw op te roepen. Geen makkelijke klus, want de dichter houdt zich strak aan metrum en rijmschema, terwijl de inhoud alle kanten uitschiet en op het eind van de bundel zelfs uitmondt in een soort ondoordringbare waanzin waarin hij de fabelachtige Zarathoestra toespreekt. Niet toevallig luidt de allerlaatste regel van het allerlaatste gedicht: 'Ik ben je waarheid…'
En dat maakt de bundel zo fascinerend. Zo krachtig. Zo indrukwekkend. De poëzie van Nietzsche combineert een vitalistische stijl met absoluut meesterschap over de taal, en een boodschap die blijft nazinderen tot vandaag - waardoor zijn gedichten nooit lijken te verouderen, zelfs niet in een andere taal dan het origineel.
Nietzsche? 'Scherp en mild, grof en fijn, / vertrouwd en vreemd, bevlekt en rein / … / dat alles ben ik, wil ik zijn.'
Vertaald door Ard Posthuma, Historische Uitgeverij, 312 blz., € 40.
Geertjan De Vugt
i /ul/08 j
Van Friedrich Nietzsche wordt vaak beweerd dat hij een filosoof was. Niet zomaar een, maar een man met een hamer. Maar was hij dat wel? Zijn teksten dragen allesbehalve het karakter van een klassiek filosofisch betoog, zijn argumentatie volgt zelden de logische opbouw die van filosofen wordt gevraagd. Dat alles ben ik, de onlangs verschenen, buitengewoon toegankelijke, nieuwe Nederlandse vertaling van Nietzsches gedichten, maakt dat we die vraag opnieuw kunnen stellen.
Afgezonderd van de filosofisch georiënteerde dialectiek van zijn vroege werk De geboorte van de tragedie bestaat Nietzsches werk vooral uit dialogen, aforismen, liederen, epigrammen en essays: een veelheid aan literaire stijlen. Daaronder bevinden zich ook gedichten, vooral dithyramben. Veel van zijn gedichten werden in zijn prozawerken opgenomen, zodat je gerust kunt stellen dat zijn lyrisch werk een wezenlijk onderdeel uitmaakt van zijn schrijf- en denkwereld. Proza en poëzie vormen bij hem, volgens vertaler Ard Posthuma, 'communicerende vaten'.
In Ecce homo, Nietzsches zelfportret, schreef hij dat hij 'de uitvinder van de dithyrambe' was. Een niet geheel onjuiste opmerking, zoals Piet Gerbrandy in zijn leerzame voorwoord bij de Nederlandse vertaling van Nietzsches gedichten uiteenzet, aangezien er tot aan Nietzsches dood geen enkel volstandig roesgedicht ter ere van Dionysus - want zo werd een dithyrambe gezien - was overgeleverd.
De laatste jaren is er meer (wetenschappelijke) aandacht gekomen voor de lyrische aspecten van Nietzsches filosofie. In 2017 verscheen zelfs een meer dan vijfhonderd pagina's tellend compendium over Nietzsche und die Lyrik. Toch is die aandacht niet geheel nieuw. Eerdere lezers van Nietzsche, met name die in het eerste kwart van de 20ste eeuw, herkenden in hem een dichter. De liederen die hij bijvoorbeeld in zijn Aldus sprak Zarathustra had ingevoegd - een 'Nachtlied', een 'Danslied' en een 'Graflied' - werden uit hun context gelicht en afzonderlijk, als zelfstandige gedichten gepubliceerd.
Van alleen al het beroemde 'Nachtlied', een oerzang van de menselijke stem opklinkend uit oneindige eenzaamheid, als we Stefan Zweig mogen geloven, zijn ten minste drie verschillende edities bekend. Daaronder bevindt zich ook een thans onbetaalbare uitgave die werd vormgegeven door een 17-jarige Jan Tschichold - de beroemde typograaf aan wie we het lettertype Sabon te danken hebben. Deze liederen zijn niet opgenomen in de door Posthuma samengestelde collectie. Een op zichzelf begrijpelijke keuze, maar wel jammer, want ze zijn thematisch sterk verknoopt met de andere gedichten en bovendien biedt met name het 'Nachtlied' - het eenzaamste lied dat ooit is geschreven, aldus Nietzsche - een diepe inkijk in de psyche van deze dichter-denker. Het is misschien wel de sleuteltekst tot heel zijn lyrische filosofie.
Wat het boek dan wel presenteert: zo'n beetje alle gedichten die door Nietzsche als publicabel werden gezien. Als 11-jarige dichtte Nietzsche al en dat bleef hij zijn hele leven doen. In die zin vormt de verzameling in Dat alles ben ik een soort lyrische biografie. Posthuma vertaalde zelfs een aantal jeugdgedichten, waaruit een duidelijke invloed van Goethe blijkt. Zo schreef de 15-jarige Nietzsche 'Op een naakte rotsklip', waarin niet alleen Goethes Faust echoot, maar ook diens beroemde 'Nachtlied' waarin stilte neerdaalt over een berglandschap.
Maar waar de oude meester zijn achtregelige vers eindigt met de omineuze woorden Warte nur! Balde/ Ruhest du auch, streeft bij de jonge Nietzsche een arend juist naar 'de gouden stralen'. Gaat bij de een het licht uit, bij de ander komt de zon op. De spanning tussen duisternis en licht, de strijd om nu eens aan het donker en dan weer aan het licht te ontsnappen: het is kenmerkend voor Nietzsches poëzie. Is het donker, wil hij tot licht ontbranden, is het licht, zou hij de nacht willen zijn. Ook het door Posthuma knap vertaalde 'Na een nachtelijk onweer' behandelt deze thematiek.
