Lagerwal : gedichten
Luuk Gruwez
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 2012 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 12423 |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Enkel raadpleegbaar |
De Arbeiderspers, cop. 2012 |
WEFLA MAGAZIJN : ENKEL NA MAGAZIJNAANVRAAG : GRUW |
Paul Demets
il/pr/07 a
Luuk Gruwez is een schatbewaarder van levens en plekken. Neem alleen al de prachtige titel van zijn nieuwe bundel. Want Wijvenheide verwijst naar een heidegebied in Zonhoven, maar net zo goed naar das ewig Weibliche, als we denken aan de belangrijke plaats die de vrouw in deze bundel toebedeeld krijgt. En naar de bedrieglijkheid van het bestaan dat ons bij de neus neemt: "In Wijvenheide ligt een groot geheim: / de zilverreiger broedt er op een spiegelei."
Gruwez kan moeilijk anders dan bewaren, want de dood moet zoveel mogelijk bezworen worden. Hij gaat haar te lijf met zinnelijke taal, zoals in 'Brief naar nergens', een tweeluik waarin hij zich baseert op een schilderij van Maud Summer, die na de dood van haar vriendin verging van verdriet. Of in het indringende 'ALS', voor een vrouw die aan de spierziekte overleed ("Zoek met je ene hand niet langer naar je andere: / het meeste van jezelf ligt eeuwen ver"). Het vlees, in al zijn verschijningsvormen, afstotelijk of verleidelijk, krijgt een prominente plaats. Het lichaam, van het haar tot de aars, wordt bezongen.
In dat opzicht vormt de afdeling 'Een minnaar voor elk lichaamsdeel' het hoogtepunt van de bundel, vooral in de cyclus waarin Gruwez de Venus van Lucas Cranach aan het woord laat: "Er heerst soms animositeit tussen mijn beide borsten". Soms blijkt de onmacht groot om met woorden vergankelijkheid, verlies en leegte te vullen, maar vaak vermag de dichter met zijn poëzie meer dan in de werkelijkheid. Dan is hij speels, schalks en scabreus. Gruwez houdt van de vrouw, in al haar gedaantes en levensfasen. Zoals in 'Moedermuseum', dat intrigeert omdat de moederfiguur kunstmatig in ere gehouden wordt en "door tallozen zo mateloos bewonderd wordt / dat zij haar soms met zoutzuur naar het leven staan". Gruwez verwijst in deze bundel vaker dan anders naar onze tijd. Die blijkt genadeloos oppervlakkig te zijn. Toch is het zeker geen klaagzang die Luuk Gruwez in zijn melodieuze gedichten aanheft. Zo'n dichter hebben we nodig om de dagen door te komen.
Sarah Vankersschaever
rt/aa/30 m
Nou, we werden er bij het lezen bijna opgewonden van. Hoe zij tussen haar licht vileine slijmen haar slakkenziel bewaart en hoe hij - zalig lullig - met een doelbewuste pik op het koortje gore escortgrieten afstapte.
Maar lopen we in Wijvenheide bij het ene gedicht licht rozig aan, dan krijgen we bij het volgende knal het deksel op de neus: over oma's met het sterkste kunstgebit, ogen die vol minachting uw strot strelen tot een ziel die als afvalwater uit het lichaam lekt.
Duidelijk genoeg, wat ons betreft: gedichten als 'Par derrière' en 'Venus' voorspel' klinken dan veelbelovend, Luuk Gruwez gunt ons onze pleziertjes niet. Van een man moet je het hebben.
Van Venus tot worm
Wijvenheide is geen poëzie over grote emoties. De gedichten vallen niet op door monumentaal verdriet, noch door groots geluk. Als ze zich al tot een grootste gemeenschappelijke deler laten verleiden, dan is het die van de prutserige lijfelijkheid van de mens. Van overmoedige lust over een bejaard sexappeal tot aftakelende eeuwigheidswaan: vrolijk word je niet van de nieuwste van Luuk Gruwez. Al is het maar omdat hij de mens ook in deze bundel zonder omwegen de vergankelijkheid in schrijft.
Gruwez zet dan ook meteen de toon met een zelfgeschreven motto: als je het hem vraagt, is er in heel de schepping maar één beest dat zich God mag noemen en dat is de worm. Want we mogen nog zo'n hoge borst opzetten bij leven, eenmaal wij de geest hebben gegeven, heeft de worm het laatste woord. De glibberige variant van 'tot stof en as zult gij wederkeren', zeg maar.
Het is een nietigheidsgedachte die zich een weg baant door zowat elk gedicht in de bundel, zij het in de thematiek (dood, vergane glorie en doorrookte erotiek) of in de ironische toets die Gruwez vaak tot intermezzo of zelfs tot pointe van zijn poëzie neemt. Of wat dacht u van een vrouw die zichzelf halfweg het gedicht 'stomme geit' noemt, Venus die haar roze tanga beschrijft en meteen haar schepper Lucas Cranach verkettert tot 'niet bepaald een spetter, maar mijn mentale pooier'. Vrolijk word je er dan af en toe toch van, van die nieuwste van Luuk Gruwez.
