Jakob von Gunten : een dagboek
Robert Walser
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2007 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 6376 |
31/12/2007
Toen het boekje Poetenleben in de herfst van 1917 verscheen, werd het meteen besproken door Hermann Hesse: "Deze Robert Walser heeft al vaker ragfijne kamermuziek gespeeld, maar in dit boekje klinkt ze nog zuiverder, nog lieflijker, nog ijler dan in de vroegere. Wanneer zulke dichters als Walser tot de 'leidende geesten' zouden behoren, bestond er geen oorlog. Wanneer hij honderdduizend lezers had, zou de wereld beter zijn." De Grote Oorlog, die wij als de Eerste Wereldoorlog kennen, was net voorbij, de spreuk klinkt niet minder vroom. De ongeveer even oude Hesse was toen beroemd, maar Walser (1878-1956) was in literaire kringen beslist geen onbekende: gewaardeerd door Morgenstern, Musil en Kafka; gekend door lezers van de kranten en tijdschriften waarin hij talloze korte verhalen en opstellen publiceerde. Walsers personages komen uit lage regionen, vooral uit het wittenboordenproletariaat, hij was zelf een letterknecht, een echte broodschrijver, afhankelijk van de luimen en chicanes van uitgevers en redacteuren. 'Een soort vertelling' begint zo: "Ik weet dat ik een soort ambachtelijke romancier ben. Een novelleschrijver ben ik zeer zeker niet. Ben ik in mijn hum, d.w.z. in een goede bui, dan naai, schoenlap, smeed, schaaf, klop, hamer of nagel ik zinnen bij elkaar, waarvan men de inhoud onmiddellijk begrijpt. Men kan mij desgewenst een schrijvende draaier noemen. Als ik schrijf behang ik. Dat enkele vriendelijke mensen menen dat ze mij voor een dichter kunnen verslijten, laat ik mij uit inschikkelijkheid en hoffelijkheid welgevallen." Het klinkt zó bescheiden dat geen mens het zal geloven. Het verhaal gaat verder over een oude man en twee zonen, maar Walser gebruikt het om zijn lezers, die er kennelijk nog zijn, te vertellen wie hij is en waar hij als schrijver staat. Romans heeft hij na 1909 niet meer gepubliceerd, wel geschreven, maar, zegt hij hier uitdrukkelijk, "mijn prozastukken vormen volgens mij niets anders dan delen van een lange, realistische geschiedenis zonder handeling." Het zijn hoofdstukken van een roman die "als een veelvuldig verknipt of uit elkaar gehaald Ik-boek" kan worden beschouwd. Walser mag dan een naïeve schrijver lijken, hij had goed in de gaten welke rol hij in de literatuur speelde ? speelde ja.
De verteller Walser is ook altijd een beschouwer. Zijn personages lijken net zo met niets anders dan zichzelf bezig. In de praktijk betekent dit dat ze willen weten hoe anderen hen zien en welke indruk ze maken ? je kunt ook zeggen dat ze alsmaar anderen naar de ogen zien en zich schikken, wat oogt als onderdanigheid of zelfs slaafsheid, maar misschien helemaal niet zo bescheiden en hoffelijk is. Een voorbeeld, het verhaal waarvan de titel op zich al de clou verklapt: 'Wanneer zwakken geloven dat ze sterk zijn.' Een dame behandelt hem vanuit de hoogte. Als hij haar hand wil kussen, de reacties: wat verbeeldt meneer zich wel. En hij: "Ik moet erbij zeggen dat ik de deemoed voor een deel tot mijn genoegen speelde. Het was zo prettig voor mij haar lekker moedig, hoogmoedig te maken." De vrouw is voor hem een interessant studieobject. Anderen zullen in hem alleen maar een kruiperig mannetje zien ? de titel kun je, omgekeerd, ook op meneer zelf toepassen.
Er is waarschijnlijk geen schrijver in wiens werk zoveel bedienden en onderdanige types voorkomen, onmiddellijk bereid zichzelf zo klein mogelijk te maken ? en geen andere schrijver is achter dat bescheiden voorkomen zozeer op erkenning en bevestiging van zijn grootheid uit. Dit riekt naar identificatie van de schrijver met zijn personages, ik weet het, toch heb ik het in de eerste plaats over zijn werk, zij het dat Walser tot het type schrijver behoort, net als Kafka, dat z'n werk is.
In 1917, toen Hesse hem besprak, had Walser drie romans op zijn naam staan: Geschwister Tanner, Der Gehülfe, Jakob von Gunten, alle drie vertaald; er zijn waarschijnlijk ettelijke romans verdwenen, een enkele is opgedoken; veel is er, net als een aantal verhalen, beland in redactionele laden of prullenmanden. Duizenden verhalen, schetsen en opstellen heeft Walser tot 1927 gepubliceerd. Vanaf 1917, dus na de oorlog, was er beduidend minder vraag naar. Alles aan Walser verschrompelde. Niet zo lang geleden is er nog een hele lading drukwerk gevonden, aan de achterkant volgekrabbeld in een petieterig handschrift vol afkortingen. Voorzover het ontcijferd kon worden, is het kladwerk uitgegeven als microgrammen Aus dem Bleistifgebiet ('Uit de wereld van het potlood').
