Ademschommel
Herta Müller
Herta Müller (Auteur), Ria van Hengel (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Geus, 2010 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 13071 |
00/00/0000
Het dwalen van je hoofd
Het onvermogen van de taal om complexe, zich aan die taal onttrekkende ervaringen weer te geven, is in de literatuur een topos geworden die in vele romans en gedichten vorm krijgt in de afschuwelijkste clichés. De intensieve taalclash die bij schrijvers als Hölderlin en Celan het gevolg was van existentiële of politiek gemotiveerde crisissituaties, lijkt vandaag veelal in vanzelfsprekende oxymorons en paradoxen te zijn versteend. De onzegbaarheid van de werkelijkheid is een idée reçue geworden, een van een eerbiedwaardige traditie overgeërfde evidentie die op een ondoordachte en vooral ondoorleefde wijze in stand gehouden wordt. Toch zijn er ook nu nog schrijvers voor wie de worsteling met het onzegbare niet het gevolg is van poëticale hogeborstzetterij, maar voortkomt uit het leven zelf. Een daarvan is de vorig jaar met de Nobelprijs gehonoreerde Roemeens-Duitse schrijfster Herta Müller, van wie zopas de boeiende, in al zijn reflexiviteit aangrijpende essaybundel De koning buigt, de koning moordt verschenen is.
Dat de relatie tussen de woorden en de dingen voor Müller uiterst problematisch is, konden we al afleiden uit haar compact geschreven, met grillige beelden volgestouwde romans, maar in haar essays gaat ze er in verschillende contexten ook expliciet op in. Al in haar kindertijd, zo lezen we in het voortreffelijke essay 'In elke taal zitten andere ogen', werd ze meermaals door paniek bevangen wanneer ze gewaarwerd dat de woorden niet samenvielen met de dingen die ze zag. Terwijl voor de dorpelingen rond haar de taal in een geruststellende één-op-éénrelatie met de wereld leek te staan, deed de kleine Herta verwoede pogingen om beide bij elkaar te houden. Zo zocht ze vergeefs naar namen ('stekelrib', 'naaldenhals') die precies pasten voor een stekelige plant die naar haar echte naam ('melkdistel') niet 'luisterde'. Een onschuldig kinderspel is dat niet, want '[i]n
het bedrog van alle verkeerde namen voor de juiste plant ging de kier naar de leegte open'. Hoe meer ze probeert haar omgeving via de taal te laten aansluiten op zichzelf, hoe groter de kloof wordt die haar van de wereld scheidt. Müller laat de ervaringen uit haar kindertijd naadloos overgaan in opvattingen die ze tegenwoordig koestert ten aanzien van de taal: 'Ik heb de woorden zien neerstorten die ik had. En wist zeker dat daarmee ook de woorden die ik niet had zouden neerstorten als ik ze wel zou hebben. De niet-beschikbare zouden de neerstortende beschikbare zijn geworden. Ik heb nooit geweten hoeveel woorden je nodig zou hebben om het dwalen van je hoofd helemaal te dekken. Een dwalen dat zich meteen weer verwijdert van de woorden die ervoor gevonden zijn.' Deze fundamentele scepsis ten aanzien van de taal, die inhoudt dat woorden nooit in staat zijn over te brengen wat er allemaal in een mensenhoofd gebeurt, krijgt enkele zinnen verder een pendant in een uitspraak over boeken die Müller nauw aan het hart liggen, boeken die gekenmerkt worden door 'de dichtheid van de passages die in je hoofd het dwalen teweegbrengen, passages die [...] gedachten onmiddellijk naar de gebieden trekken waar zich geen woorden kunnen ophouden'. Zonder dat ze het met zoveel woorden zegt, geeft de schrijfster hier te kennen dat precies het aan de taal inherente onvermogen in de sterkste romans en gedichten in een mogelijkheid kan worden omgezet.
