Op de rok van het universum : roman
Tonnus Oosterhoff
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2011 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : OOST |
31/12/2011
Tonnus Oosterhoff toont in zijn nieuwe bundel Leegte lacht een zeldzame vorm van poëticale openhartigheid, wanneer hij aan de lezer bekent: ‘Ik ben, en dan houd ik erover op ook, / verdwaald in de anekdotische woning’. Maar vergis je niet: Oosterhoffs gedichten halen nog altijd zichzelf en de interpretatie van de lezer onderuit door hun voortdurende tegenspraak en ironie.
Daarbij beogen ze naar goede gewoonte een maximale diversiteit in vorm en inhoud. De ontregeling hoeft allang niet meer van de pagina’s af te spatten. Typografisch oogt deze bundel dan ook bedrieglijk kalm. Enkele strak geregisseerde, meditatieve pareltjes niet te na gesproken, krijg je steeds vaker een losse alinea voorgeschoteld. Ook strofen houden immers een artificiële begrenzing in, terwijl ineenvloeiing altijd Oosterhoffs betrachting is geweest. Fascinerend in dat verband is zijn poging om in ‘Waar in de poëzie de uitgang’ de stop motion picture Heaven and Earth van Harry Everett Smith in een gedicht te vertalen. De collage-animatie van Smith, waarbij de ene figuur in de andere overgaat, vertoont parallellen met de manier waarop Oosterhoff in zijn bewegende gedichten (zie www.tonnusoosterhoff.nl), maar ook in neologismen als ‘onschuldog’ eerder al probeerde de taal open te breken en aan fixatie te onttrekken.
De onbepaaldheid en beweeglijkheid bereiken een hoogtepunt in het adembenemend mooie lange gedicht ‘laatst viel ik viel ‘. Waar andere dichters in hun poëzie brokken werkelijkheid gaan lijmen, wordt hier de herstelpoging voortdurend opgebroken. In deze nachtmerrieachtige trip, een niet te ontwarren kluwen van schuld, angst, kinderlijke fantasie en wreedheid, krijgen we een herbeleving van een vroegere val.
laatst viel ik viel
(ik) zakte door een slechte plank
(ik) kwam goed maar slecht neer
terecht maar goed
brak niets maar
we trokken door de velden
er verdronk best een soms maar
vaker niet, wij niet
slacht het gordijn
Het is ontroerend om te ervaren hoe Oosterhoff met een beperkt vocabularium door middel van minimale wijzingen het gebeurde tracht te bezweren en op afstand te houden, maar hoe tegelijk die onheilspellende tegenlijn door de regels loopt. De val blijft maar plaatsgrijpen, de uitkomst — goed of slecht? — blijft onbeslist. Zelfs de abrupte eindregel ‘de betovering brak (het ijs) ?’ brengt geen uitsluitsel, maar stelt in vraag en laat (letterlijk) open. Het grensoverschrijdende laat zich samenvatten onder het begrip paradox. Deze nooit op te lossen samenvoeging van tegengestelden redeneert enkel in mogelijke vormen van zijn, waardoor alles in beweging blijft. De lezer krijgt het gevoel in een gebeuren verstrikt te zitten dat weliswaar genoeg overeenkomsten vertoont met zijn realiteitsbeeld om hem niet totaal onzinnig toe te schijnen, maar waarvan de precieze contouren hem ontgaan.
Precies het schijnbare duidt erop hoe er in Oosterhoffs denken over de werkelijkheid geen tegenstellingen bestaan. De werkelijkheid is niet zus of zo; wat tegengesteld is, kan heel goed tezelfdertijd aanwezig zijn. Elk categorisch zwart-witdenken wordt dan ook ontmaskerd als een aan de werkelijkheid opgelegde structuur, die dus allesbehalve reëel is. Het is de wet en haar kromme logica die hier voortdurend bestreden wordt: ‘Werkelijkheid en wet, twee ogen. / […] wie kijk je aan?’ De keuze is snel gemaakt. Alleen lijkt de wereld met haar voorkeuren niet te willen volgen. In ‘Activiteiten en Records’ worden de belachelijkste records naast elkaar geplaatst, krijgt de koningin als toonbeeld van charade een sneer, en worden onzinnige evenementen als de ‘Nacht van de duisternis’ (hier ‘van de Nacht’) door de mangel gehaald. Intriest en dolkomisch tegelijk.
