Dochters van Afrika : verhalen over vrouwenlevens
Riana Scheepers
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Lannoo, 2003 |
MAGAZIJN : SCHOOLCOLLECTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : SCHE |
31/12/2003
Gideonette Diederika Marthina de la Rey werd ze gedoopt. Gideon werd ze genoemd, want ze had een jongen behoren te zijn. Haar vader, Groot Gideon de la Rey, had vast gerekend op een "stierenzoon met brede schouders en een druiventrosje tussen zijn benen" en wat wordt hem geschonken? Een bloedrood monstertje van amper een kilo zwaar, een buikje met een hoofd en spillebeentjes en -armpjes, een hoopje sprinkhanenbotjes. "Is dat een kind? Mijn kind?" Zijn teleurstelling maakte het kwaad in haar los, maar kraamzuster Van Schalkwijks overtuiging dat dit vroeg geboren kind een vechter is, maakte van haar ook een winnaar.
Vaders teleurstelling om dat schriele hoopje mens dat zijn dochter is, blijft niet duren en hij mag ervaren dat ze al snel niet meer bij te benen valt: ze kan pas lopen en trotseert al de prikkeldraad om in de wei bij de koeien en de rammen te komen, om 'haar' boerderij te zien. En ook al is de Jerseystier haar vooralsnog te woest, er komt een dag dat ze hem bij de hoorns zal vatten. Voor elke stap die ze zet, leert vader haar een nieuw woord: "krommewingerdtakje, koggelmandersteen, wildebrasspriet". Maar hij krijgt het nakijken, ze loopt namelijk veel sneller dan hij woorden kan bedenken en steekt ook al eens bij andere leermeesters haar licht op: "Wat betekent Niks-te-klote?"
Als haar vader plots sterft -- getroffen door de bliksem -- zal ze in haar eentje woorden moeten leren. Haar moeder vervalt in stilzwijgen, en op school gaat het kinderachtig van 'kat, hond, bal, muis...' "Donkerwaterlikkewaan, rodekleigatachteros." Het zijn kleurrijke, zingende troostwoorden uit haar herinnering, woorden waarin ze zich thuis voelt.
Met de dood van Groot Gideon de la Rey slaat de angst bij familie en buren toe: dit is wat te vrezen viel. Het is geweten dat er een vloek rust op de familie; ze sterven allen jong door een niet te voorzien ongeluk. Nu haar vader dood is, rust de vloek op Gideon. Wat haar echter allereerst treft, zijn de vervreemding en ontheemding na zijn dood. Haar moeder noemt haar nooit meer bij haar naam, en ze moet haar geliefde boerderij verlaten om in het dorp naar school te gaan. Daar is ze een buitenbeentje; te wild naar juffrouw Pienaars smaak, te beweeglijk voor de schoolbanken, te voorlijk voor de leesles ("kat, hond, bal, muis..."). Gideon spreekt een andere taal. Als ze als opdracht krijgt iets te maken over 'Mijn liefste troeteldier' staat ze voor een probleem:
"'Kan een kip een troeteldier zijn, oma?' vraag ik.
'Mmm...' zegt oma Willemien, 'nee... ik denk van niet. Een troeteldier zal wel een beestje zijn zoals een kat of een hond die bij jou in je kamer slaapt. Of een goudvisje.' [...]
'En wat betekent vertroetelen?'
'Vertroetelen, dat is als je iets wil oppakken en strelen of vasthouden. Het is iets waar je heel lief voor bent.'
'Dan ben ik zeker geen troeteldier', zeg ik."
En vervolgens gaat ze het bos in om een schorpioen te vangen voor haar schoolopdracht. Het blijkt dat juffrouw Pienaar een ander idee heeft van een troeteldier, hoewel Gideon haar uitlegt dat wanneer een mens hem vertroetelt, een schorpioen een troeteldier wordt.
Dat school en thuis twee verschillende werelden zijn blijkt ongenadig uit de codes die gehanteerd worden. Ze heeft thuis een tuin vol troeteldieren, maar dat vreemde woord zegt blijkbaar niet genoeg wat Tantetje Bettie de kip, Vlasbaardje de poes voor haar zijn. De warmte, de geborgenheid, de liefde en de kleurrijk-zingende taal die met de boerderij verbonden zijn, verdwijnen in de kilte van het appartement in het dorp met een depressieve moeder en in het betekenisloze van kale en emotieloze woorden op school. Ze staat volledig apart en dat maakt een schorpioenkind van haar.
