Lagerwal : gedichten
Luuk Gruwez
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, © 1998 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : GRUW |
Johan Vandenbroucke
em/ec/10 d
Een dagboek op zich vind ik niet zo interessant," zegt Luuk Gruwez over het "oeverloos geëmmer" omtrent het autobiografische schrijven: "Het bekentenisgehalte is niet voldoende om een boek waarde te geven. Autobiografie is een genre als een ander en moet op literaire merites beoordeeld worden. Het is verdorie goed gedaan of het is niet goed gedaan. Zo simpel is het."
Van Gruwez verscheen Het land van de wangen in de reeks Privé-domein. Het middendeel, 'All Quiet on the Western Front', bevat een dagboek dat hij jarenlang bijhield tijdens veertiendaagse bezoeken aan zijn grootouders in het West-Vlaamse Deerlijk. Meedogenloos en toch liefdevol beschrijft hij de aftakeling van een dement geworden grootmoeder en een knorrige grootvader. Het dagboek wordt voorafgegaan door een brievencyclus, 'East of Eden', en gevolgd door reisnotities en herinneringen aan een Zuid-Frans jeugdlief: 'Goodbye South, Goodbye'.
Luuk Gruwez: "Ik heb mijn boek gestructureerd volgens de drie windstreken waar de zon komt. Die staan voor bepaalde waarden. Grosso modo staat het westen voor het land van de handen. Het West-Vlaanderen waar ik ben opgegroeid, het mercantiele walhalla waar je maar zo goed bent als je laatste daad. Dat laat ik contrasteren met het land van de wangen, een moederlijker plek waar het bestaan vanzelfsprekender is en waar je je niet hanig hoeft op te stellen om een bestaansbewijs af te dwingen."
Dat is dan het oosten, Limburg, waar u al meer dan twintig jaar woont?
"Het is meer dan het geografisch te duiden Limburg, en ook meer dan het zuiden, dat ook trekken van het land van de wangen heeft. Voor mij is het ook het land van de cultuur, van het Nederlands dat ik ervaren heb als de taal van de bevrijding.
"West-Vlaanderen is het land van het West-Vlaams, de taal waarin men mij gemaakt heeft en waarin ik mezelf niet gemaakt heb. Ik ben ervan overtuigd dat een apart taalgebruik ook een ander soort denken genereert. West-Vlaanderen is voor mij de plek waar ik een zoon en een kleinzoon ben. Het land van de daad met door een vader ingelepelde waarden, die diametraal staan tegenover wat ik eigenlijk wil: een bestaan dat veel vanzelfsprekender is, waar je als een soort Oblomov op je canapé kunt blijven liggen. Mijn doel is de complete gedachteloosheid, maar helaas moet ik mij door middel van de gedachte eerst van het bestaan verzekerd hebben. Kijk, ik ben altijd een zoon gebleven. En zonen zijn de mannen van het ongelijk, die levenslang gelijk proberen te krijgen en daar maar niet in slagen."
Is dat allemaal zo typisch West-Vlaams, vraagt de West-Vlaming in mij zich af.
"Uiteraard niet, dat geldt misschien voor heel West-Europa, maar in mijn privé-mythologie beschouw ik West-Vlaanderen als de pocketeditie van de West-Europese cultuur. Het lijkt nu alsof ik zeer anti-West-Vlaams ben, maar dat is niet zo. Juist de dubbelheid van de West-Vlaming interesseert me: enerzijds dat mercantiel opene - de commercie vereist een zekere jovialiteit -, anderzijds het enorm geslotene over het wezenlijke. West-Vlaanderen is echt het land van de rolluiken. En schrijvers werken toch ook met dat opene en geslotene, met wat ze verzwijgen en blootgeven."
Schreef u het dagboek werkelijk op de wc?
"Ja, ik zat daar inderdaad 'tussen God en de pot'. Dat klinkt vrij kolderiek maar zo voelde ik het echt. Boven mij was de zolder en daarboven het uitspansel, dus alles wat vloekte met het benepene en afgegrendelde van de woonkamer onder me. Dat thema - tussen God en de pot, tussen de hemel en de modder - zit in al mijn werk. En af en toe wil ik dan heel koleirig met modder naar de hemel gooien."
Schrijven op de wc heeft ook iets symbolisch.
