Lagerwal : gedichten
Luuk Gruwez
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, cop. 2000 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : GRUW |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, cop. 2000 |
Woord Volwassenen Poezie : GRUW |
Elke Brems
ob/kt/26 o
Na enkele uitstapjes naar het proza is Luuk Gruwez helemaal terug als dichter met de nieuwe bundel Dieven en geliefden . Wellicht is de boodschap van Gruwez' proza dezelfde als die van zijn poëzie, maar de gedichten blijken een veel geschiktere drager. Nochtans is ook de poëzie van Gruwez sterk verhalend. Gruwez is niet bang van de mededeling, de boodschap, de representatie. Ook niet van emotie trouwens, of van een flauw grapje. Waar is hij dan wel bang van? Van de tijd. Gruwez gruwelt van de tijd. Daarom zet hij een grote mond op tegen de tijd. Gruwez' poëzie cirkelt dan ook rond dat thema, met de aanverwante motieven van vergankelijkheid, dood, aftakeling, herinnering, verlies. Van alle tijdstippen verafschuwt hij de namiddag nog het meest, ,,elke dag vanaf het middaguur''. Vertaald naar een mensenleven is dat de volwassenheid. 's Morgens is er nog hoop, lijkt alles nieuw, ,,zo even en zo eeuwig als een kind.'' Kinderen zijn goed in het oprapen van dingen, zo blijkt uit het gedicht ,,Over het oprapen van dingen''. Daardoor zijn ze verwant aan dichters. Dingen oprapen is belangeloos, het is niet om ze te hebben, maar enkel om het vallen ervan teniet te doen. Later, als deze kinderen volwassen zijn, hebben zij de hulp nodig van anderen wanneer ze zelf ,,beangstigend beginnen te wankelen.'' Dan is het goed om in hen het kind te zien: ,,Zij zijn het die de dingen hebben opgeraapt. / Heb meelij, buk, en raap hen op.''
Zoals in de vorige bundel Dikke mensen is Gruwez hier weer aan het verzamelen geslagen. ,,Wij moeten verzamelen om te mogen vergeten.'' Geen gedweep met versplintering en fragment, maar verwoede pogingen om de dingen en de mensen bijeen te houden, door te schrijven uiteraard. Maar meteen is er het scherpe besef van de mislukking van die pogingen. In het heel mooie gedicht ,,Oma Winnetou'' wil de dichter zijn oma redden van de vergetelheid. Naar aanleiding van haar begrafenis vraagt hij zich af welke vrouw nu begraven wordt: de jongedame, de moeder, de oma of de hoogbejaarde, ,,het meisje dat een musje werd''? ,,Nooit gaan zij samen in een kist, / nooit met z'n allen.'' Ook in een gedicht is dat helaas onmogelijk, maar het is in elk geval wel een vorm van ,,applaus'' bij haar bestaan. Het is ook een vorm van toe-eigening: ,,Zij was van heel de wereld, / maar het meest van mij.'' Als dat nog niet zo was, dan is het in elk geval al dichtend zo geworden.
,,Oma Winnetou'' eindigt op ,,mij'' en dat is niet toevallig. Gruwez schrijft portretten van anderen, hij verzamelt mensen in tekstvorm, maar al doende portretteert hij uiteraard zichzelf. In ,,Advies aan een dief'' toont hij zichzelf: ,,Komt u maar binnen door mijn achterdeur, / die doe ik bijna nooit op slot,'' nodigt hij de dief uit, om hem vervolgens rond te leiden. Het is bij Gruwez zeker toegelaten om die ,,achterdeur'' scatologisch te interpreteren, Gruwez is een lichamelijke dichter die het vlees een belangrijke plaats toekent. De dief die hij bij zich binnenleidt zou wel eens de Dood kunnen zijn, ,,zo nacht na nacht op zoek / naar huis, van huis naar huis, / zo moederziel alleen, zo moe, / en altijd in het duister van een ander''. Gruwez laat, als een hedendaagse Blauwbaard, de dief alle kamers zien, behalve één: ,,Ten slotte komt u bij een kamer. / Die is potdicht, waarvoor excuus. / Hier houd ik mijn vriendin gevangen / in touwen, ketting om de voet.'' De symboliek is duidelijk: de dood kan niet op tegen de liefde. Zoals in de andere bundels van Gruwez slaat de liefde alles. Het is, net als poëzie, Gruwez' verweer tegen de tijd.
