In naam van God : elke dag een aanslag
Paul Cliteur
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 2007 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 205 CLIT |
31/12/2007
Een radicaal autonome ethiek
In onze globaliserende samenleving is dringend nood aan een nieuw moreel zelfverstaan, waarin mensen op basis van redelijkheid met elkaar leren omgaan. Dat is in grote mate de boodschap van Moreel Esperanto, het nieuwe boek van de Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur. Volgens hem leven wij in verwarrende tijden. Wellicht meer dan ooit botsen religieus gefundeerde morele oordelen erg hard met niet-religieus gefundeerde oordelen. Dat leidt niet alleen tot spanningen, maar ook tot allerlei vormen van (religieus) geweld. Bovendien weet men niet goed hoe men daarmee moet omgaan. Hoever mag of moet men gaan in vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, het verbod op het gebruik van geweld bij meningsverschillen? Zijn deze elementaire waarden absoluut of eerder relatief? Kunnen mensen die diep geloven in hun religie vreedzaam samenleven met mensen die een andere religie aanhangen of zelfs helemaal geen? Pluriformiteit is vandaag haast onbegrensd, maar heeft elke samenleving geen basisconsensus nodig over enkele uitgangspunten? Op deze vragen zoekt Cliteur een antwoord in een glashelder geschreven boek. Cliteur gelooft niet in een toegeeflijke aanpak die erin bestaat religieus geweld te beantwoorden met dialoog en het berouwvol bekennen van ons Westers imperialisme. Hij kiest radicaal voor een autonome ethiek tegenover een religieuze ethiek, ook al is zijn stelling geen pleidooi voor atheïsme of geen aanval op religie als zodanig. Hij wil vooral de noodzakelijke scheiding tussen moraal en religie beklemtonen. Er zou een gemeenschappelijke moraal moeten groeien, een Esperanto, een geheel van ethische regels en normen dat alle mensen kunnen verstaan en spreken.
In een eerste, zeer uitvoerig deel analyseert Cliteur de religieuze ethiek die hij nader omschrijft als de goddelijke-bevelstheorie. In die ethiek wordt God gezien als grondslag en als sanctie voor de moraal. God bepaalt de wet (bv. de tien geboden) en straft wie niet gehoorzaamt. Deze ethiek is typisch voor de abrahamitische religies: het christendom, het jodendom, de islam. Cliteur onderscheidt drie varianten van de goddelijke-bevelstheorie. De mystieke variant meent de wil van God te kunnen kennen omdat God zich direct tot de gelovige richt en hem openbaart wat Hij van hem wil. Deze mystieke vorm komt vooral voor bij profeten, mystici en geestelijke leiders die beweren in rechtstreeks contact met God te staan (Abraham, Mozes, Mohammed, Theresa van Avila, enz.). In de tweede variant, de protestantse of islamitische, is de wil van God te vinden in het heilige geschrift: Bijbel of Koran. In beginsel heeft de gelovige geen interventies nodig van bemiddelaars. Deze variant is democratisch omdat iedereen (voor zover men kan lezen) in contact kan komen met wat God van ons vraagt. De derde variant is de katholieke goddelijke-bevelstheorie. Hierin wordt een belangrijke plaats toegekend aan de bemiddelaars tussen God en de tekst, aan schriftuitleggers, een speciaal daartoe opgeleide klasse (priesters, exegeten, theologen). Deze derde vorm wil elk gevaar van anarchisme vermijden. Deze drie varianten hebben gemeen dat er een wet van bovenaf wordt opgelegd (heteronomie) en dat het menselijk vermogen om zelf uit te maken wat goed of kwaad is, wordt miskend. Moraal en religie worden onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het gevaar is groot dat de goddelijke-bevelstheorie leidt naar fundamentalisme omdat de wil van God makkelijk verabsoluteerd wordt. Zo wordt zij een perfecte en invloedrijke legitimatie voor het (hedendaags) religieus terrorisme. De concrete geschiedenis van de godsdiensten is daarvan een goed bewijs. Het religieus geweld, zoals bij de kruistochten, bij religieus gesanctioneerde moord (de moord op Willem van Oranje en vandaag op Theo Van Gogh of de zaak Rushdie en zovele anderen), en bij discriminatie en onderdrukking van vrouwen zijn de uiterste consequenties.