"Daar was ik me snel van bewust. Het was ook de enige plek waar ik kon ontsnappen uit dat universum van de urine. Het valt niet mee te leven in een kamer waar het continu stinkt; mijn grootvader had de kwalijke gewoonte zijn natgezeikte pyjamabroeken op de radiator te leggen, zodat heel het huis vervuld werd van urinewalmen. Er was geen plek in huis waar het niet naar pis stonk, behalve de wc."
Het had iets ontsnappends, maar ook iets geniepigs. Over die ambivalentie van een dagboek hebt u het ook.
"Ook altijd de angst om betrapt, ontmaskerd te worden. Dat sluit aan bij het thema van waarheid en leugen. Je moet de werkelijkheid vervalsen om ze leefbaar te maken. Ook dat hoorde bij de opvoeding die mijn vader me gegeven heeft. Als een leugen goed genoeg was, tolereerde hij die. Het ging om de geloofwaardigheid. Als handelaar moest hij ook voortdurend liegen om te kunnen leven. In het boek noem ik hem de beste leugenaar van de wereld. In die zin denk ik dat hij het me ook niet kwalijk nam dat ik niet in zijn mercantiele voetsporen trad, omdat een schrijver in zekere zin hetzelfde doet: zo goed mogelijk liegen. Ook in de literatuur gaat het meer om geloofwaardigheid dan om werkelijkheid.
"Ik ben bovendien een groot aanhanger van de leugen om bestwil. Er wordt beslist te weinig gelogen in de wereld, en als het gedaan wordt is het dan vooral over de verkeerde dingen. De wereld zou een betere plek zijn als er meer gelogen werd over de juiste dingen. Ik heb een sympathie voor de kleine leugen, waarmee je mensen niet kwetst. Een verschrikkelijke hekel heb ik aan mensen die je ongevraagd hun ongezouten mening in het gezicht slingeren. Dat vind ik van een ergerlijke bemoeizucht."
U benadrukt het rotkarakter van Knor, de grootvader, maar ik voelde ook sympathie voor zijn gefoeter.
"Hij is in zekere zin mijn held. De hanigheid, eigen aan patriarchale types, ondermijnt hij voortdurend door zijn excentriciteit. Er zit ook een raar soort heroïek in de manier waarop hij zich teweerstelt tegen de wereld. Anderzijds is hij dan weer zo bang voor de dood dat hij maar besluit niet te sterven. Dat mengsel van heldhaftigheid en ziekelijke angst bevalt me wel."
Hij drukt zich plastisch uit. Het valt op hoe u erin slaagt het West-Vlaams te vernederlandsen, terwijl het toch West-Vlaams blijft klinken.
"Daar heb ik lang over nagedacht: het moest West-Vlaams blijven en toch ook in Nederland begrepen worden. Ik heb versies waarin ik mij meer van authentiek West-Vlaams bedien, maar dat verheimatte het boek te erg. Ik vreesde ook dat Nederlanders de gevoelsconnotaties van dat gekuist dialect niet zouden vatten, maar dat valt mee. Het was de bedoeling dat je ondanks de zware thematiek kunt lachen om de bizarre, af en toe geniale uitspraken van mijn grootvader. Ik vrees alleen dat ik straks een deel van de auteursrechten aan hem zal moeten afstaan (lacht)."
Het verwonderde me hoe de wereld van Deerlijk volstrekt gescheiden is van de rest van uw leven.
"Ik heb die werelden altijd angstvallig gescheiden gehouden. Dat is een neurotische trek van mij. Een cruciale passage gaat over een lezing die ik samen met Eriek Verpale moest houden in Deerlijk. Een beetje gezond mens zou daar niet te zwaar aan tillen, maar voor mij was dat een dramatisch moment, juist omdat die twee werelden met elkaar in botsing dreigden te komen. Ik had het gevoel dat heel de psychologische constructie die ik had opgezet als een kaartenhuisje in elkaar zou vallen, en dat wilde ik niet. Dat wil ik tot op de huidige dag niet, vrees ik. Het is niet dat ik daar een masker opzette, ik liet er gewoon een gedeelte van mezelf aan bod komen dat hier minder aan bod komt."
Dat van de zorgende kleinzoon?