Maar de dichter toont zich in Wijvenheide in de eerste plaats als een getalenteerd acteur: gedicht na gedicht wipt hij flexibel van personage naar personage. Man of vrouw, jong of oud, zedig of misdadig: Gruwez test zijn rollen in de taal woord voor woord uit.
In de eerste cyclus 'Mise-en-scène' passeert zo de vergane glorie van zowel grootmoeder als Narcissus, de 'zee van spijt' van een zeemansvrouw en de verzuchtingen van twee vrouwen afgebeeld op schilderijen van Maurice van Essche en Maud Summer.
Ook in de volgende vier cycli bewijst Gruwez dat zijn inlevingsvermogen op zijn zachtst gezegd grenzeloos is: Venus, Ierse soldaten, tot de moordenaar András Pándy toe. Maar tenslotte ook de zoon die zijn moeder afgeeft, de man die zich met de liefde en de minnaar meet, de dichter onder de dichters.
Plagerig
Met thema's als vleselijkheid, erotiek en vergankelijkheid tapt Gruwez uit zijn bekende vaatje - op een paar bijeen geharkte gedichten in opdracht na. Maar de stijl waarin die thema's in de bundel aan bod komen, schiet daarentegen alle kanten uit. Nu eens klinkt de dichter plagerig, zelfs spottend, dan weer lijkt hij een bedreven souffleur die zijn personages een genadeloos zelfbeeld influistert. Evengoed grijpt Gruwez met een gedicht als 'Vroegere liefsten' terug naar poëzie die we kennen uit oude bundels zoals zijn De feestelijke verliezer (1985). En met de cyclus 'Een minnaar voor elk lichaamsdeel' waagt hij zich dan weer aan een poëticale striptease van de kunsthistorische Venus. Voor een aantal lezers waarschijnlijk de tijd voldoende ver vooruit.
Het is vooral de Venus-cyclus die de beperktheid van de overheersende 'kwinkslagpoëzie' in Wijvenheide duidelijk maakt. De plagerige poëzie vervalt er tot een rist korte sketches waarvan de pointe op de duur nog weinig verrassend is, de toon eentonig en de betekenis mistroostig mager. De taal vervalt tot een beeld waar je zonder meer aan voorbij gaat.
Maar zoals het ene gedicht in de bundel doet blozen en het volgende een koudwatereffect ambieert, zo volgen in de bundel nog voldoende glimpen van de meesterdichter die Gruwez is. Zijn virtuositeit vertaalt zich in woorden als beobachten en noodlotsuur maar evengoed in mondvolle flarden als 'En op een dag moest alles weg. Precies alsof wat eerst / op sterven na gestorven of lijkbleek gelegen had, / in weerwil van zo'n veertig jaar geroddel, tot slot geheid / in allesbrander, open haard of naar milieupark moest voor, ja, / het allerdefinitiefste niets. Geen nood: veel dingen zijn spontaan / content, onwetend dat zij enkel maar per ongeluk bestaan.' Daarvan gaat een mens spontaan dieper ademhalen.
Tot slot. Van meesterlijke poëzie durven we al eens beweren dat ze alles zegt - iets waar Gruwez tot dusver al vaak genoeg heeft bewezen dat hij ertoe in staat is. Van Wijvenheide durven en kunnen we daarom verwachten dat het iets meer mag zijn. Een kwinkslag die blijft duren, een blos die met geen koud water weg te krijgen is. Omdat poëzie daartoe in staat is. En Gruwez niet het minst.
Lies Van Gasse
il/pr/18 a
Zuster maan
Mijn zus hield in haar nachtkastje een regenboog
gevangen. Een regenboog en een dood paard.
Tussen tampons en maandverband.
Ik kon, ik wilde haar maar niet geloven.
(...)
Geen mens heeft ooit zo'n zus gehad als ik,
zo een die wapperde met haar gedachten
of borsten kweekte voor de allerbeste
en kwispelstaartte met haar liefdesverdriet.
Tot zij hoogzwanger in de hitte van augustus
in een madammenjurk van Pierre Cardin
onder de intercity tussen Gent en Kortrijk liep.
Hoe zacht en vrolijk, tussen kwinkslag en vondst, kunnen woorden over een pagina schallen? Als in een kinderrijmpje, zo laat Luuk Gruwez in Zuster maan een jonge vrouw de lucht plukken en die opsluiten in haar kastje. Aan dit schijnbaar idyllische tafereel komt echter abrupt een einde, wanneer ze met haar wapperende gedachten onder een trein loopt. Dit is ambacht. Licht is niet altijd lichtvoetig, gemak des te vaker schijn. In Wijvenheide schept Gruwez een universum dat voornamelijk bevolkt wordt door vrouwen. Zoals steeds zijn ze het onderwerp van adoratie, zelfs in hun onvolkomenheid. Gruwez' wijven zijn aangetast. Centraal in dit merkwaardige loflied staat de Venus van Lucas Cranach en de verwante cyclus Een minnaar voor elk lichaamsdeel. Gruwez bracht deze erotische gedichten eerder in een concertreeks met het Egidius Kwartet, waarbij een digitaal gefatsoeneerde Venus gedicht na gedicht ontkleed werd. Zoals in deze renaissancestriptease, zo ontdoet Gruwez in zijn bundel de vrouw van elke franje, tot ze naakt en kwetsbaar achter blijft. Maar: 'niet elke man was voltijds een zwijn'. Hij behandelt haar verder met mededogen.