Ik citeerde Hesse niet alleen om aan te geven dat hij tot een bepaald moment geen onbekend schrijver was, ook om te demonstreren dat zelfs of juist prijzende woorden het werk van Walser al vroeg vertekend hebben. Hesse lijkt het over iele geluidjes van een klein vogeltje in een fragiel kooitje te hebben ? o, mocht dat zangvogeltje toch maar een vredesduif of hoogvliegende adelaar zijn. Zoals bijna iedereen zal Hesse, die vaker en vol bewondering over werk van Walser geschreven heeft, misleid zijn geweest door het kleine aan Walser: het veelvuldig gebruik van verkleinwoorden (in het Zwitsers gebruikelijk, maar Walser schreef Hoogduits), de kleine luyden in de verhalen, klerken en bedienden, die zich bovendien ook nog eens klein maken of zich kleingehouden voelen; het milieu laag net als de verwachtingshorizon, de wensen bescheiden; en als de verhalen meer en meer in de buitenlucht spelen is er de heerlijke natuur, opgeluisterd door de montere toon van de verteller. Maar ja, als iemand verhaaltjes schrijft als 'Hier wird geplaudert' ('Hier wordt gebabbeld') en zijn teksten soms een aaneenschakeling van ongesorteerde invallen lijken... Een lezer moet bij al dat montere, speelse gedoe al nattigheid voelen om door te hebben dat hier een dwarsligger, een rebel aan het woord is. En dat is Robert Walser, een rebel, in de contramine door de meegaandheid ten top te voeren. De uitweidingen in de verhalen ? soms meer zijwegen dan weg ? zijn ook ontwijkingen, haken die de haas slaat, uitvluchten; het tegendeel dus van meegaandheid. En vanaf een bepaald moment had Walser lak aan de hele literatuur en misschien wel aan alles.
Het stakingsmiddel dat bekendstaat als stiptheidsactie hanteerde hij al op z'n eentje in de literatuur ? en sociaal: geen enkel instituut is opgewassen tegen iemand die in gehoorzaamheid en positieve gezindheid zozeer overdrijft. In een vroege novelle, 'Commies', zingt Walser de lof van de ambtenaar, die hij voor zichzelf laat spreken: "Ik heb het liefst dat er heel veel werk moet worden gedaan. Zodra ik tot nietsdoen gedwongen ben, word ik mismoedig en treurig. Dan begin ik te piekeren, en van piekeren zonder zin en doel word je treurig." Van denken had hij ? Walsers persoon op papier ? alleen maar last, en daartoe hield hij niet op met praten; hij overstemde zijn eigen tegenstem, die daardoor alleen maar aan kracht won. Dit is geen interpretatie: hij heeft op meer plaatsen te kennen gegeven dat denken hem dwarszat.
Walsers middel om zich te verzetten tegen de dwang die er van de buitenwereld uitging ? overal en telkens weer, hij werd er steeds gevoeliger voor ? was de overaanpassing en stilistisch de overdrijving. Voor zover het werk aan dat signalement beantwoordt, zijn alle verhalen en schetsen over bedienden uitlopers van de roman Jakob von Gunten: een dagboek. Op de jongensschool Benjamenta krijgt de jonge Jakob met een klein aantal andere knapen les in onderdanigheid. Jakob zou een modelleerling willen zijn en juist omdat hij het zo vurig wenst, wordt hij een te volmaakte leerling. Als op het eind het instituut in verval raakt, zal Jakob de laatste zijn die het verlaat, zodanig veranderd dat hij de leidende begeleider van de directeur wordt. De grap van rollen is dat ze kunnen worden omgekeerd, of echt of in gedachte. Intussen heeft Jakob ontdekt dat het geheim van Benjamenta is dat er geen geheim is, achter de façade gaat niets schuil: niets. En het resultaat van alle drillen is dat hij zichzelf een volmaakte nul vindt, een nul-subject dat weet dat het niets eigens bezit en zodoende de volmaakte dienaar is en vooral weet dat zelfs zijn eigen gedachten niet van hemzelf zijn. Maar hij overleeft, en dat doet vrijwel elk personage van Walser, net zo min kapot te krijgen als de kakkerlak en de mier.
De mooiste verhalen vind ik de wandelingen van Walser ? zelf maakte hij tochten van zestig tot tachtig kilometer, en er bestaat een mooi boekje van zijn vriend en beschermer Carl Seelig waarin die verslag doet van een aantal gezamenlijke wandelingen. Het bijzondere eraan is dat de verhalen de grilligheid van de flaneur volgen, waarbij de gedachtesprongen en associaties sterk lijken op de wegen en zijwegen van de flierefluitende trekvogel. Menigeen heeft er moeite mee gehad dat de schrijver Walser met alles de draak stak en tegelijk alles wat hij schreef volstrekt serieus meende. In een en dezelfde zin kon hij zijn dichterschap als zeepbellenblazen afdoen én als heilige roeping bezingen. 'Für die Katz' heet een verhaal waarin hij alle varianten van de uitdrukking uitspeelt, om te besluiten dat alles wat mensen doen voor de kat z'n kut is.
