Leaves of grass
Walt Whitman
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : BEUR |
31/12/2007
De Nederlandse schrijver Huub Beurskens (geb. 1950) publiceert al meer dan een kwarteeuw romans, verhalen, gedichten en essays. In De echoïst werpt hij een blik op zijn eigen schrijversverleden: het boek bevat een selectie uit Beurskens' verhalenbundels, enkele romanfragmenten en een handvol niet eerder gepubliceerde verhalen. De terugblik is tevreden maar niet vrijblijvend, want wie een blik werpt, kan zich aan een lawine van klaterende echo's verwachten. Verhalen die voorheen als stille rotsen in hun bedding lagen, gaan in deze compilatie nieuwe verbanden aan, zodat uit hun resonerende boventonen frisse timbres ontstaan.
Behalve een indruk van versheid als van uitgewaaide lakens creëert De echoïst ook een indruk van canonisering: tot de canon van Beurskens' fictie behoren thema's zoals het conflict met de vader, het verlangen naar de kindertijd, de problematische inwijding in de volwassen wereld en de verleidingsfantasie; en locaties zoals Rome, de Venetiaanse lagune met het eiland Torcello, en de zuidelijke provincies van Nederland.
Uiteraard heeft Beurskens ? een zelfbewuste echoïst en constructievirtuoos ? niets aan het toeval overgelaten en aan de al aanwezige herhalingen en echo's nog wat extra kruisverbindingen toegevoegd, om de samenhang nog wat hechter en de doorverwijzingen tussen de verhalen nog wat complexer te maken. Sommige ingrepen zijn onschuldig, zoals de integratie van de titel van de bundel. In de 'Intro' vermeldt de auteur/verteller ? de verwarring tussen beide is al in de inleiding compleet ? een dyslectische lezeres die hem had verweten dat hij "(e)igenlijk (...) een grote echoïst" is. Wat de verbolgen lezeres had willen schrijven, blijkt in het verhaal 'Een gat in de lucht', waarin een eigenzinnig konijn van zijn liefje te horen krijgt: "eigenlijk ben je een grote egoïst". In de oorspronkelijke versie van dit verhaal, opgenomen in Sensibilimente (1991), spreekt het lieve konijntje Colette deze harde woorden niet uit.
In andere gevallen zijn de wijzigingen iets ingrijpender. De auteur gooit zijn dobber uit en trekt het weefsel van het oorspronkelijke verhaal open om er elementen van andere verhalen in op te bergen. Het verhaal 'Een tamelijk bekende onbekende' smukt Beurskens op met elementen die het op een ambigue manier associëren met de twee verhalen die het in De echoïst omringen. Het verhaal is op zich al complex. De ik-verteller bekijkt een foto van zichzelf als zesjarige en komt letterlijk in zijn eigen kindertijd terecht, waar hij getuige is van zijn communie. Op het moment dat hij zijn zesjarige ik uit de kerk wil sleuren, verschuift het perspectief naar het kind, dat terugblikkend het vervolg van de scène vertelt.
In de versie van dit verhaal die opgenomen is in Slapende hazen (1985) wordt het volwassen ik als een duivel, stinkend naar "zwavel" en gekleed in een "vleermuismantel" uit de kerk verjaagd. De duivelsfiguur krijgt in de nieuwe versie een "zwart rokkostuum" en een "rode zak" onder de kin. Door die toevoegingen gaat het volwassen ik een beetje lijken op Vogel Ties, een zonderlinge figuur uit het verhaal 'De bal veren', waarin een jongetje beschrijft hoe de seksualiteit hem hardhandig, en zonder kans op terugkeer, uit de besloten tuin van de kindsheid verdrijft. Vogel Ties doet vanwege zijn kop, nek en rug denken aan een maraboe, "een kropooievaar". De verteller van het niet eerder gepubliceerde verhaal 'De maraboe en de koe' lijkt dan weer heel erg op Vogel Ties: hij denkt dat hij een maraboe is, getooid met "rokkostuum" en "keelzak". Deze laatste twee verhalen enteren het verhaal uit Slapende hazen en sleuren het mee in hun woelige wateren. Door deze ingreep problematiseert Beurskens een rechtlijnige autobiografische lectuur van 'Een tamelijk bekende onbekende': de volwassen ik lijkt een alter ego van de auteur, maar lijkt evengoed op een nevenpersonage uit een ander verhaal.
De verhoudingen tussen verteller, auteur en personage, en dus het autobiografische gehalte van de fictie, staan in Beurskens' proza steeds hoog op de agenda. In de 'Intro' van De echoïst lopen enkele schijnbaar redactionele opmerkingen van de auteur naadloos over in een herinnering die in grote lijnen uit de roman Wilde boomgaard (1994) is geplukt. Herinnert de auteur zich zijn verleden enkel nog in de vorm van zijn verhalen, of ondergaat de auteur zodra hij op papier verschijnt een metamorfose en verandert hij in een fictief personage?