Het boek opent bijzonder sterk in de ikpersoon: "Niemand dacht dat ik het kon horen. Maar ik hoorde het toch." Nauwelijks tien minuten oud neemt Gideon de wereld rond zich op en onthoudt werkelijk alles: wat gezegd en gedaan wordt en hoe zij er zich bij voelt. De eerste twee hoofdstukken zijn een terugblik; wat de pasgeborene ervaart, wordt verwoord en becommentarieerd door het opgroeiende meisje, dat van nogal wat levenservaring getuigt: "Gideonette Diederika Marthina de la Rey. Mijn indrukwekkend lange naam stond voor alles wat ik niet was."
Vanaf het derde hoofdstuk kijk je mee door de ogen van de kleuter en het jonge kind. En af en toe klinkt er een herinnering aan haar eerste levensdagen doorheen.
Deze perspectiefkeuze werkt volkomen. Gideon is een wildebras, een voortvarend, ontembaar kind, dat haar vechtlust put uit de teleurstelling die haar bestaan bij het begin teweegbracht, uit het gemis aan waardering voor wie ze is. Je ziet hoe haar vastberadenheid voortkomt uit verlangen, dat de kwajongensstreken een zoeken inhouden naar een passend profiel voor wat en wie ze denkt te moeten zijn.
De eerste hoofdstukken zijn gebald en overtuigend geschreven. Gideon is een kind waar je hart naar uitgaat, ze kijkt wereldwijs maar onbezoedeld tegen het leven aan, haar ernstige zelfbespiegeling contrasteert met haar laconieke, vaak snedige toon. Het beeld van het meisje-tegen-wil-en-dank straalt zowel kracht en tegendraadse strijdlust als hunker en breekbaarheid uit. Riana Scheepers gaat economisch om met taal, zelden valt er een woord te veel, in een directe en onomwonden verwoording weet ze in zeer kort bestek de juiste sfeer te treffen.
Het boek staat vol met bijzonder pregnante passages. Riana Scheepers heeft de thematiek die ze sinds haar debuut exploreert feilloos herijkt voor kinderen van 10 à 11 jaar. Zoeken naar de identiteit, overwinnen van taboes en conventies, de verbondenheid met land en afkomst, de Zulu-verhalencultuur, de kracht van de vrouw in een mannenwereld, de plaats van de blanke in Afrika. Dat is nogal wat voor een verhaal van een goeie honderd bladzijden, voor een publiek van die leeftijd. Maar nergens lijdt de tekst onder gewichtigheid en anderzijds gaat Scheepers er ook niet luchtig over heen. Neem bv. de onbevangen manier waarop Gideon met taboes omgaat. Zij meent dat haar vaders dood haar schuld is omdat ze de roepvogels gepest heeft. Ze is wanhopig, tot opa en oma uitleggen dat dat iets is wat de Zulu's geloven, 'onze' mensen weten dat het de Lieve Jezus is, die het zo gewild heeft. Zodoende bidt ze tot hem: "Lieve Jezus [...] ik weet dat de hemel een kloteplaats is. Stuur papa alsjeblieft terug naar Langverwacht. Hij is nog niet klaar met zijn werk en ik kan het niet alleen aan. Amen." Geloof van de Zulu's, geloof van de blanken, het houdt haar zo van de belangrijke zaken des levens af.
Des te spijtiger is het dat het verhaal in zijn geheel genomen niet de kracht uitstraalt die door de aparte passages gerealiseerd wordt. De structuur mist hechtheid, de spankracht gaat te vaak verloren, de avonturen van Gideon zijn te fragmentarisch samengebracht. De thematiek van de vechter, de overlever, die in het eerste hoofdstuk zo sterk is aangebracht, wordt structureel niet voldoende onderbouwd. Gideons kwajongensstreken zijn prettig en vinnig om lezen, maar vaak ook niet meer dan dat. De vloek die in de eerste bladzijden schijnbaar achteloos en onuitgesproken toch zijn plaats opeist, verdwijnt gaandeweg te veel uit het verhaal, om dan plots in zijn volle omvang op te duiken, opdat hij vervolgens bedwongen zou kunnen worden. Hetzelfde geldt voor te teleurstelling en de aanvankelijke afwijzing van de vader. Daar is vanaf het derde hoofdstuk geen spoor meer van. De lezer ervaart in de zorg die de vader voor Gideon koestert, ook zijn liefde. Ze mag zijn zoals ze is, jongen of meisje, het doet niet ter zake. Er is in Gideons perceptie echter geen evolutie te merken. Pas op het einde van het boek wordt haar door haar grootouders duidelijk gemaakt dat ze zichzelf mag zijn: Gideonette.