Het probleem van de onzegbaarheid van de ervaring krijgt er een schrikwekkende dimensie bij als Müller het dorp waarin ze is opgegroeid verlaat om te gaan studeren in de stad. In toenemende mate wordt ze daar geconfronteerd met de geraffineerd wrede praktijken van de Ceausescu-dictatuur. Zoals ze dat in bijna al haar romans heeft gedaan, toont Müller in haar essays hoe de Roemeense geheime dienst Securitate het leven bepaalt van individuen die zich niet zomaar laten invoegen in het systeem. De subtiele terreur in het dagelijkse leven, die er bijvoorbeeld in kan bestaan dat men bij thuiskomst telkens merkt dat er in huis iets verschoven, verlegd of verhangen is, en die ervoor moet zorgen dat men zich nergens nog veilig voelt. Of de onverwachte verhoren, waarin men zich de meest absurde verdachtmakingen moet laten welgevallen omdat tegenpruttelen de situatie alleen maar erger maakt. Müller schrijft hierover op een allesbehalve journalistieke manier. Het is haar er niet om te doen een zo precies en volledig mogelijke beschrijving te geven van de misdaden van de dictatuur, maar wel om een indringend beeld te geven van de impact van die misdaden op het innerlijke en sociale leven van een mens. Zo beschrijft ze in het essay 'Als we zwijgen worden we vervelend, als we praten worden we belachelijk' hoe ze na zo'n tergend verhoor weer over straat liep: 'mijn hoofd door elkaar gewoeld, mijn ogen star als een vulling van gips, mijn benen vreemd, als van iemand anders geleend, als ik in die toestand op weg naar huis was, toonden de planten mij wat er met mij aan de hand was [...] Om dat te tonen hadden ze niets anders nodig dan de geuren, kleuren en vormen die ze toch al hadden en de plek waar ze toch al stonden. Ze vergrootten het gebeurde tot monsterachtige proporties, maar voegden aan die vergroting al meteen het krimpen toe dat nodig was om eraan te wennen'. Het moge duidelijk zijn dat dit soort emotionele en mentale breakdown amper te communiceren valt. In de alinea volgend op deze passage schrijft Müller dan ook dat ze haar vriendin enkel de feiten van het verhoor meegaf en zweeg over de planten, omdat ze vreesde dat ze met het vertellen van dit soort krankzinnig lijkende ervaringen alleen maar belachelijk gevonden werd. Maar waarover ze niet kon spreken, heeft ze gelukkig kunnen schrijven. Ze heeft datgene waarmee ze zich al sprekende belachelijk zou hebben gemaakt, op overtuigende wijze in haar boeken ondergebracht.
Toch begeeft Müller zich ook in haar werk op de grens van het 'belachelijke'. In een roman als De vos was de jager zijn de beelden soms zo ontoegankelijk en de schriftuur zo geforceerd literair dat de taal de ervaring al eens in de weg komt te staan. Maar misschien lees ik haar romans na het lezen van De koning buigt, de koning moordt wel anders. Wat deze essaybundel mooi duidelijk maakt, is hoezeer Müllers grillige en groteske metaforiek geworteld is in een ervaringswereld die zelf maar al te grillig en grotesk was. Het is bij het lezen van haar werk vooral zaak de eigen denkpatronen even naar het achterhoofd te bannen en ruimte vrij te maken voor manieren van denken en voelen die ons vreemd zijn omdat wij nu eenmaal niet zijn opgegroeid in een dictatuur. Over de kloof die de schrijfster ervaart wanneer ze na haar vlucht naar Duitsland in contact komt met mensen die niet vervormd zijn door een regime dat voortdurend angst aanjaagt, schrijft ze in het essay 'De vreemde blik'. Die blik, die in het geval van Müller het gevolg is van de voortdurende achtervolgingen van de geheime dienst, zorgt ervoor dat alledaagse voorwerpen en gebeurtenissen ook in veiliger oorden van angst en gevaar vervuld blijven: 'De achtervolger hoeft niet fysiek aanwezig te zijn om te dreigen. Als schaduw zit hij hoe dan ook in de dingen, hij heeft de angst in de fiets gestopt, in het haarbleken, in het parfum, in de koelkast, en hij heeft van gewone, dode voorwerpen dreigende voorwerpen gemaakt.' De vreemde blik is iets wat alle mensen gemeen hebben die door vroegere levensomstandigheden wezenlijk beschadigd zijn. Müller geeft hier ook het voorbeeld van haar moeder, die in 1945 naar Oekraïne werd gedeporteerd om er vijf jaar dwangarbeid te verrichten. Als chronische hongerlijdster kon ze overleven door het eten van aardappels, maar nooit waren er daarvan genoeg om de honger echt te kunnen stillen. Nu, schrijft Müller, heeft niemand anders bij het eten van aardappels 'een blik zoals zij die heeft, een adem waarvoor tussen afkeer en tongbegeerte geen woord bestaat, hoelang je ook zoekt in de taal'. Waar de normale omgang met de dingen is verstoord, is de taal ontoereikend en moet er ? het is de inzet van heel Müllers oeuvre ? in de literatuur naar andere mogelijkheden worden gezocht.
