Het portret van Dorian Gray
Oscar Wilde
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2014 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : BRAS |
Paul Demets
ua/an/28 j
De eerste afdeling van Brassinga's nieuwe bundel Het wederkerige heet niet toevallig 'Romantisch'. Ze geeft ermee aan dat haar poëzie een hedendaagse variant op de romantiek vormt. En ze kijkt met nostalgie terug op deze periode in de literatuurgeschiedenis: 'Lichter dagen/ doorwandelde het ondermaanse toen er poëzie// rooskleurig aan de takken hing, vrij/ als een ontluiken dat nu werkelijk ging worden// in wederkerigheid van woorden.'
In de romantiek geloofden de dichters dat poëzie iets kon verwezenlijken. De deur naar een andere werkelijkheid openen, bijvoorbeeld. De dichter was een soort bemiddelaar tussen het aardse en het metafysische. Die tussenpositie vinden we ook in Anneke Brassinga's nieuwe bundel. Ze maakt dat duidelijk als ze het over de 'wederkerigheid van woorden' heeft.
Hoop
De romantische dichter was gefascineerd door de natuur. Die is intens aanwezig in de poëzie van Brassinga. En dus ook in deze bundel: 'Soms volstaat één blik/ op de overweldigende wilde natuur/ om weer te gaan slapen als een wild dier -/ bijvoorbeeld als een waterdier/ dat in het water/ niet van water houdt.'
De romanticus had ook oog voor het irrationele in de mens. In 'Aan zee' vergelijkt Brassinga zich met een stormvogeltje, dat alleen nog wil 'krijsen/ zoals ik, bestoven aap op stok'. De romantische dichter moest vaststellen dat ideaal en werkelijkheid niet met elkaar te verzoenen vallen. In 'Kust 'lezen we: 'Zomin als met de stenen en het gras/ of gindse afgewaaide hoed/ valt er te praten met je lichaam van albast// dat als wolk vermomd/ komt aangedreven.'
Toch sprak er hoop uit het werk van de romantische dichters. Die hoop zit sterk in de poëzie van Anneke Brassinga, ondanks het grote besef van de vergankelijkheid. Het wederkerige bevat heel wat gedichten die over de teloorgang gaan. Ze gaat in figuurlijke zin - en een enkele keer ook letterlijk - een gesprek met de doden aan. Zo wijdt ze een reeks van vijf gedichten aan de overleden dichter Erik Menkveld, met wie ze goed bevriend was: 'Hoor ik de vogels - dan hoor ik jou, bevlogen/ over muziek o.a. door Dufay Guillaume geschreven/ honderden jaren geleden, toen merels & lijsters ook// al zongen als nu, trillende tongen uit volle borst,/ wijdopen gebekt.'
Anneke Brassinga bespeelt de taal als een instrument, op haar geheel eigen, virtuoze manier. Ze zoekt er het mystieke mee op. Ze drukt er ook op een heel aardse manier de pijn, het verdriet en de wanhoop van dit bestaan mee uit.
Toverformule
Dat werkt aanstekelijk, door de oude woorden die ze afstoft of door de neologismen die ze verzint. Zoals ze poëzie tot een toverformule maakt in de cyclus 'Orfisch', waarin ze de band met de dode probeert aan te halen: 'wat het is,/ bestaan, hoort ondoorgrond te zijn, hoezeer ook/ alom overweldigend present bijvoorbeeld zoals// nu in het geboomte daalt gesmeerd een bom/ van licht, en het omvloeide dicht zich timmert tot/ graniet en zwaardlelieweerschijn.'
Als er één dichter in ons taalgebied is die melancholie en vitaliteit met elkaar weet te combineren, dan wel Anneke Brassinga. Het is een zelden geziene vorm van 'melancholisch streven', zoals in het gedicht dat ik koos, waarin de dichter met haar verbeelding de droom de werkelijkheid laat vervangen, om eindelijk de geliefde opnieuw te ontmoeten.
PAUL DEMETS ■
Luuk Gruwez
ru/eb/20 f
'Om te schrijven als geen ander moet u eerst/ lezen alles wat geschreven staat, alles weten/ wat sinds Adam gedacht is en gezegd.' Dat schrijft Anneke Brassinga in het gedicht 'Kolos' uitHet wederkerige. Het kan als een credo gelden voor de hele bundel. Brassinga strooit kwistig met cultuurhistorische allusies, waardoor je als lezer tot flink wat opzoekwerk wordt gedwongen. T.S. Eliot, Desiderius Erasmus, Lucretius, Rudolf Carnap, Guillaume Dufay, Stéphane Mallarmé, Walt Whitman, Hans Lodeizen: ze passeren allemaal de revue. Brassinga maakt haar lezer deelachtig aan de kennis waarmee ze niet minder dan de wereld wil beheersen. Daar is niets tegen. Alleen drijft ze meer dan eens een wig tussen haarzelf en de lezer. De enige band die ze met de lezer aangaat, lijkt gestoeld op het muzikale timbre van haar gedichten en op een taal die wil bedwelmen. Die taal komt in talloze registers, en is gelardeerd met archaïsmen en neologismen. Het volstaat even te googelen om vast te stellen dat veel lezers zich mateloos ergeren aan wat ze, niet gehinderd door kennis, als geraaskal bestempelen.