Doorheen de hoofdthema's van dit verhaal, slingeren zich regelmatig elementen die een constante zijn in het oeuvre van Riana Scheepers: bv. de orale cultuur van de Zulu's -- het oude verhaal van Hlakanyana komt ook letterlijk in haar romans en verhalen voor volwassenen voor, net zoals Bhubesi, de zwarte bloedbroeder. Spijtig is het wanneer ze een bladzijde aan een thema wijdt, zonder dat het functioneel ingepast wordt. Bv. de scène waarin opa Gideon wijsmaakt dat de lichtjes van de vuurvliegjes 's nachts geesten zijn van overleden Britse soldaten, die eeuwig ten dage zullen ronddolen omdat ze niet naar hun land terugkunnen, mag in de context van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis wel iets meer uitgewerkt worden. Temeer omdat hier verwezen wordt naar een belangrijk thema in dit verhaal: de verbondenheid met 'de eigen grond', c.q. het belang om een eigen plek te hebben en ergens thuis te zijn.
Riana Scheepers heeft met Gideon(ette) een krachtig figuurtje uitgetekend dat haar lot manmoedig het hoofd biedt. Ook dit is een bekend gegeven. De schrijfster gelooft in sterke vrouwen; ze bereiken hun doel, al is dat niet altijd eenduidig waarneembaar. Dat laatste maakt dat dit aspect in haar oeuvre, ondanks de herhaling, blijft boeien.
Gideonettes overwinning is echter totaal: de doem van de vloek is bezworen, tegen de conventies in gaat ze met haar moeder ? die overigens van haar depressie af is ? 'haar' boerderij runnen, juffrouw Pienaar heeft plots, weliswaar met een beetje hulp van Gideons grootouders, alleen maar waardering voor het meisje etc. Niets blijft te wensen over.
Een spijtig einde wat mij betreft, van een verhaal dat het potentieel had om thematisch en vormelijk te schitteren. De Zuid-Afrikaanse pers schreef: "Blinde sambok [Het schorpioenkind] is 'n heel besondere boek, en soos die uitgewers sê, dit is geheel en al onkategoriseerbaar en dit gaan soos 'n fris briesie deur die wêreld van die Afrikaanse kinder- en jeugliteratuur trek." (http://www.childlit.org.za) Als ik dat lees, weet ik precies over welke passages ze het hebben. [Jen de Groeve]
Gonny Smeulders-Veltman
Gideon(ette), de ik-figuur, besluit bij haar geboorte om zich als jongen te gedragen om haar teleurgestelde vader te plezieren. Het is opa die haar al jong vaardigheden aanleert als schieten met een luchtbuks, omgaan met een zweep en paardrijden. Samen met haar Zoeloe-vriendje Bhubesi haalt ze allerlei ingenieuze streken uit in en om de boerderij. Op school verrast ze iedereen wanneer ze een schorpioen als troeteldier meebrengt. Vlotte schrijfstijl, met oog voor detail en gevoel voor humor. Centraal staat de vriendschap tussen een blank meisje en een zwart jongetje in Afrika. Zaken als bijgeloof worden gerelativeerd. Zo rust er, naar zeggen, al generaties lang een vloek op de naam Gideon de la Rey. Na de plotselinge dood van haar vader, benadrukt opa dat Gideon geen jongen is en dat haar naam Gideonette is: de vloek zal haar niet raken. Vele identificatiemogelijkheden o.a. door de weergave van typische kinderlogica en -gevoelens. De omslag laat een tienermeisje zien dat niet bang is voor het agressieve gedrag van een aapachtig wezen. Vanaf ca. 9 jaar.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.