Robert Walser woonde van 1906 tot 1913 in Berlijn, publicistisch zijn vruchtbaarste periode. In 1913 keerde hij terug naar Zwitserland. "In 1933 kwam er een eind aan zijn schrijverschap toen hij wegens psychische klachten werd opgenomen in een sanatorium, waar hij de rest van zijn leven verbleef." Aldus de flap van de zojuist herdrukte vertaling van Liefdesverhalen. Wel erg laconiek wordt hier een psychiatrisch schandaal van de eerste orde afgehandeld. De klachten waren die van de vrouwen bij wie de vijftigjarige Walser inwoonde: de man gedroeg zich zo raar, hij scheen geen vrouw nodig te hebben. Voor Walsers zuster was het geklets aanleiding genoeg om hem naar een psychiater mee te nemen, die in één oogopslag de diagnose 'schizofrenie' stelde. Die paar regels van de arts waren voldoende om Walser op te laten nemen en na enkele jaren definitief op te sluiten. Het feit dat Walser zich al die jaren als een makke patiënt heeft gedragen doet er niets aan af; hij wilde meteen weg. Dezelfde psychiater, Walter Morgenthaler, schreef kort daarvoor een van de eerste monografieën over een geesteszieke kunstenaar (Wölfli). Vermoedelijk werd het medisch vonnis daarom zo gemakkelijk geveld, omdat ook Walsers werk steeds meer als dat van een gestoorde werd gezien. Dat kan omdat afwijkingen in de literatuur ? moedwillige verstoringen van de taal die als communicatiemiddel immers collectief eigendom is ? veel sneller op onbegrip en agressie stuiten dan in de muziek of beeldende kunst.
Op gevaar af van hineininterpretieren, erin-lezen, kun je een verhaal als 'Hinrichtungsgeschichte' ('Verhaal van een terechtstelling') als vroegtijdig inzicht van de schrijver zelf opvatten. Nadat een jonge schrijver, 'fabrikant' van verwerpelijke geestesproducten, van een vriend te horen heeft gekregen dat "hij succesloze successen zal hebben en dat men hem als gevolg van een succesvolle mislukking voor een middagthee zal uitnodigen om hem kapot te maken, dat moest", wordt hij in zijn mansarde gearresteerd en door een literatuurrechtbank ter dood veroordeeld. Het corpus delicti: een boek dat als getuigschrift van krankzinnigheid wordt aangemerkt. Het is bijna onvermijdelijk aan Kafka te denken. In het gesticht heeft Walser in bijna dertig jaar geen letter meer geschreven, omdat hij zelf zei dat je alleen in vrijheid kunt schrijven.
De aanleiding voor deze portretstudie is de verschijning van Liefdesverhalen, een herdruk van de vertaling uit 1980. Over deze uitgave kan ik kort zijn. Het is een bundel met verhalen, heel goede en mindere, die typerend voor Walser zijn, maar een onbekommerde lezer zal dat niet kunnen beoordelen, want over Walsers werk wordt in het boek niets gezegd: er wordt niet eens vermeld van wanneer de afzonderlijke verhalen dateren. Zonder meer schandalig is dat de schabouwelijke vertaling van Jeroen Brouwers, die ook romans van Walser aan flarden vertaald heeft, domweg herdrukt is, met vertaalfouten en kreupel Nederlands en al (voortdurend misplaatste komma's). Herdruk? Ik zou zeggen: literaire recidive. Het resultaat is dat Walser, afgezien van presentaties in 'Raster' en 'Yang', gedoemd is in het Nederlands een krakkemikkige schrijver te blijven.
[Jacq Vogelaar]
Martin Mooij
Herdruk van de eerder in 1980 onder de titel ´De kuise nacht en andere liefdesverhalen´ verschenen vertaling van verhalen van deze belangrijke Zwitserse auteur (1878-1956, niet te verwarren met de Duitse schrijver Martin Walser). Het is een keuze van rond de 80, vaak heel korte, soms wat langere teksten over liefde en wat daarmee overeenkomt. Hij schreef er meer dan duizend, vaak in een kriebelig handschrift en met potlood, wat het ontcijferen regelmatig moeilijk moet hebben gemaakt. De liefde heeft bij deze auteur een vaak dromerig karakter. Zij ontstaat in zijn geest, maar ook door observaties, niet alleen van vrouwen en meisjes, maar ook van dieren en gebruiksvoorwerpen. De lengte van de verhalen loopt sterk uiteen, van een enkele pagina tot enkele bladzijden. Ze zijn over het algemeen kuis van toon, het blijft bij verlangen en hopen. Kenmerkend is ook het opzien tegen de vrouw of het meisje. De auteur leidde een moeilijk bestaan en aan zijn schrijverschap kwam een einde na zijn opname in vele klinieken waarin hij van 1944 tot aan zijn dood verbleef. De verhalen zijn heel goed vertaald. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.