Waar Gruwez' proza soms te overtuigd en daardoor te weinig overtuigend is, is er in zijn poëzie meer ruimte voor twijfel en tegenspraak. In het gedicht ,,Mijn hond'' treden er verschillende personages op, een hond, een Pappie en een ik, die voortdurend over elkaar schuiven: nu eens is ,,ik'' de hond, dan weer heet de hond Pappie of lijkt ,,ik'' op Pappie, soms blijkt er dan weer helemaal geen hond te zijn enzovoort. Dat het een soort vadergedicht is, lijkt me duidelijk, maar voor de rest is het gedicht één en al aangename onduidelijkheid. Tussen de ik en zijn vader wordt voortdurend weer die hond geschoven, die ze allebei zijn en niet zijn. Ook ,,men'', een soort cursieve commentator bij dit verwarrende schouwspel, brengt geen helderheid. Men zegt:
Wat lijkt die sprekend op zijn hond,
zijn hond die Pappie heet.
En men vergeet mij eten te geven
en het is, echt, al kwart over acht. Hond , zegt men, hond, hond, hond . U , zeg ik, u, u, u.
De concrete tijdsbepaling ,,kwart over acht'' contrasteert fel met de tijdsbeleving in de rest van de bundel. Dat stipte, nauwgezette komt duidelijk als een element uit de leefwereld van de vader naar voor, terwijl de zoon zulke nauwgezette situeringen als een gruwel ervaart: ,,Het is meestal om kwart over acht / dat ik besef hoe lelijk ik wel ben.'' Op het ,,tijdstip van de vader'' heeft de zoon een laag zelfbeeld, de vader hangt als een schaduw boven hem.
De zoon koketteert met vage tijds- en ook plaatsbepalingen. Zo lezen we bijvoorbeeld ,,ik ben niet dol op overal'' en elders ,,Ik ben nogal op zelden gesteld''. Voortdurend tracht de dichter zich zo een plaats te zoeken in tijd en ruimte. Hij lijkt daarbij het synchrone te verkiezen boven het diachrone. Van jong naar oud en van ochtend naar avond moet je altijd langs de middag passeren en die verafschuwt hij. Hij is vol lof over ,,de eerste keer'' en ook over ,,de laatste keer'' maar is niet te spreken over wat daartussen ligt, wanneer - in zijn woorden - de postbodes geeuwerig hun kloten herschikken. Om die tijd te vermijden maakt hij liever de doorsteek: ,,Het komt bijvoorbeeld voor dat vrouwen, / vrouwen met sokken welteverstaan, / zelfs hoogbejaard nog meisjes blijven''. Door zulke doorsteekjes toont hij zijn minachting (angst?) voor het lineaire, onverbiddelijke tijdsverloop. Zo ook was de begrafenis van oma Winnetou een begrafenis van haar op alle leeftijden, alsof ze niet diachroon, maar synchroon een meisje, een jonge vrouw en een bejaarde was.
Gruwez heeft zeker de neiging synthetisch te denken, dingen samen te denken die normaal gezien uit elkaar liggen (weer dat oprapen dus). Die synthese hangt hij dikwijls op aan een detail. Er was al het voorbeeld van de hond, die de nochtans zeer verschillende zoon en vader in één beeld verbond, er is ook het voorbeeld van de sok in het gedicht ,,Lof van de sok''. De sokken die de dichter draagt, verbinden hem met zijn vader en grootvader: ,,Ik draag de sokken die mijn vader droeg; / Die droeg, op zijn beurt, sokken van zijn vader.'' Zo viert Gruwez via de sokken mee de Bevrijding, ontmaagdt hij zijn oma en ligt hij op het sterfbed van zijn opa. Zo ook vindt hij samenhang in zichzelf: ,,Laat al mijn ikken samenscholen in mijn sokken''. Een sok, een detail, trekt de tijd samen: ,,een beetje sok heeft alle tijd''. Het is dus niet in het grootse, meeslepende dat Gruwez troost vindt, maar in het banale, lichamelijke, zijdelingse, het toevallig opgeraapte.
