Zomeravond op het land. Een jongetje fietst op het achtererf van de ouderlijke boerderij terwijl zijn moeder, op een bank in de openlucht, prinsessenbonen zit af te halen. Het parcours dat hij aflegt heeft de vorm van een liggende acht en de bank waarop zijn moeder zit, staat vlak bij het punt waar de twee lussen van dat cijfer elkaar raken. Dit fietsende jongetje is in de ban geraakt van woorden, liedjes, zegswijzen, talen. Nochtans gaat hij door voor een luistervink, een kind dat zwijgzaam is. Maar vanavond, terwijl hij in een baan rond zijn moeder peddelt, heeft hij het gevoel dat hij nog eens uit elkaar zal barsten van de ingrijpende, ongehoorde ervaring die hij onlangs opdeed en waarover hij met haar niet mag en ook niet durft te spreken.
Een 13-jarige jongen probeert in een Engels stadje in 1982 de overgang van kind naar puber te maken, waarbij hij ernstig wordt gehinderd door pestkoppen op school en zijn eigen gestotter.
Een 12-jarige Amsterdamse jongen, die de laatste maanden van de oorlog op een boerderij doorbrengt, vormt zich uit de maar half begrepen gebeurtenissen om hem heen een beeld van de oorlog en de wereld van de volwassenen.
Een jongen van negen en zijn elfjarige zusje brengen met hun moeder een vakantie door bij een gezin met zeven zonen van drie tot elf jaar, hetgeen veel aanpassing vergt maar ook jaloezie en wantrouwen oplevert.