15/12/2012
Met zijn nieuwe bundel, Wijvenheide, krijgen we een Luuk Gruwez grand cru. Vaardig bespeelt hij zijn gekende thema’s (aftakeling, vergankelijkheid, dood), kunstig hanteert hij opnieuw de taal alsof zij muziek is. De melodieuze vorm botst evenwel met de vaak rauwe inhoud, want hoe mooi het gedicht ook klinkt, de boodschap is vaak triest; met de klank verleidt de dichter je om je vervolgens met onaangename waarheden te confronteren. En niet zelden eindigt het gedicht met een bijtend ironische pointe, waardoor je als lezer het gevoel hebt dat je er weer eens bent ingetuind. Even geloofde je weer in schoonheid en leven, terwijl de lelijkheid regeert, de vunzigheid primeert en de dood steeds het laatste woord heeft. Dat is al minstens vijfentwintig jaar Gruwez’ thematiek, maar met elke bundel slaagt hij erin dat pregnanter te verwoorden.
De titel van de nieuwe bundel is exemplarisch. Centraal staat de vrouw, maar niet in haar gedaante van lieflijke schoonheid, maar als wijf. Het is een geliefde truc van Gruwez om achter het laagje vernis te kijken. Zo laat hij in de cyclus ‘Een minnaar voor elk lichaamsdeel’ de Venus van Cranach aan het woord. De sierlijkheid en ongereptheid van haar portret contrasteert met haar vuilbekkerij. Ze blijkt op seks belust; geen godin, maar een hoer: ‘Mijn kont, chéri, die ridicule pokerface, / is enkel uit op uw verwennerij’. Voor de dichter geldt iets soortgelijks. In zijn hooggestemde liefdeslyriek doet hij wel alsof hij de hoofse liefde bezingt, maar eigenlijk is hij uit op lichamelijkheid. In ‘Veldeke forever’ gaat de eerste (liefdes)dichter uit de Nederlandse literatuur er prat op dat hij in zijn poëzie de dierlijke drift heeft weten te stileren. Hij hoopt daarom geliefd te zijn, maar wanneer aan zijn standbeeld een puberding passeert, valt zijn masker af: ‘Zo’n meisje dat ik toe zou willen roepen dat ik het ben, / Hendrik, van braven huize en met respectabele kloten, / en dat ik hier destijds de liefde uitgevonden heb. / En of zij niet voorgoed van mij? Of minstens toch voor even?’
Hitsigheid, hevigheid, ook al is hun lijf voorbij. Hun letterlijke aflijvigheid wordt echter opgeheven in kunst (het schilderij, het beeld, het gedicht), waardoor hun tijdelijkheid verdwijnt — eventjes toch. Dat betracht Gruwez met geliefde in verzen voor de moeder, de zus, een vriendin, een jonggestorven dichter, ook al gaat alles uiteindelijk voorbij, zoals blijkt uit het schitterende slotgedicht ‘Black Box’: ‘Wat met de haarlok van je lief? De resten van een märklintrein, / een afgeknabbeld potlood of een stukje gum? Ze zullen weg, precies als wij.’ Zo ook de poëzie. ‘Dus weet je wat ik doe? Ik slaak een zucht of laat een wind. En dat is dat.’ Maar wel een prachtige zucht, een heerlijke wind. [Carl De Strycker]
T. van Deel
Luuk Gruwez (1953) is een gestadig voortgaande dichter, die in vormelijke poëzie zowel de lichamelijke als de geestelijk-beschouwende kant van het bestaan aan bod laat komen. Bij de 'Venus' van Cranach schreef hij een cyclus waarbij deze dubbele kwaliteit goed tot uitdrukking komt: 'Er heerst soms animositeit tussen mijn beide borsten. / Het gaat erom welke voor wie is, naar wiens lippen reikt. / De ene tepel wil Babette, de andere Alexander. / Ik schonk ze als notoire bi het liefst aan allebei. / Benijdt u, arme mensheid, die kibbelende / tweeling niet. Straks gaat die net als u voorbij, voorbij.' De sierlijkheid en de zinnelijkheid waarmee Gruwez de ondergang beschrijft, onthutst en vertroost tegelijk. Zijn poëzie grossiert in citabele zinsneden: 'Het hoofd is mijn schunnigste lichaamsdeel', 'Er is een kussen nodig dat je kunt vertrouwen', 'Vergeleken met schijn stelt werkelijkheid niets voor'. Het zangerige, liedjesachtige van Gruwez komt mooi naar voren in het titelvers: 'Laat ons naar Wijvenheide gaan. / Hoe jammerlijk dat afstanden bestaan, / maar wie per se naar Wijvenheide wil, / komt ook in Wijvenheide aan.' Deze bundel is Gruwez op zijn best.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.