Nietzsche reisde graag naar Italië. Als hij naar het zuiden vertrok, reisde hij naar het licht. Door de geweldige studie Nietzsche's Journey to Sorrento van Paolo D'Iorio weten we dat hij aan de steile kliffen van de Amalfikust voorgoed een ander mens werd. Voor wie eenmaal de louterende werking van die kuststrook heeft ondergaan, is een terugkeer naar het donkere noorden lang niet zo eenvoudig.
Een paar jaar na zijn eerste reis naar het zuiden, in 1882, Nietzsche is dan 38 jaar oud, publiceerde hij zijn acht 'Idyllen aus Messina'. Daarin schrijft hij ''t Is wijs in eenzaamheid te peinzen,/ maar eenzaam zingen dat is dom!' De gedichten ademen een sterk verlangen naar vrijheid, iets wat hij in Zwitserland maar moeilijk leek te kunnen vinden. In ieder geval schrijft hij in 'In het Zuiden', zijn latere herbewerking van een van de Idyllen: 'In 't Noorden - het is even slikken -/ had ik een lief om van te schrikken: 'De waarheid' heette dat oudwijf...'
Vanaf dat moment worden Nietzsches gedichten langzaamaan vreemder, duisterder ook. Uiteindelijk mondt alles in 1889 uit in de even bekende als beruchte 'Dionysos-Dithyramben'. Maar het jaar daarvoor noteert hij eerst nog een hele reeks schetsen en invallen voor verzen. Posthuma selecteerde er tien van de honderdvijftig. Het zijn juist deze fragmenten die voor de hedendaagse lezer het meest modern aan zullen doen. Neem: 'Een besneeuwde ziel, waar/ een zoele bries op inpraat -' Of: 'Puin van sterren: van dat puin maak ik mijn wereld.' Je kunt er van alles van zeggen, maar juist in het fragmentarische zijn ze goed zoals ze zijn.
En dan komen die duistere Dionysische dithyramben, die de nodige commentaren hebben opgeroepen, zonder dat men nader tot de kern gekomen is. Uiteenlopend van proza tot epigram verschillen ze onderling sterk van vorm. Nietzsche schrijft er: 'Zo dus/ als een adelaar, als een panter/ is het vurig verlangen van dichters, is/ jouw vurig verlangen onder duizend maskers,/ jij zot! Jij dichter! ...' En, zo noteert hij kort daarna: 'zo zonk ik ooit zelf/ uit mijn waarheids-waanzin/ uit mijn dagdromerijen/ moe van de dag/ ziek door het licht'.
Keren we nog een keer terug naar het 'Nachtlied', want precies dit is het thema van dit gezang. En wat hij in dat lied zong, werd nooit eerder geschreven, nooit eerder gevoeld en nooit eerder geleden, beweert Nietzsche: 'Alleen een god, alleen een Dionysus lijdt op zo'n wijze'.
Zelf noteerde hij over de tijd waarin dit lied ontstond dat het een 'zwaarmoedige lente in Rome' betrof, voor de dichter van de Zarathustra het meest 'onwelvoeglijke' oord op aarde. Maar bij iemand als Zarathustra ontstaat zelfs uit hevige zwaarmoedigheid nog een dithyrambe, schrijft Nietzsche in zijn Ecce homo, een onsterfelijke klaagzang over het door een zonnatuur 'veroordeeld te zijn tot...'. Op dit punt aangekomen moet hij kiezen, blijkt uit de doorhalingen in het bewaard gebleven manuscript van dit zelfportret.
Eerst noteert hij 'niet geliefd te worden' en streept dat door. Dan noteert hij 'niet liefhebben' en streept ook die optie door. Vervolgens noteert hij 'niet lief te hebben', waarna opnieuw alle woorden worden doorgehaald. Nog één keer probeert hij het met 'niet geliefd te worden'. Opnieuw krast hij alle opties door, denkt nog een keer diep na en noteert dan boven de wirwar die meer over zijn vertwijfeling verraadt dan welk woord ook: door zijn zonnatuur is hij veroordeeld nicht zu lieben.
Een filosoof die niet lief kan hebben - tragischer kan het niet, of het moet een dichter, moe van de dag, ziek door het licht en zonder liefde zijn.
★★★★☆
Uit het Duits vertaald door Ard Posthuma. Historische Uitgeverij; 312 pagina's; € 40.
Albert Hagenaars
Friedrich Nietzsche (1844-1900) was niet alleen filosoof, filoloog en componist maar ook dichter, en in die hoedanigheid een inspiratiebron voor andere dichters. Ard Posthuma vertaalde verreweg de meeste beschikbare gedichten in het NL. Op de linker pagina’s staat steeds de Duitse tekst, op de rechter, in kleinere letter en met respect voor het patina, de vertaling en rechts dáárvan, nog kleiner afgedrukt, uitgebreid commentaar. Zo wordt de onderlinge samenhang versterkt en hoef je niet veel te bladeren. Twee essays verscherpen het perspectief. Nietzsches gedichten, hier chronologisch geordend, zijn qua zegging meestal niet moeilijk maar roepen door onder andere talrijke contrasten, meerduidigheid en symboliek wel degelijk de nodige raadsels op: “Jouw geluk legt rondom alles droog, / maakt arm aan liefde / -een regenloos land …” Het is kortom lyriek waar je mee bezig kunt blijven. Ondanks de moeilijkheidsgraad is dit boek een aanrader: omdat de gedichten een stuk origineler waren dan die van zijn Duitstalige tijdgenoten én omdat Nietzsches visie er nog altijd in doorwerkt.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.