Muziekfilosofische verhandeling over de onbewuste structuren die van invloed zijn op muziekbeleving en over open leren staan voor onvoorspelbare muzikale klanken.
De vraag naar de betekenis van muziek loopt als een rode draad door de westerse muziekfilosofie. De Munck schetst een fascinerend panorama van de denkers en muzikanten die zich hierover het hoofd braken.
Met 'muziek' bedoelt Serres niet enkel toonkunst, maar de grondruis van de wereld, van alles wat leeft. De mens overstemt die ruis volgens hem door aan alles betekenis te willen toekennen. Hij vindt dat we moeten focussen op het gegons, i.p.v. de uiteindelijke betekenis.
Oosthout beschouwt muziek als een fenomeen op zich. Ze drukt iets uit, heeft een vermogen tot nabootsen (mimesis). Hoe kan muziek een schone kunst zijn? Is ze dan nog mimesis? Zo ja, in welke zin? Waarom beroert muziek ons en waarin schuilt haar magische werking?
Muziek was, ook al voor de filosoof Socrates, een metafoor voor het leven. Vanuit de filosofische kijk op muziek ontstaat 'harmonie' door het verzoenen van tegenstellingen, door het zoeken van een evenwicht, ook in het leven van alledag.
Beantwoording van de filosofische vraag of J.S. Bach met zijn meesterwerk 'Das Wohltemperierte Klavier' meer doet dan componeren, namelijk een microkosmos van menselijke levenservaring schetsen.
Uitleg over de werking van en een pleidooi voor het toepassen van improvisatie op muziekgebied, waarbij de effecten van improvisatie op onze hersenen op heldere wijze wordt duidelijk gemaakt.