Er zijn drie afdelingen in deze bundel, ,,Geliefden'', ,,Dieven en geliefden'' en ,,Dieven''. Daarvan is het middendeel mij het liefst, waarin lange gedichten staan waarvan het je toch nog spijt dat ze uit zijn. Bij de veelal kortere uit de andere delen zijn er soms iets zwakkere gedichten, ,,Verlovingsring'' bijvoorbeeld, hoewel ook hier weer in een ring een synthese wordt samengeperst van de ouders, hun ontmoeting, liefde en dood, zodat de ring ,,een rare verzameling'' is. Wellicht ligt een ring te veel voor de hand als synthetisch symbool om er een sterk gedicht van te maken; een hond is in die hoedanigheid verrassender en daardoor boeiender en zelfs veelzeggender. Ook ,,Geslacht'' vind ik minder geslaagd, met een net iets te romantisch beeld van de vrouw waarin zij maar weer eens warm, soepel en bloesemend hoort te zijn: ,,in vrouwen is het altijd mei''.
Maar zulke bezwaren doen niet af aan de kwaliteit van deze bundel, waarin de mooie gedichten voor het oprapen liggen. Een absolute aanrader voor verzamelaars.
31/12/2001
Luuk Gruwez geldt sinds jaar en dag als een van de meest vooraanstaande dichters in Vlaanderen, en een aantal jaren geleden heeft ook het Nederlandse publiek hem enthousiast ontdekt. Daarbij komt dat de dichter gaandeweg zijn lezerskring aanzienlijk heeft verbreed met zijn proza, dat tegelijk autobiografisch (uit het hart gegrepen) én theatraal (bedachtzaam in scène gezet) genoemd kan worden. Nadat een paar jaar geleden Bandeloze gedichten verscheen, een ruime keuze uit de eerder verschenen poëzie, ligt nu eindelijk een nieuwe bundel voor: Dieven en geliefden. Meteen ben je eens te meer thuis in het eigen universum van Gruwez, waar niemand samenvalt met één rol, waar alle affecten onmiskenbaar ook hun tegendeel met zich meeslepen. In dit opzicht is deze nieuwe bundel de zoveelste briljante herhaling van een bekende thematiek. Gruwez weet als geen ander zijn deernis met de menselijke kwetsbaarheid over te dragen én te ironiseren. Alle personages in deze bundel, de ikverteller inbegrepen, zijn zich doorlopend bewust van hun beperkingen en hun slijtage; meer nog dan door het leven wordt het bestaan getekend door de dood. De restanten van het verleden (beelden, objecten, herinneringen) confronteren de mens onophoudelijk met zijn eindigheid. Toch is bij die intense zelfrelativering plaats voor uitgelatenheid en humor, voor een ontmaskering die evenzeer de illusies van het leven als de opgezette maskers betreft. De lezer zal hier opnieuw kennismaken met de allerbeste dichter Gruwez, ook al tonen sommige gedichten een sterkere epische inslag dan in het verleden het geval was. Die elementen maken van Dieven en geliefden ontegensprekelijk een topbundel. [Dirk De Geest]
Inge Lievaart
Gruwez (1953) heeft een bijzonder herkenbaar eigen geluid, in dagelijkse taal, ook platte, met een badinerende lichtvoetigheid waar opeens een diepe toewijding en emotie doorheen flitst, ogenschijnlijk zichzelf ongewild verradend, terloops als het ware. Ook speelt hij ingenieus met tegengestelden als altijd en nooit, overal en nergens. Dit vraagt goed lezen om de laag eronder niet te missen, maar dat loont beslist. De middenafdeling, de grootste (titel van het boek) bevat vrij lange gedichten, bijna balladen, in soms surrealistische sprongen stoeiend met het 'verhaal'. De lijn is vaak a-logisch en toch op een gekke manier logisch 'op te pakken'. Zo in 'Mijn hond': in de hond die hij niet heeft en waarmee hij uitgaat, schijnt zijn identiteit verbeeld te worden; en in 'Lof van de sok' (van generaties geërfd) is iets dergelijks aan de hand (aan de vooral niet blote voeten!). In 'Opsporing verzocht' neemt zijn lichaam de verbeelding over. Een boeiende speurtocht valt hierin te maken.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.