Taalloos kabaal
Het probleem met Brassinga's poëzie is dat van de interpretatie. Sommige gedichten zijn assemblages van ingrediënten uit diverse werelden, banaal of verheven, op het eerste gezicht lukraak gelieerd. Mede daardoor is het soms moeilijk een invalshoek te vinden. De woorden gaan wel een verband aan met elkaar, maar niet met de lezer. Want de taal is autonoom en trekt zich weinig aan van haar gebruikers : 'Wat niemand weet, zei hij, is dat de taal,/ abstract van aard, uitsluitend zich bekommert/ om zichzelf'. Die visie bevestigt Brassinga in een interview met Poëziekrant: 'De dichter zelf moet dat allemaal niets kunnen schelen. Hij schrijft om de taal te eren', zegt ze als de interviewer polst naar de mate waarin ze met de lezer is begaan. 'Woorden', schrijft zij, 'zijn gruis in een taalloos kabaal,/ zelfs mijn knie/ snapt niet wat ik zeg'.
De taal eren. Is die dan enkel en alleen maar dienstig aan zichzelf? Toch niet. Ze is ook een instrument waarmee de dichteres zich teweerstelt tegen het geweld van de natuur en de genadeloosheid waarmee die ons van onze geliefden berooft. Flora en fauna krijgen een prominente rol, maar zijn niet altijd bevorderlijk voor de gemoedsrust, want ze trekken zich ook al niet veel aan van de mens. Mens en dier zijn bovendien veroordeeld te leven in een natuurlijke habitat waarop ze niet noodzakelijk zijn gesteld: 'een waterdier', bijvoorbeeld, 'dat in het water/ niet van water houdt.'
Liefde tussen leven en dood
Precies omdat er met die natuur geen conversatie of vergelijk mogelijk is, voelt de dichteres zich geroepen te memoreren: Brassinga wekt haar geliefden uitbundig op uit de doden. Zij wil, minstens zolang haar gedichten duren, met hen het glas heffen over hun sterven heen. Het wemelt van de in memoriams, onder meer voor collega en vriend Erik Menkveld. En in het briljante gedicht als 'Auf Flügeln des Gesanges I' staat te lezen dat doden dankzij de poëzie weer tot leven komen. Waarna je hen, helaas, opnieuw verliezen kan. De Orpheusmythe echoot in veel van deze gedichten. Hereniging en verlies weerklinkt ook in de muzikale context, hier afkomstig van Schubert. Net als in de mythe van Orpheus en Eurydice is er, zolang de muziek weerklinkt, sprake van hereniging met wie gestorven is: 'Het wederkerige' uit de titel betekent misschien ook datgene wat weerkeert. Maar daarna is het verlies van de geliefde des te onherroepelijker.
Verlies is dus alomtegenwoordig. Ook in de vertaalde gedichten van Deborah Digges achteraan in de bundel. Digges was een Amerikaanse dichteres die in 2009 zelfmoord pleegde door van een sporttribune te springen. 'Soms, als het me niet lukt om gedichten te schrijven, neem ik me voor om een einde aan mijn leven te maken', geeft ook Brassinga in Poëziekrant toe. Vier prachtige gedichten van Digges heeft zij hier vertaald. Verzen geschreven op de grens tussen leven en dood, met een absolute urgentie en met de nadruk op datgene waar het uiteindelijk om gaat: liefde. Ook in de epiloog van de bundel, een vertaling van een gedicht van Edna St. Vincent Millay, is dit de teneur. Een ik is van haar geliefde gescheiden door de dood. Alle plekken die haar aan hem doen denken omdat zij er met hem samen is geweest, beklemmen haar. Maar als ze komt op een plek waar ze nooit met hem is geweest en waar niets aan hem denken doet, dan voelt zij zich net zo verslagen. Kennelijk maakt niets iemand zo aanwezig als wanneer hij wordt gemist. 'Wat is een leven zonder liefdesglans?' heeft Brassinga eerder al verzucht. Het is de onderliggende toon van al haar verzen.
ANNEKE BRASSINGA
Het wederkerige.
De Bezige Bij, 72 blz., 18,50 ?.
De auteur: werd zowel met de VSB Poëzieprijs, de Constantijn Huygensprijs als met de P.C. Hooftprijs bekroond.
Het boek: dichtbundel waarin Brassinga een gesprek met haar geliefde doden aangaat en in eerste instantie een eredienst voor haar geliefde, de taal, wil houden.
ONS OORDEEL: poëzie die fascineert, maar ook afschrikt en zelfs irriteert vanwege haar soms nogal lukrake beeldenarsenaal.
Luuk Gruwez ■
T. van Deel
Nu Anneke Brassinga (1948) onlangs de P.C. Hooftprijs is toegekend voor haar poëzie, zal haar nieuwste bundel 'Het wederkerige' wel extra in de belangstelling staan. Haar werk refereert altijd aan wat zij heeft gelezen, en dat is veel, maar bij alle soms flink aangezette pathetiek (zoals ook uit haar voordracht blijkt) valt ook de geestigheid en humor op, die zij ook in benardheid mee laat spelen. Titels als 'Denkend aan Eliot ga ik in rook op' en 'Denkend aan Mallarmé stik ik' zeggen genoeg. Het zindert in deze gedichten, die zowel zeer zinnelijk alsook bespiegelend zijn en vooral de nadruk leggen op finesses in de formulering en het taalgebruik. Vijf vertalingen van poëzie van Deborah Digges, en van één gedicht van Edna St. Vincent Millay besluiten de bundel. "Tijd brent geen troost - het was een leugen / te beweren dat de tijd mijn wonden helen zou! / Ik mis hem, als het snikken klinkt van regen; / ik smacht naar hem bij 't krimpen van het tij." Zoals bij Vincent Millay ook bij Brassinga smart, verdriet om de liefde en voorbijgaan, de dood.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.