Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw
Joop Van der Horst
Joop Van der Horst (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Meulenhoff, cop. 2008 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : TAALKUNDE : 802.1 HORS |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 2008 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 802 HORS |
31/12/2008
Joop van der Horst is hoogleraar Nederlandse Taalkunde aan de KULeuven en heeft naast een wetenschappelijke naam als syntacticus (zie zijn recente lijvige werk over de Geschiedenis van de Nederlandse Syntaxis, Universitaire Pers Leuven, 2008) ook een reputatie opgebouwd als iemand die de taalkunde naar het grote publiek wil brengen. Zijn boek over Het einde van de standaardtaal is daar een goed voorbeeld van.
De titel van het werk is prikkelend en sluit aan bij een algemeen gevoelen dat leeft bij veel mensen: de jeugd kan niet meer spellen, jongeren kunnen geen zinnen meer ontleden, op radio en tv (soaps!) hoort men tegenwoordig allerlei zaken die eertijds werden afgekeurd als zijnde slecht Nederlands. Hoorde ik laatst geen nieuwslezer het woord 'goesting' gebruiken? "Wat is er tegenwoordig aan de hand met de standaardtaal?", zo vraagt men zich af. Het boek is dan ook opgedragen aan "alle schooljuffrouwen, meesters, onderwijzers en leraren die taalonderwijs geven". "Zij hebben het moeilijk", aldus de auteur, want ze krijgen de schuld, hoewel de echte moeilijkheid bij de taal zelf ligt. Er is nl. een wisseling aan de gang van de taalcultuur, de manier waarop met taal wordt omgegaan.
Van der Horst probeert in zijn boek uit te leggen waarin die wisseling bestaat, en wil aantonen dat ze geen Nederlands, maar een Europees verschijnsel is, dat ook geldt voor het Engels, het Duits, het Frans en het Italiaans. Ik heb overigens de indruk dat Van der Horst bij Nederlands allereerst het noordelijke Nederlands in gedachten heeft; de geschiedenis van de standaardtaal in Vlaanderen is immers toch wel anders dan in Nederland ? niet alleen moest de taalnorm in Vlaanderen geïmporteerd worden, maar hij moest ook dienen om de strijd met het Frans aan te gaan. De hoofdstelling van de auteur is dat de renaissancevisie op taal tegenwoordig wordt afgelost door iets anders, en dat we nu dus leven in een overgangsfase. Tijdens de renaissance werd het talige continuüm in Europa allereerst "gecompartimenteerd" in verschillende, van elkaar afgelijnde talen (Van der Horst spreekt over het "plaatsen van hekken"); overal in Europa kwamen op basis van toonaangevende dialecten standaardtalen tot stand (de eerste aanzetten daartoe zijn al in het Italië van de 14e eeuw zichtbaar met Dante), die door taalijveraars werden verrijkt. Vanaf de 16e eeuw werden de standaardtalen dan via spellingvoorschriften, grammatica's en woordenboeken opgekweekt tot gestandaardiseerde schrijftalen (met het Latijn als voorbeeld), die het voertuig werden van de schrijfcultuur van het opgeleide deel van de bevolking. Men wou de taal verzorgen en vastleggen ? taalverandering werd gezien als iets wat moest worden tegengegaan ? uit angst voor Babelse toestanden.
Terwijl in de renaissance en nog tot in de 18e eeuw het oppoetsen van de standaardtaal veeleer de vorm aannam van een aristocratische culturele discussie, waarbij de aanbevelingen na veel wikken en wegen onder de aandacht werden gebracht, viel de standaardtaal vanaf de 19e eeuw in de handen van schoolvossen, die allerlei regels en voorschriften in het kader van de taalopvoeding op de (schoolgaande) bevolking loslieten. Het ideaal (de standaard) en de taalwerkelijkheid werden van dan af gezien als respectievelijk de echte taal en de gebrekkige benadering ervan. Zo ontstond de 'taalfout'. Die taalhouding had echter een maatschappelijk draagvlak: de standaardtaal werd immers gezien als een middel tot sociale promotie.
De opkomst van de renaissancevisie (periode 1300-1600) wordt door Van der Horst in verband gebracht met de opkomst van de boekdrukkunst (na 1450), pleidooien voor de eigen taal, uitbreiding van de woordenschat, beregeling (naar Latijns voorbeeld), aandacht voor spellingkwesties, oprichten van academies, ontluikende nationale gevoelens. Doordat de focus ligt op zien en niet op horen, zou de schrijftaal ? de zichtbare vorm van taal ? tijdens de renaissance de ereplaats gekregen hebben.