De koning buigt, de koning moordt wijkt in grote mate af van de oorspronkelijke Duitse uitgave. Drie essays uit Der könig verneigt sich und tötet werden niet opgenomen, terwijl in de Nederlandstalige editie Müllers Nobelprijstoespraak en de tekst 'Cristina en haar schijngestalte', over 'wat (niet) in de dossiers van de Securitate staat', zijn toegevoegd. Ik vind dat niet de beste keuze. De drie weggelaten essays zijn zeker niet de beste en missen de taalintensiteit die bijvoorbeeld 'In elke taal zitten andere ogen' en 'Als we zwijgen worden we vervelend...' kenmerkt, maar ze sluiten qua opzet en schrijfstijl wel beter aan bij de andere essays dan het vooral journalistiek interessante 'Cristina en haar schijngestalte', dat in de eerste plaats een aanklacht wil zijn van de nog steeds niet uitgeroeide malafide praktijken van de Roemeense inlichtingendienst. Bovendien bevatten de toegevoegde teksten heel wat herhalingen. Dat is op zich natuurlijk niet onbegrijpelijk, omdat enkele gebeurtenissen Müller zodanig getraumatiseerd moeten hebben dat ze als een soort van Grundverletzungen telkens heropgevoerd moeten worden. Zo beschrijft ze in zowel de Nobelprijstoespraak en het Securitate-stuk als in een van de essays hoe ze op haar werkplaats, waar ze als technisch vertaalster aan de slag was, uit haar kantoor werd gezet en verplicht werd om haar werkzaamheden op de trap te verrichten als ze niet als 'werkonwillige' ontslagen wilde worden. Ook vertelt ze twee keer dat ze op weg naar haar Duitse vertaalster in Boekarest in het station van Timisoara werd aangehouden door twee agenten van de Securitate, omdat die wisten dat ze bezwarend materiaal in haar koffer had. Na enkele pesterijen, zoals het afnemen van haar treinkaartje en identiteitsbewijs, laten ze haar uiteindelijk de trein opstappen. Deze passage was voor recensent Piet de Moor aanleiding om op de Knack-boekenblog te twijfelen aan de geloofwaardigheid van Müllers tekst: 'als de agenten van de geheime dienst zo goed wisten wat ze bij Herta Müller moesten zoeken, waarom doorzochten ze dan de inhoud van haar tas niet?' Geen onbegrijpelijke opmerking, maar ze brengt niet in rekening dat in de praktijken van de Securitate zelf veel ongeloofwaardig was en dat de terreur van de geheime dienst dikwijls niet gelegen was in de directe uitschakeling maar in een vreselijke willekeur. En toch heb ook ik even mijn hoofd geschud toen ik deze scène in 'Cristina en haar schijngestalte' voor de tweede maal las. De versie die Müller hier vertelt, wijkt immers af van degene die in het essay 'Eenmaal grijpen, tweemaal loslaten' te lezen staat: de ene keer worden haar papieren haar voor ze de trein instapt door de Securitate-agenten zelf terugbezorgd, de andere keer worden ze haar overhandigd door de conducteur wanneer die haar coupé binnenkomt. Zo'n onzorgvuldigheid in de weergave van de feiten hoeft Müllers geloofwaardigheid nog niet op de helling te zetten, maar ze is wel betreurenswaardig bij een schrijfster voor wie het detail immens belangrijk is.
Laat er echter geen twijfel over bestaan: in De koning buigt, de koning moordt wordt met accurate formuleringen en in ongewoonheid treffende beelden een overtuigend en waarachtig beeld gegeven van de nachtmerrie die het leven onder de Ceausescu-dictatuur geweest moet zijn. Deze essays zijn voor ons ook toegankelijker dan Müllers romans, omdat de goed gedoseerde beeldspraak hier begeleid wordt door reflecties over de in doodsangst gegronde vreemdheid ervan. Voor een goed begrip helpt ook de vertaling van Ria van Hengel, die zoals we dat van haar gewoon zijn vorm, inhoud en toon van het origineel heel adequaat heeft omgezet. Een paar minder geslaagde zinnen uitgezonderd ('Door de vertrouwdheid met planten, waarin ik als dorpskind terecht was gekomen [...]) heeft ze recht gedaan aan de uiterste literaire precisie en de intellectuele en emotionele intensiteit die de lectuur van deze bundel tot een ingrijpende ervaring maakt. [Koen Van Baelen]
J.F. Vogelaar
Herta Müller (1953) groeide op in een Zwabisch dialect, gesproken door een Duitse minderheid in Roemenië, en een gebrekkig Hoog-Duits; Roemeens sprak ze pas later. De taalgevoeligheid die zij aan die fricties overhield, heeft haar schrijven bepaald en is vaak ook onderwerp. Zoals in haar rede bij de Nobelprijs 2009 voelbaar, waar zij het het woord ‘zakdoek’ ontvouwt. Dat sluit aan bij vier colleges die zij in 2001 in Tübingen hield, te lezen als hoofdstukken uit een geschreven leven, waarin ze ook expliciet vertelt over haar ervaringen met de dictatuur. In het laatste essay vertelt ze wat er niet in de dossiers van de geheime dienst te vinden is, eruit verwijderd terwijl de chicanes ook nog na haar emigratie naar Duitsland door bleven gaan. Indrukwekkend is ook de beschouwing over de Vreemde Blik, die niet ontstond door een vreemde omgeving, maar doordat in eigen land het vanzelfsprekende stap voor stap vreemd en onbetrouwbaar werd gemaakt. De essays zijn geen uitstapjes in de non-fictie, maar uitvergrote inkijkjes in het werkelijksgehalte van Müllers toch al bijzondere proza. Gebonden, kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.