Het museum van oorlog
Claudio Magris
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2007 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAGR |
31/12/2007
Mocht Claudio Magris de gewoonte hebben om literaire prijzen en dito onderscheidingen op zijn schoorsteenmantel uit te stallen, dan kampt hij de laatste jaren ongetwijfeld met een nijpend plaatsgebrek. Niet zo verwonderlijk, want de Italiaanse schrijver, vertaler en cultuurfilosoof heeft een patent op 'teksten' ? hij heeft een hekel aan literaire hokjes ? die zich ophouden in de steeds populairder schemerzone tussen literatuur en essayistiek. Vooral de voorbije tien jaar lijkt zijn werk wijd en zijd erkenning te krijgen. Was het eind jaren '90 met de Sikkensprijs en de Premio Strega al flink krap geworden op Magris' marmeren schouw, dan bleken die twee slechts de eerste druppels te zijn van een stortbui die sindsdien op zijn hoofd is neergeklaterd en waarvan de Erasmusprijs (2001) en de Prins van Asturias-prijs (2004) de belangrijkste zijn.
Een kolkende zee
Terwijl het dankzij de vele buitenlandse vertalingen nog steeds bekroningen bleef regenen, leek de stroom met instant-klassiekers als Donau en Microcosmi stilaan op te drogen. En na 1999, het jaar waarin de lovend ontvangen essaybundels Utopia e disincanto ('Utopie en onttovering') en L'anello di Clarisse ('De ring van Clarisse') uitkwamen, verschenen er al helemaal geen 'grote' werken meer van zijn hand. Niet dat Magris op zijn talrijke lauweren was gaan rusten: hij schreef een aantal kleinere boekjes en twee toneelstukken, bleef in de Milanese krant 'Il Corriere della Sera' wekelijks opiniestukken over politiek, ethiek en maatschappij publiceren en ontpopte zich tot een veel gevraagde inleider die van zijn faam handig gebruik wist te maken om belangrijke Midden-Europese boeken boven de papieren massa uit te tillen. De flapwoorden 'met een inleiding van Claudio Magris' kregen de waarde van een keurmerk. Maar tegelijk wekte Magris onwillekeurig de indruk dat hij zich bij zijn ceremoniële functie van ouderdomsdeken had neergelegd.
Met het nieuwe Blindelings, waaraan hij naar eigen zeggen met tussenpozen zestien jaar heeft gewerkt, maakt Magris in één klap brandhout van die theorie. Sterker nog, voor het eerst in lange tijd heeft de Triëstijn weer een écht groot, belangrijk boek afgeleverd. Aan het woord in Blindelings is Salvatore Cippico, die in de psychiatrische inrichting van Triëst zijn verhaal aan een arts vertelt. Cippico ? die afhankelijk van de fase in zijn levensverhaal ook Cipiko of ipico heet ? is een in Australië geboren communist die zijn leven in dienst heeft gesteld van zijn politieke ideaal. Hij keert met zijn vader terug naar Italië, maar neemt uit angst voor het opkomende fascisme al in 1928 het schip terug naar Australië. Daar wordt hij amper vier jaar later om zijn politieke activiteiten het land uit gezet en begint hij aan een carrière als soldaat: eerst in de Spaanse Burgeroorlog, daarna op het Italiaanse vasteland tot hij door de Duitsers wordt opgepakt en naar Dachau gedeporteerd. Als hij zich in 1947 bij de monfalconesi aansluit ? linkse idealisten die in Joegoslavië het socialisme mee willen gaan opbouwen ?, weet hij nog niet dat hem twee jaar later nog een internering te wachten staat, die op Tito's interneringseiland Goli Otok. Pas vele jaren later ? er is ergens sprake van het gekloonde schaap Dolly ? en via een aantal onduidelijke omzwervingen die hem tot een derde internering hebben gebracht, die in de psychiatrie, doet Cippico zijn relaas aan dokter Ulcigrai. Tegelijk beweert Cippico ook Jorgen Jorgenson (Jan Jansen, John Johnson) te zijn, een 18e-eeuwse vrijbuiter wiens markante leven zich het best laat samenvatten als 'twaalf stielen, dertien ongelukken': in 1804 stichter van Hobart Town op Tasmanië, drie weken lang koning van IJsland, vermeend spion en overloper, vervolgens banneling en dwangarbeider op Tasmanië, politiecommandant, Aboriginaljager en alcoholicus.