In een tweede deel schetst Cliteur een alternatief voor de religieuze ethiek. Dit verhaal begint pas in de 18e eeuw, die sterk aansloot bij het perspectief van de verlichting. Cliteur onderzoekt twee sporen met zeer verschillende uitgangspunten, maar die beide breken met de heteronome ethiek: het utilisme van Bentham (1748-1832) en de filosofie van Kant (1724-1804). Bentham gaat ervan uit dat het menselijk gedrag feitelijk gericht is op geluk en hij is ervan overtuigd dat dit ook goed is. Uiteindelijk gaat het erom het grootst mogelijk geluk te realiseren voor zoveel mogelijk mensen. In die lijn zal John Stuart Mill (1806-1873) de kwestie van de religie omdraaien: religie kan slechts gunstig beoordeeld worden als zij bijdraagt aan het menselijk geluk. Het goede komt dus niet van buitenaf (van een God), maar ligt in de ontwikkelingsdynamiek van de mens zelf. Religies kunnen de moraal niet funderen omdat zij steunen op het 'heteronome element' in hun leer en in principe de menselijke autonomie loochenen. In contrast met dit utilisme ontwikkelt Kant zijn ethiek van de autonomie. Bij Kant staat niet het geluk centraal, maar de rede als basis van menselijke kennis en zelfstandigheid. Kant gaat uit van de goede wil als noodzakelijke voorwaarde voor moreel goed handelen. Maar om een handeling moreel juist te maken, moet je ze toetsen aan de categorische imperatief, een overtuiging dat een handeling op zichzelf noodzakelijk is en niet afhankelijk van om het even welke vooronderstelling (bv. Gods wil of menselijk geluk). Zo kan je stellen dat Kant een sterk vertrouwen heeft in de menselijke natuur of in het beschavingsproces.
De perspectieven van Bentham en Kant vormen voor Cliteur de bedding waarin hij de heteronome goddelijke-bevelstheorie wil vervangen door een autonome ethiek die mensen op het spoor zet van wat werkelijk goed is. Hier breekt hij een lans voor een moreel Esperanto, voor een gemeenschappelijke morele taal die mensen helpt om zelfstandig en vrij te beslissen hoe ze hun leven samen opbouwen. In een interculturele samenleving is dat in ieder geval hoogstnoodzakelijk.
In een derde deel past Cliteur de autonome ethiek toe op politiek en samenleving. Hij pleit voor een religieus-neutrale staat, al beseft hij goed dat de scheiding van kerk en staat bijna nergens helemaal verwerkelijkt is. De staat dient daarom zijn burgers aan te spreken op hun status als staatsburger, niet op hun lidmaatschap van een religieuze of etnische groepering. Cliteurs oriëntatie is niet multiculturalistisch, maar universalistisch. Een moreel Esperanto is meer dan een mozaïek, het geeft een universele morele draagkracht die alle burgers tot een goede verstandhouding met elkaar brengt.
Cliteur heeft een intrigerend boek geschreven, met een sterke uitdaging tot een nieuwe aanpak van de moraal. Hij getuigt van een radicaal geloof in de kracht van de menselijke rede als autonoom instrument om de zaken van het leven te regelen, niet alleen technisch-wetenschappelijk, maar ook moreel. Hier en daar is duidelijk dat Cliteur meer jurist dan theoloog is, vooral in sommige boude uitspraken over geloof. Geloof is ook meer dan alleen maar systeem of kerk, het kan ook een gedrevenheid van mensen zijn die rationeel denken en autonoom handelen. Uiteraard is Cliteurs standpunt sterk idealistisch, maar dat belet niet dat hij de vinger op de wonde legt. We zijn vandaag zowel individueel als collectief nog te veel afhankelijk van morele opvattingen op gezag van buitenaf. We worden daarmee sterk geconfronteerd in de extreme opvattingen van het moslimfundamentalisme, maar we worden evenzeer bedreigd door het sluipend gif van vanzelfsprekende (culturele) regels en normen die onderhuids blijven steunen op religieus gezag (homofobie, angst voor het lichaam, onderdrukking van de vrouw, verbod op arbortus, euthanasie, voorbehoedsmiddelen, noem maar op). Om dat te bestrijden biedt Cliteur de contouren van een moraal voor de toekomst, waarin mensen niet langer in afgesloten hokjes kunnen blijven leven, maar met elkaar in gesprek moeten gaan. [Willy Deckers]
Wim Fiévez
Een boeiend en meeslepend betoog over de oorzaken van de spanning tussen religieuze en niet-religieuze groepen in de westerse multiculturele samenleving. De auteur verdedigt de stelling dat morele waarden voor zover ze zijn gebaseerd op religieuze aannames verhinderen dat we elkaar begrijpen. Met alle gevolgen van dien. Remedie is een moraal ontwikkelen die geen band meer heeft met de religie, een autonome ethiek. In het eerste deel wordt de bevelstheorie van moraal geanalyseerd en verworpen, in het tweede deel wordt uitgewerkt wat een autonome ethiek is en het derde deel geeft aan wat een religieus neutrale staat is. De schrijver benadrukt dat zijn standpunt geen uiting is van een nieuw soort fundamentalisme, maar is ingegeven door de pragmatische overweging dat we nu eenmaal met elkaar moeten samenleven. De kritiek op multiculturalisme is verfrissend. Het betoog is goed gestructureerd en verheldert menig eigentijds maatschappelijk debat. Een actueel en interessant, goed geschreven boek dat ook voor de niet-specialist te begrijpen valt.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.