Nederlandse literatuur na 1830
Ton Anbeek
Piet Couttenier (Redacteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Peeters, 2000 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NEDERLANDS 851.6 GEZE |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Enkel raadpleegbaar |
Peeters, 2000 |
WEFLA MAGAZIJN : ENKEL NA MAGAZIJNAANVRAAG : COUT |
31/12/2001
Uit dit boek, het vijfde deel in de reeks 'Antwerpse studies over Nederlandse literatuurgeschiedenis', zijn de ergerlijke hagiografen van weleer definitief verdwenen: ze hebben het veld geruimd voor de heren en dames van de 'wetenschapshooveerdigheid' (de nieuwvorming is van Gezelle zelf) en de priester-dichter vaart er wel bij. In de 14 essays van de bundeling wordt hem in vrijwel al zijn hoedanigheden recht gedaan: als lexicograaf, als taalgeleerde en/of taalliefhebber (de meningen blijven verschillen), als lid van de Academie, als volkskundige, als priester (redacteur Coutennier pleit zelfs, een beetje verrassend, voor een herwaardering van Gezelles gelegenheidspoëzie -- m.a.w. van de reactionaire didacticus), en natuurlijk ook als dichter. Van Sterkenburg onderzoekt Gezelles verdienste als heropvisser (met wisselend succes) van oude woorden uit de volkstaal met het oog op "de (toen) nog te vormen Nederlandse cultuurtaal" -- maar vooral ook met de eigen poëzie in het achterhoofd. Dat laatste blijkt nog duidelijker uit An de Vos' gedegen bestudering van Gezelle-de-lezer (vnl. van 17e-eeuws werk): "casussen, waarbij een woord of woordgroep het gedicht induceert, zijn in Gezelles poëzie beslist geen uitzondering".
Met Willemyns' stelling dat "Gezelles afwijzing van elke vorm van algemeen Vlaams en algemeen Nederlands niet van literaire, niet van linguïstische, maar van politiek-religieuze aard was" is wijlen Kas Deprez het nadrukkelijk oneens. Zijn pleidooi voor Gezelles "taalliefde tout court" verzandt evenwel in krachteloze nonsensicaliteit. Waarom blijven velen afgeven op Gezelles taal, vraagt hij zich af. "Omdat ze er nog altijd schrik van hebben, denk ik. Omdat zijn taal zo rijk was"...
Odile Heynders gaat op zoek naar correspondenties tussen Gezelles poëzie en die van anderen (Hopkins lag voor de hand, Chr. van Geel, Hanlo en Kemp minder), en zij beleeft daar zichtbaar (een aanstekelijk) plezier aan. Twee artikels zijn gewijd aan de receptie van Gezelle buiten Vlaanderen. Gillis Dorleijn neemt Nederland voor zijn rekening, Herbert van Uffelen de 'export' van Gezelle naar de rest van Europa. Weerklank van enige betekenis heeft de poëzie van de West-Vlaming vrijwel nergens gevonden en Van Uffelen zadelt de instanties die zich bezighouden met de bevordering van onze literatuur in het buitenland dan ook met huiswerk op: het komt eropaan in het buitenland "een nieuwe context [te] creëren waarin het vertaalde werk" echt kan gaan resoneren. Ook Dorleijn komt tot de conclusie dat receptie altijd geschiedt in "een context van belangen en strategieën". Hugo Brems ('Gezelle in de Vlaamse poëzie na 1945') merkt op dat critici als Rodenko of Walravens met het oog op een naoorlogse revitalisering van onze dichter "een specifieke selectie" hebben moeten maken alsook "specifieke accenten" hebben moeten leggen, m.n. op "het zgn. organische" van zijn verzen (cf. Paul van Ostaijen). Kees Fens ten slotte weegt in eer en geweten de toekomst van Gezelles poëzie af en blijft daarbij voorbeeldig genuanceerd. "Ik blijf met grote twijfel achter", schrijft hij. Het enthousiasme en de liefde voor sommige gedichten die hij evenwel in het voorbijgaan laat blijken, steunen mij in elk geval in mijn optimisme. [Michel Bartosik]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.