De Duitse tweelingzusjes Anna en Lotte, geboren in 1916, worden na de dood van hun ouders van elkaar gescheiden. Anna komt terecht in het boerse en katholieke milieu van haar grootvader. Lotte belandt in Nederland bij een oom met socialistische idealen. Na zeventig jaar ontmoeten de zussen elkaar weer in het kuuroord Spa. Ze vertellen elkaar hun levensverhaal, dat vooral een oorlogsverhaal is. Lotte heeft joodse onderduikers geholpen. Anna was met een SS-militair getrouwd en heeft als verpleegster gewerkt in Duitse veldhospitalen.
De grote en natuurlijke vriendschap tussen een Europese en een Indonesische jongen, samen opgroeiend op een theeplantage, kan door verschillende voorvallen niet stand houden.
In de verdere lotgevallen van een Belgische vrouw tekent zich steeds meer de 'Belgische ziekte', de institutionele corruptie, af. Vervolg op 'Het goddelijke monster'.