Deze beide geschiedenissen worden in stukken en brokken op de lezer losgelaten. Dat heeft tot gevolg dat je soms de draad van de aparte verhalen kwijtraakt, maar niet die van de logica. Magris legt nl. zoveel verbanden tussen de levens en de overpeinzingen van Cippico en Jorgenson dat hij pijlsnel van de een naar de ander kan springen: van het ene moment naar het andere, van de ene plaats naar de andere. Soms lijkt het er haast op dat Magris achter de knoppen van professor Barabas' teletijdmachine heeft plaatsgenomen: kijkt Cippico in de verschrikte ogen van zijn vriendin, dan zijn die ogen plotseling die van het boegbeeld op Jorgensons schip. Wordt de spion Jorgenson door zijn opdrachtgever als een verrader gebrandmerkt, dan voelt hij een seconde later de striemende zweepslagen van een ex-kameraad in Goli Otok op zijn rug. En het rood van de communistische vlag is ook altijd het rood van uitgespuwd bloed en dat van de lippenstift van een geliefde vrouw. Op die manier roept Magris op elke bladzijde nieuwe leidmotieven in het leven en conditioneert hij de lezer, die na enkele tientallen pagina's moeiteloos van de een naar de ander overschakelt. Bij de beschrijving van Jorgensons jeugd vernietigt Magris tijd en plaats trouwens ook metterdaad: hij laat Jorgensons geboortehuis Christiansborg en de klokkenmakerswerkplaats van diens vader in de vlammen opgaan. "De tijd is in de as gelegd," merkt Jorgenson op. En: "[ik ben] blij dat ik niets achterlaat, dat er geen enkele plaats uit mijn jeugd is waarheen ik zou kunnen terugkeren."
Maar zo moeilijk als het is om de verhalen van de twee hoofdpersonen te ontwarren, zo makkelijk is het om de twee geschiedenissen te volgen die als een rode draad doorheen het boek lopen (en in zekere zin door Magris' hele werk, al komen ze nergens zo uitgebreid aan bod als in Blindelings).
De eerste speelt zich af op een van de Kvarner-eilanden voor de Kroatische kust, Goli Otok en vindt plaats in de nasleep van de tweede wereldoorlog. Als het massaal door Italianen bewoonde Istrië bij de internationale vredesverdragen grotendeels onder Joegoslavisch bewind wordt geplaatst, verlaten alles bij elkaar zo'n 300.000 Italianen uit politieke overtuiging of uit lijfsbehoud ? voor de Joegoslaven stond een Italiaan nu eenmaal gelijk aan een fascist, en die hadden na de zwarte dictatuur onder een rood bewind niet veel heil te verwachten ? Tito's socialistische republiek. Op hetzelfde moment besluiten zo'n tweeduizend Italiaanse arbeiders vanuit de omstreken van Monfalcone, een scheepswerf in de buurt van Triëst, met hun families naar Joegoslavië te verhuizen om er een bijdrage te leveren aan de opbouw van het socialisme. "Velen waren antifascistische strijders geweest, hadden in Spanje gevochten, hadden gevangengezeten in Duitse kampen. Meewerken aan de opbouw van het socialisme was belangrijker dan bij een staat of een natie behoren," schrijft Magris daarover in Microcosmi. Maar als het in 1948 tot een breuk komt tussen Tito en Stalin, blijven de monfalconesi trouw aan de Sovjet-Unie. Tito, die de verdienste heeft zich als eerste los te hebben gescheurd van de barbaarsheden van het stalinisme, ziet zich genoodzaakt de kominformisten binnen de Joegoslavische grenzen te bestrijden met niet minder barbaarse middelen: hij zet een aantal nieuwe goelags op en neemt op bepaalde plaatsen opnieuw de vernietigingskampen in gebruik die enkele jaren eerder door de Kroatische nationalisten waren opgezet voor Tito's aanhangers.
De tweede geschiedenis is die van Jason en Medea, waarvan een belangrijke passage zich volgens mythografen óók voor de Kroatische kust afspeelt: de Absyrtiden, de eilandgroep waartoe onder meer het hierboven genoemde Goli Otok behoort, zouden de overboord gegooide lichaamsdelen zijn van Absyrtus, Medea's broer die in de val werd gelokt en door de Argonauten aan stukken gehakt. Maar Magris verwerkt deze mythologische geschiedenis in de eerste plaats vanwege de grote thematische overeenkomsten met die van Goli Otok. Met veel stilistische bravoure laat hij deze (en nog veel andere) geschiedenissen samenkomen in een draaikolk van personages, stemmen, plaatsen, herinneringen, fragmenten en interpretaties waarin alles uiteindelijk naar alles verwijst: het Gulden Vlies naar de rode vlag, de Argonauten en de Dorionen naar de titoïsten en de stalinisten die elkaar in blinde haat martelen en vermoorden, Jason en Medea naar de liefde die onvermijdelijk stuk loopt op de onwrikbare klippen van de ideologie, en ga zo maar door. Zo talrijk zijn de verwijzingen dat de tekst de consistentie krijgt van een woeste zee.