Nergens in deze bundel wordt een zweem van perfectie in stand gehouden. Paradoxaal genoeg schuilt in dat wringen de inhoudelijke samenhang. Ziekte, blinde heerszucht, kortsluitingen in onze communicatie, schuld, angst, domheid, lichamelijk falen verstoren elke idealisering. De pretentie van de mens om zichzelf als een verheven soort te zien, iets onmisbaars, wordt tenietgedaan door uitspraken als ‘de mens is een lief oververtegenwoordigd dier’. Relaties zijn veelal een zaak van niet zonder, maar ook niet met kunnen; elkaars breekpunt zijn en toch bij elkaar blijven: ‘Zolang we mekaar hebben zijn we niet ziek. Staan blijven is blijven lopen.’ Met twee valt dikwijls eens te meer op hoe alleen we staan in onze angsten en pijn, hoe ontoereikend ons middel tegen eenzaamheid is: ‘Maar we zijn voor afstand gedacht, gebouwd en gebruikt / Doe maar niet. / Doe maar niet, schat’. Elk werkelijkheidservaren is dan ook gekleurd.
De waarheden (ziel, geest, zin, hiernamaals) die ons rechthouden, zijn spookbeelden. Ze verfraaien ons bestaan en poetsen ons ego op, maar het zijn lege begrippen. Uiteindelijk is het heel simpel: ‘De zin van het bestaan is zo zinloos als een strik in het haar.’ De eindigheid is de enige zekerheid die niet in twijfel getrokken wordt: ‘de man met de zeis onder de luchthaven wacht / leegte lacht’. Ook hier een paradox. De leegte is geen afgrond, ze krijgt een invulling doordat ze verpersoonlijkt en positief geconnoteerd wordt. De vrolijkheid van de lach wordt echter verstoord door de schaduw die leegte erop werpt en de verbinding met de dood door het rijm ‘wacht’-‘lacht’. Het wordt een wrange triomf. Hierin gaat de ironicus schuil, die zich losgemaakt heeft van elke positie en ieder ideaal en daardoor bevrijd is van alle illusies. Maar Oosterhoff blijft niet in die totaal negatieve vrijheid hangen. De ironicus is vooralsnog geen cynicus geworden. Er valt geen bitterheid te bespeuren in: ‘Het beste is niks, dat nog eenmaal’. Engagement heeft Oosterhoff duidelijk gevonden in zijn dichtkunst en zijn poging om ons meer werkelijkheid te doen indrinken met zijn ogenschijnlijk vreemde zinnen. Onze werkelijkheidsvisie wordt langzaam leeggemaakt en maakt plaats voor een ongelofelijk uitgestrekte, veelvormige en veranderlijke wereld waarin de kunstmatige grenzen tussen binnen en buiten, tekst en wereld vervallen en alles in elkaar overvloeit.
[Eva De Smedt]
T. van Deel
De dichter Tonnus Oosterhoff is moeilijk te volgen. De teneur van zijn poëzie lijkt voornamelijk gericht te zijn op ontregeling van alles wat gewoonlijk bij poëzie wordt gedacht. Dat is soms spannend, maar in deze bundel voor het merendeel willekeurig en gemakzuchtig, misschien zelfingenomen. Oosterhoff permitteert zich teksten (gedichten zou ik ze maar zelden willen noemen, al is de presentatie van die orde) die onsamenhangend zijn en naar alle onbegrijpelijke kanten uitwaaieren. Zijn werk is, mogelijk onder invloed van de computer, tot een baaierd van gratuite notities verworden. Inderdaad: 'Leegte lacht'. Een goeie titel die in witte letters de lading geheel dekt, omsloten door een pikzwart omslag dat verder niets prijsgeeft. Ik citeer maar even een passage: 'O ja, moe; ziek, niet oud; / oud, niet ziek. Op. Op en weg en op weg. / Geborene, kun je niet wennen / aan het gieren van adem en bloed, / de pijn van de honger? / Bij druiven in bad. / Voor overmoed is het leven hierna, / de herhaling, de straf.' Wie wil gaat er maar aanstaan, dat is wel nodig en gezien de reputatie van Oosterhoff, als een van de belangrijkste dichters, ook te verkiezen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.