In het verhaal 'Naar Torcello' thematiseert Beurskens de verhouding auteur/personage aan de hand van een spitsvondige constructie. De mannelijke protagonist, de schrijver Albin Blas, is een zelfbewust alter ego van Beurskens: geen van zijn boeken heeft "een plaatsje weten te veroveren in een boektoptien". Nadat hij in een Duits hotel de Nederlandse Anna heeft leren kennen, schrijft hij het begin van een verhaal, dat hij naderhand Anna laat voorlezen. Blas' verhaal is een herschrijving van het verhaal waarin hij figureerde, vaak woordelijk identiek maar met enkele saillante wijzigingen. Blas maakt een onopgemerkte allusie op De hondsdagen van Hugo Claus, terwijl in Blas' verhaal zijn alter ego geen schrijver is én nooit van de roman van Claus heeft gehoord. De schrijver Blas lost op in het decor als een onopvallende zin, maar zijn personage prikkelt de "vrouwelijke intuïtie" en haar libido met het mysterieuze aura van een schrijver. Uit de kier tussen verhaal en herschrijving komt grijnzend een clichématige fantasie gekropen: de schrijver wil niet zozeer schrijven als wel begeerd en verleid worden ? een ironische knipoog naar Beurskens' weinig tot de slijmvliezen sprekende oeuvre.
Hoewel Beurskens' verhalen soms melancholisch, meestal amusant ironisch en doorgaans seksueel geladen zijn, vallen ze vooral op door hun technisch meesterschap. In 'Bacalhau a Karl' jongleert Beurskens op een kleine oppervlakte met narratologische paradoxen ? nauwelijks heeft hij de ene opgevangen of hij gooit de andere al op. In eerste instantie krijgt de lezer het verhaal voorgeschoteld van Karl, een Nederlander die zijn huwelijksproblemen ontvlucht en in Portugal een illegale Afrikaanse ontmoet, Ana. Hierover schrijft hij een verhaal, een ingebed verhaal dus, dat hij de Nederlands onkundige Ana laat overtikken, maar dat de lezer niet te zien krijgt. Het verhaal van hun relatie eindigt met een fragment vol tikfouten, dus toch getikt door Ana. Met andere woorden: het verhaal dat Karl vertelt en waarin hij als personage figureert, valt samen met het verhaal dat hij als personage schrijft. Het ingebedde niveau slorpt het hoogste niveau op. Meer nog: Ana voegt aan Karls verhaal een eigen einde toe, waarin ze zegt dat ze hem verlaat. Dat kan alleen in het ingebedde verhaal, dat Ana overtikt, niet in het verhaal op het hoogste niveau, dat Karl vertelt.
Vervolgens verdubbelt Beurskens de paradox: het voorgaande verhaal blijkt een ingebed verhaal te zijn in het verhaal van Elsbeth, Karls ex. Karl is spoorloos verdwenen. Hij heeft Elsbeth achtervolgd terwijl ze met haar nieuwe partner in Portugal was, en heeft dit verhaal geschreven om haar de stuipen op het lijf te jagen. Elsbeth besluit Karl van hetzelfde laken een pak te geven en een verhaal te schrijven waarin ze naar Portugal vertrekt om daar Karl op te zoeken. Dát is uiteindelijk het verhaal 'Bacalhau a Karl', dat opent met enkele woorden gesproken in een vliegtuig. Opnieuw bijt de slang in zijn staart: het hoogste verhaalniveau is tezelfdertijd zijn eigen ingebed verhaal, geschreven door een personage uit dat hoogste niveau, en dat ingebed verhaal bevat op zijn beurt een ingebed verhaal etc.
Maar laat dergelijke gesofisticeerde technische ingrepen vooral niet de aandacht afleiden van de ? weliswaar onophoudelijk geïroniseerde ? persoonlijke inzet van Beurskens' schrijverschap: het onmogelijke verlangen om in een tekst het ik bloot te geven en om terug te keren naar het verleden is de motor achter elke schijnbaar ongemotiveerde virtuoze truc die Beurskens voor de ogen van de lezer uithaalt. [Sven Vitse]
Daan Stoffelsen
Eenzame fantasten (verlaten schrijvers, campingpianisten), bijzondere idioten (een engelachtig mooi stinkende man, een in zijn strandstoel vastgegroeide man) en vreemde dieren (daadkrachtige konijnen, menselijke maraboes) ontworstelen hun lotsbestemming en komen tot een nieuw, niet per se beter noodlot: dat is het universum dat naar voren komt uit deze prozaselectie uit ruim dertig jaar werk van de auteur. Zijn personages zijn zich vaak maar ten dele bewust van hun omgeving, en dat heeft bizarre consequenties voor hen en verwarring voor de lezer ten gevolge. En anders zorgt de auteur wel voor die verwarring, met perspectiefwisselingen, alternatieve verhaallijnen, detailverwijzingen tussen verhalen en barok taalgebruik van verteller en personages. De auteur tekende al voor een indrukwekkende lijst vertalingen, eigen romans en verhalen- en gedichtenbundels, eerst vanuit een tamelijk hermetische literatuuropvatting, later opener. Deze prozaselectie getuigt daarvan, is knap, kunstig, complex, maar vaak ook kunstmatig. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.