"Ja, maar dat zorgende heeft niet zozeer met West-Vlaanderen te maken, dat is in het algemeen zo. In mijn privé-hiërarchie van de mensheid gaat mijn voorliefde ook uit naar de moeders, daarna de dochters, dan de zonen en ten slotte de vaders. Het land van de wangen is uiteraard ook een moederland. In het boek zit een soort vrouwencultus, ik schreef al eens dat ik hunker naar een wereld die geregeerd wordt door moeders."
Kijkend naar de West-Vlaamse judoka Ulla Werbroeck op de tv bedenkt u dat uw intussen demente grootmoeder eigenlijk een gouden medaille voor het bestaan verdient.
"Dan wil ik eigenlijk alsnog een soort West-Vlaams eerbewijs voor mijn grootmoeder. Ik kan het niet hebben dat het misgaat met haar slotpirouette. Ze heeft in haar leven zoveel mooie pirouettes gemaakt, maar de laatste mislukt, dus is het oordeel van de jury negatief. Tegen die suprematie van de slotindruk verzet ik me. Dat is misschien het overkoepelende thema van het boek: de opstand tegen het gezag van de laatste zucht. Ik betreur dat mensen altijd beoordeeld worden op hun laatste daad, die vaak niet de fraaiste is. In het algemeen heb ik het moeilijk met de oppermachtigheid van het heden. Vergeleken met verleden of toekomst meet dat heden zich enorme pretenties aan, terwijl het eigenlijk maar een moment is."
Naar aanleiding van die suprematie van het slotbeeld hebt u het ook over uw houding tegenover de recensent.
"Ik heb voortdurend het gevoel dat ik examen moet afleggen om te mogen deelnemen aan de wereld. Daarom vind ik deze periode ook weer vreselijk. Ik werd al heel mijn jeugd beoordeeld door een vader, en een criticus is eigenlijk een soort uitvergrote vaderfiguur, die mij dan nog beoordeelt op het terrein waarop ik me juist bevrijd heb van die vader. Met elk boek of elk gedicht heb ik het gevoel mijn debuut te moeten leveren. Ik ben grootgebracht in een cultuur waar je altijd de beste moest zijn. Van die vaderlijke oekazes geraak ik blijkbaar niet af. Ook mijn plichtsbesef, dat me trouw deed blijven aan mijn belofte om elke twee weken naar Deerlijk te gaan, heeft daarmee te maken. En mijn verlangen naar punctualiteit. Ik heb een grote behoefte aan ordening. Als het kwart voor zes is op mijn horloge, moet het kwart voor zes zijn op alle horloges van de wereld, anders is de wereld niet leefbaar."
Dat doet denken aan uw grootvader, die ook almaar op vaste tijdstippen wil eten.
"Dat zegt mijn vriendin ook: wat lijk jij erg op die Knor! Die punctualiteit en een zekere knorrigheid tegenover de wereld. Maar ik ben over het algemeen een lafbek in de dagelijkse omgang. Ik krijg pas een zekere moed als ik de pen hanteer. In columns kan ik wel het vitriool bovenhalen, maar in de dagelijkse realiteit doe ik dat niet gemakkelijk. Dan hanteer ik de glimlach als kameleonistisch wapen, om mij geaccepteerd te maken natuurlijk."
Net als in Het bal van opa Bing gaat het opnieuw over jeugdliefde.
"Wat mij in mensen het liefst is, is het eerste en het laatste, de jongste en de oudste jaren: die worden het minst getiranniseerd door plicht. Ik heb in het boek bewust de tegenstelling opgebouwd tussen jong en oud. Tegenover de stokoude grootouders staan die jeugdliefdes. Die aandacht voor hen heeft ook te maken met mijn extreme vorm van trouw, en met mijn altijddurend verzet tegen de slotindruk: ik wil alles hebben van een leven, van het eerste tot het laatste. Er zit in mij een ontzettende drift om alles af te ronden. Ik wil mensen een verleden geven, zodat ze kunnen voortbestaan. Dat klinkt pretentieus, maar ik bedoel daar niet de eeuwigheid mee zoals men die doorgaans definieert. Mijn eeuwigheid heeft meer met even te maken dan met altijd. Maar ik heb de behoefte om mensen op zijn minst even te laten voortbestaan. En ik wil ze laten voortbestaan in hun totaliteit, van hun eerste verschijning tot hun lamentabele slotindruk."