De eeuwenoude renaissancevisie wordt nu afgelost door een nieuwe attitude. Er is tegenwoordig echter meer aan de hand dan het normale betreuren van taalverandering. Er is dus crisis, de toekomst is onzeker. De cultuur van de schrijftaal, met al haar normen, regels en vastgelegde spelling, van de gemaakte taal dus, loopt nu af. Taalverandering is geen bedreiging meer, maar een neutrale kwestie. Van der Horst ziet in de neergang van de renaissancevisie twee belangrijke perioden: het einde van de 19e eeuw (vanaf 1860) en de periode na 1970. Rond 1860 begint de twijfel op te komen; vanaf 1970 neemt men echt afscheid van de renaissance-ideeën en dus van de vooraanstaande positie van de schrijftaal. De hoogleraar Taco Roorda verklaarde in 1855 ? tot grote consternatie van de taalwetenschappers ? dat de spreektaal primair was. Van der Horst wijst heel wat zaken aan die een eerste aanloop kennen rond 1860-1870 en hun definitief beslag krijgen in 1970: het afschaffen van het Latijn in het onderwijs, taalonderwijs gericht op spraak, spellinghervormingen... Voor de jongste taalgeschiedenis worden drie fases onderscheiden: de periode tot 1920 met het 'chique ABN' (als taal van de hogere kringen), van 1920 tot 1970 het 'burgerlijke ABN' (als taal van de middenklasse en teken van sociale vooruitgang), vanaf 1970 het 'democratische ABN' (zonder algemeen geaccepteerde norm). Na 1970 is het ABN geen vehikel voor sociale vooruitgang meer. De normatieve ingesteldheid is weggevallen; de taalnorm waaiert uit. Typisch voor onze tijd is het statusverlies van degenen die professioneel met taal bezig zijn.
Het boek is ingedeeld in hoofdstukken, met daarin korte stukjes van soms maar één bladzijde lang die voorzien werden van tussentiteltjes. De eerste helft van het boek is gewijd aan de opkomst van de renaissancevisie, de tweede gaat over de neergang daarvan. Het boek is allereerst een zeer breed geborsteld overzicht van de geschiedenis van de standaardtaal en alles wat daarbij te pas gebracht kan worden ? en dat is blijkbaar heel wat. Van der Horst giet een zeer groot aantal ideeën in een losse structuur, waarbij hij voordurend op zoek gaat naar 'gelijktijdigheden' om een en ander te adstrueren. Er wordt heel wat feitenkennis geëtaleerd. De stijl is luchtig en spreektalig, met naar mijn smaak wel te veel herhalingen. Van der Horst heeft duidelijk een groot publiek voor ogen en schuwt de zijsprongen en de anekdotes niet.
Van der Horst heeft met het boek geen wetenschappelijke pretenties; het zijn allemaal ideeën, waarvan er sommige inspirerend zijn, maar andere ? zeker door historici ? met gefronste wenkbrauwen zullen worden waargenomen. Zo beweert Van der Horst dat er voor het einde van de 19e eeuw geen spreektaalonderricht was. Ik meen dat zowel Siegenbeek (eerste hoogleraar Nederlands in Leiden, 1797) als Schrant (eerste hoogleraar Nederlands in Gent, 1817) in eerste instantie voor de welsprekendheid (van predikanten en juristen...) moesten instaan. Vóór 1970 zou er dan weer geen uitspraakonderricht bestaan hebben, maar dat gaat alleszins niet op voor Vlaanderen.
Het boek is ontspannend om te lezen en biedt ook wel stof om over na te denken. Naar het einde toe zakt het echter in elkaar. De auteur schrijft hier: "Wat ik geprobeerd heb in dit boek, is feiten en ontwikkelingen naast elkaar zetten die naar mijn mening samenhangen. Dat maakt, denk ik, veel dingen inzichtelijk, maar ik bied geen 'causaliteit', geen 'sluitende verklaringen', geen 'oorzaken''. Men kan dus zeer zeker de door mij geziene samenhangen betwisten. Maar dat geldt ook voor wat men in dit soort kwesties wel eens als oorzaken aanvoert". Geen verklaringen dus, en alles kan eventueel ook betwist worden. Blijkbaar heeft de uitgever aangedrongen op een toekomstvisie, hoewel het boek eigenlijk af was (dat lezen we toch op p. 319). Dus volgt een paragraaf met toekomstverwachtingen, "die ik hier geef voor wat ze waard zijn". Tja. Wie daarover meer wil te weten komen, leze het boek. [Jacques Van Keymeulen]
Drs. J. Posthumus
Met allerlei voorbeelden en vanuit verschillende gezichtspunten schildert taalkundige Joop van der Horst in dit boek de afbrokkelende positie van de standaardtaal, een verschijnsel dat zich ook in andere westerse landen voordoet. Hij presenteert zich daarbij echter geenszins als een doemdenker. Het onderwerp wordt in een breed historisch kader geplaatst: behandeld wordt allereerst de opkomst van de nationale talen naast het Latijn en vervolgens krijgen allerlei aspecten van taalgebruik en wisselende visies op taal ruim aandacht. Alles wordt op toegankelijke wijze, zonder onnodig vertoon van geleerdheid, beschreven. Samenvattend vinden we hier, zoals de omslagtekst ons belooft, 'een heldere en levendige geschiedenis van de geschreven en de gedrukte taal zoals die zich vanaf de renaissance heeft ontwikkeld'. Het boek munt uit door de aanwezigheid van veel wetenswaardige en verrassende details, die vaak in de noten nader worden uitgewerkt. De literatuurlijst biedt de mogelijkheid tot verdere verdieping. Voor een ieder die in het onderwerp is geïnteresseerd biedt dit boek boeiende lectuur.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.