Dat Blindelings een mijlpaal in Magris' oeuvre is, valt dus niet te ontkennen. Hoe belangrijk valt misschien te verklaren aan de hand van een werkje uit zijn 'luwe' periode, dat de titel Tra il Danubio e il mare ('Tussen de Donau en de zee') draagt en waarin Magris de lezer/kijker (want het is een boekje annex videocassette) meeneemt naar de belangrijkste lieux de mémoire uit de twee culturen die hem filosofisch, literair en cultureel gevormd hebben, de Midden-Europese en de Italiaanse, en waarvoor de Donau en de zee respectievelijk symbool staan. Had Magris in zijn gelijknamige boek nl. al een papieren monument voor de Donau opgericht, dan moest de grote plas het tot nu toe stellen met de al bij al erg bondige 'filosofische novelle' Een andere zee. Dat euvel is nu verholpen: met Blindelings heeft Magris eindelijk een waardige opvolger én tegenhanger voor Donau geschreven. Wat niet wil zeggen dat de liefhebbers van Donau onmiddellijk weg zullen zijn van Blindelings, en omgekeerd. Dat komt in de eerste plaats door de vorm: is het eerste eerder een 'essay', dan is het tweede eerder een 'roman'. Is het eerste boek eerder vanuit het hoofd geschreven, dan komt het tweede vooral uit de buik. En vaart de lezer in het eerste mee op een erudiete ontdekkingsreis over een rivier, dan wordt hij in het tweede als een drenkeling reddeloos in de kolkende zee geworpen.
In deze experimentele mal laat Magris zijn stokpaardjes naar hartelust ronddraven. Toch is Blindelings veel meer dan oude wijn in nieuwe zakken. Zo lijkt de grens ? "die tweeledig, tweeslachtig [is]: soms is het een brug waarop men de ander kan ontmoeten, soms een barrière om hem af te weren" ? in Blindelings meer en meer te vervagen: "De wereld daar buiten -- nee, pardon, hier binnen, er is geen buiten meer, geen elders -- is veranderd", verzucht Salvatore Cippico.
Tegelijk is Cippico het worst case scenario van Magris' theorie van utopie en onttovering. Volgens die theorie heeft de mens de plicht te streven naar de utopie, maar moet hij zich er tevens van bewust zijn dat hij die nooit zal bereiken. In Utopia e disincanto stelt Magris dat "het lot van ieder mens, en van de Geschiedenis, op dat van Mozes [lijkt], die het Beloofde Land niet bereikte, maar daarnaar op weg bleef. Utopie betekent: niet berusten in de dingen zoals ze zijn en vechten voor de dingen zoals ze zouden moeten zijn; weten dat de wereld, zoals staat in een versregel van Brecht, nodig moet worden veranderd en verlost." De tragiek van Salvatore Cippico schuilt in het feit dat hij utopie en onttovering als tegengestelde en niet als complementaire grootheden ziet: hij strijdt blindelings voor de revolutie (waaraan hij net als Jason zijn geliefde opoffert en die hem net als Medea met gelijke munt zal terugbetalen), maar blijft na Goli Otok volkomen gedesillusioneerd achter: "Een keer heb ik me, toen ik die rillingen kreeg, in de vacht gewikkeld die we hadden veroverd en die rode vacht hield me warm. Maar nu is de stof helemaal versleten." Magris' boodschap aan de hedendaagse mens is ondubbelzinnig: hij zal het wel nooit leren. Dat wordt nergens in het boek zo pijnlijk duidelijk als in de anekdote die Jorgen Jorgenson vertelt over een zeeslag tussen de Engelsen en de Denen, met 1200 Engelse kanonnen tegen 620 Deense. Maar op het moment dat de uitgeputte Denen zich willen overgeven, houdt Nelson zijn verrekijker voor zijn ooglap. I'm damned if I see it, hij ziet helemaal geen witte vlag. Waarna het bloedbad nog enkele uren onverminderd doorgaat. Magris vat het bij monde van Cippico lapidair samen: "De Geschiedenis is een verrekijker voor een ooglap, de werkelijkheid een spel dat we niet op tijd begrepen hebben."
I'm damned if I see it, maar moet daar niet 'willen begrijpen' staan?
[Tom De Keyzer]
J.F. Vogelaar
Claudio Magris (1937), vooral bekend door zijn reisboek Donau, is zowel essayist als romancier. Dit is een boek in de lijn van de grote Duitse en Oostenrijkse romans waarover hij veel geschreven heeft. Salvatore Cippico probeert tegenover een psychiater in een ziekenhuis bij Triëst zijn leven te reconstrueren: als communist ten tijde van Mussolini, via de Spaanse Burgeroorlog, Dachau tot hulp bij de opbouw van het socialisme in Joegoslavië, een avontuur dat in 1947 eindigt in de goelag op het Naakte Eiland. Maar de verteller spreekt met meer stemmen, die van het verzet. Hij voelt zich een kloon van een Deense avonturier uit de negentiende eeuw. Op de achtergrond speelt de argonaut Jason mee op zoek naar het gulden vlies – nu de rode vlag. Magris haalt veel overhoop, te veel soms. Het motief is de blindheid van de geschiedenis, zoals in 1801 Nelson een witte vlag niet zag omdat hij de verrekijker voor zijn ooglap hield. Een vorm van blindheid is ook het geloof in idealen of de Partij. Het gaat om de val van idealen, maar dat is een te simpele samenvatting van een groot en ingewikkeld boek. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.