"In elk jong meisje zie ik meteen het skelet," schrijft u. De gedachte dat alles voorbijgaat laat u nooit los.
"Het is me ingebakken. Ik kan niet tegen het feit dat mensen zomaar ophouden te bestaan. Ik vind dat wij zorgvuldig afscheid moeten nemen. Dat is ook wat ik in mijn schrijverij probeer. Ik ben een fetisjistisch verzamelaar, dat is waarschijnlijk een atavisme van me. Als ik alles verzameld zal hebben, heb ik misschien ook mezelf. Hopelijk. Dat verzamelen heb ik van mijn vader. In Vuile manieren staat een gedicht over zijn maniakale neiging om opgezette dieren te verzamelen. Zo zet ik in zekere zin ook mensen op. Ik wil een balsemfunctie aan schrijven toekennen. Hoewel ik rationeel weet dat het een illusie is te denken dat je dat zou kunnen. Het blijft ook als het geschreven is maar even duren.
"In Het land van de wangen voer ik geregeld de figuur van God op als een soort voodoopop, een katalysator van al mijn ongenoegens. Van iemand die zichzelf zoveel almacht toedicht, mag je toch verwachten dat zijn schepping perfect is, dat er niet zoveel constructiefouten in zitten. Ik wil die fouten herstellen. Ik denk dat elke schrijver dat wil: de constructiefouten van de schepping retoucheren."
In het eerste deel staat een hilarische brief over uw ziekte, MS. Is dat als contrast voor wat zal komen aan kwalen en aftakeling?
"Ja, ik wilde een prospectief element, maar ik wilde ook mezelf even te kakken zetten, figuurlijk dan. Zeker in een egodocument vond ik het gepast om dat idiote ego even te ridiculiseren. Mijn belachelijke rondgang bij naturopaten en andere kwakzalvers wordt nogal hilarisch beschreven. Al is die wanhoop er ook echt geweest, en als je voldoende wanhopig bent, word je natuurlijk gauw een prooi van de belachelijkheid. Ik heb lang niet willen schrijven over mijn ziekte, omdat je daarmee niet moet koketteren. Nu heb ik het toch gedaan, omdat de ziekte min of meer ingedijkt is en ik voelde dat ik er relativerend over kon schrijven."
Het contrasteert ook met de kanker die later wordt vastgesteld bij uw vriendin.
"Ja, achteraf bekeken bleken het kleine ongemakken te zijn in vergelijking met het levensbedreigende waarmee zij geconfronteerd werd. Dat doet je dan weer het nietige van je geweeklaag inzien."
In het boek verwijst zij naar uw kankergedichten, waarin u haar liet sterven.
"Ja, op een bepaald moment is er een dramatische uitzaaiing en zegt ze sarcastisch: dan kun je die gedichten misschien toch nog gebruiken, voor op mijn bidprentje. Maar inmiddels gaat het goed met haar. Mijn vriendin noemt het soort schrijven dat ik beoefen het stelen van levens. En inderdaad: de literatuur is een vampier, ze zuigt dat leven helemaal leeg. Maar ik verdedig me door te zeggen dat ik nooit iets anders gestolen heb dan datgene waarvan ik hield. Ik steel wel, maar om te restaureren. Ik wil wat ontluisterd is, zijn luister terugschenken, en ik wil opluisteren wat nooit luister heeft gehad."
In het slotverhaal hebt u het over uw liefde voor onvolkomenheden en littekens.
"Dat sluit daarbij aan. Ik heb perfectie altijd gedefinieerd als de som van alle mogelijke gebreken, eendrachtig bij elkaar. Weer dezelfde gedachte: als alles verzameld is, ook alle fouten, wordt het weer volmaakt. Ik ben romantisch van aanleg, maar er moet tegelijkertijd een soort antidotum aanwezig zijn, het moet een romantiek met weerhaken zijn. Ook al omdat ik het aan de lijve ondervonden heb. Niet alleen aan mijn lijf, ook en vooral aan dat van mijn vriendin. Inmiddels ben ik vijfenveertig en werd ik ook geconfronteerd met de weerhaken van het bestaan. Het is nu zaak te leren leven met een zo klein mogelijke ramp."
em/ec/11 d
Flaubert, Nietzsche, Paustowskij, Diderot, Yeats, Naipaul, Neruda, Sartre, Woolf, Nabokov, Canetti, Singer; het zijn niet de minsten onder de schrijvers die hun egodocumenten gepubliceerd zagen in de Privé-Domeinreeks. Het zijn vaak magistrale egodocumenten waarin deze schrijvers zichzelf en hun omgeving met veel liefde maar ook vaak met een genadeloze precisie portretteren. Dat doet ook Luuk Gruwez.
Het land van de wangen begint met een aantal brieven aan bevriende schrijvers als Toon Tellegen, Joke van Leeuwen, Hester Knibbe en zijn pennenvriend sinds jaren, Eriek Verpale. Daarin schrijft Gruwez heerlijk melancholisch over vroegere jeugdliefdes, zijn West-Vlaamse roots en zijn liefde voor het boek en de poëzie. In de lange brief aan Tellegen, een bekend Nederlands schrijver die ook huisarts is, wijdt hij in pakkend proza uit over MS, de ziekte die hem treft.
De mooiste en tegelijk ook meest aangrijpende bladzijden van Het land van de wangen handelen over de dood van zijn ouders en de aftakeling van zijn grootouders. Gruwez' beide ouders stierven relatief jong en vlak na mekaar, in de lente van '83. Daarna reist Luuk Gruwez vele jaren lang regelmatig van zijn woonplaats Hasselt naar het West-Vlaamse Deerlijk, zijn geboortedorp. Daar brengt hij vele weekends door bij Knor en Liesje, zijn grootouders. Hij houdt er ook een dagboek bij waarin hij de trage lichamelijke en geestelijke aftakeling van zijn grootouders beschrijft.
Je hoort niet te lachen met mensen die langzaam elke greep op de realiteit verliezen, en natuurlijk is dementie intragisch, maar je lacht een aantal keer onbedaarlijk wanneer Luuk Gruwez de gesprekken tussen Knor en Liesje weergeeft. Knor kniest op alles en iedereen, op de verpleegsters van het Wit-Gele Kruis, op familieleden die op bezoek komen, op de politici en zangers die op tv verschijnen, op zichzelf. Terwijl Liesje langzaam elke greep op de realiteit verliest. Gruwez: ,,Hoe lang moet ik dit dagboek nog bijhouden. Mijn verhaal is af: misschien moet het hunne dat ook maar zijn. Ik ben moe en zij zijn moe. Laten we gaan slapen, elk op zijn manier.''
Het land van de wangen is zonder twijfel het Vlaamse literaire hoogtepunt van dit najaar. Met oneindig veel mededogen portretteert Gruwez de mensen die zijn leven gestalte hebben gegeven. Zijn verhalen zijn grappig en schrijnend tegelijk. Tragikomisch is de term die vaak op dit soort proza wordt gekleefd. In de tragiek van het alledaagse leven schuilt immers heel vaak een lach. Luuk Gruwez heeft dat op een magistrale manier verwoord in dit boek.
Redactie
De Vlaamse dichter Luuk Gruwez (1953) publiceerde naast bekroonde dichtbundels onder meer een 'Siamees dagboek' met Eriek Verpale: 'Onder vier ogen'. Dat schrijven voor Gruwez 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' is, maakt hij zijn lezers duidelijk in dit boek dat uit allerlei persoonlijke documenten werd opgebouwd. Zo maakt hij niet alleen gebruik van reisnotities en persoonlijke beschouwingen, maar ook van dagboekfragmenten, brieven en zelfs foto's. Hoewel Gruwez die bonte verzameling documenten niet chronologisch rangschikt, maar eerder als puzzelstukjes rondstrooit, ontstaat er toch een patroon: een autobiografie die het beeld schetst van een gevoelig man, vol levenswijsheid en melancholie. In dit boek stelt Gruwez zich zo openhartig en kwetsbaar op dat je er als lezer soms een gênant, wat voyeuristisch gevoelen aan overhoudt. Wie zich daar over heen kan zetten, kan echter alleen maar bewondering hebben voor de adembenemende, soms pijnlijke schoonheid van dit boek. Meer nog dan in de verhalenbundel 'Het bal van Opa Bing' (Geertjan Lubberhuizenprijs 1994) weet Gruwez de lezer keer op keer te ontroeren. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.