Camera obscura
Nicolaas Beets
Willem Van den Berg (Auteur), Piet Couttenier (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Bakker, 2009 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : NEDERLANDS 851 BERG XXL |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Bakker, 2009 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : * 851 GELD |
31/12/2009
Alles is taal geworden heet het recentste deel van de literatuurgeschiedenis die de Taalunie op het getouw heeft gezet. Het lijvige boek tracht een blik te werpen op de literatuur in de 19e eeuw "vanuit het perspectief van die tijd". Zoals in alle tot nu toe verschenen delen is de structuur bijzonder transparant. Willem van den Berg en Piet Couttenier hebben de 19e eeuw onderverdeeld in drie tijdvakken (1800-1830, 1830-1860 en 1860-1900) die op hun beurt drie delen bevatten, met elk een genre: poëzie, proza en toneel. Meestal gaat daar een schets aan vooraf van de belangrijkste tendensen of wijzigingen in het literaire leven. Constanten in deze inleidingen zijn tijdschriften, waarin ook de literaire kritiek tot ontwikkeling kwam, en diverse soorten genootschappen die een cruciale rol speelden in de 19e-eeuwse literatuurproductie en -consumptie. Bij de behandeling van de genres wisselen algemene beschouwingen over bv. de opmars van het proza af met auteursportretten, die erg talrijk zijn. Het is de verdienste van Van den Berg en Couttenier dat zij geen markante scheidslijnen trekken, maar dat zij de klemtoon leggen op zachte, geleidelijke evoluties en elk oeuvre tot zijn recht laten komen.
Eén indelingsprincipe heb ik nog niet vermeld, hoewel dit deel van de literatuurgeschiedenis ervan doordrongen is: de breuklijn tussen het Noorden en het Zuiden. Alles is taal geworden behandelt de geografische gebieden voor elk tijdvak afzonderlijk, ook voor de periode van het Verenigd Koninkrijk (1815-1830). Meer nog, Couttenier stond in voor het Zuiden, Van den Berg voor het Noorden. Zij schreven om de beurt een stuk, maar streefden ernaar om min of meer dezelfde indeling te handhaven en plaatsen hun werk samen in een band. In verband met literaire tendensen herhalen ze vaak en sommige figuren, zoals J.A. Alberdingk Thijm, komen in beide delen ter sprake, zij het vaak in een verhaal over toenadering tussen Noord en Zuid, o.m. op de daartoe in het leven geroepen congressen. De lezer merkt snel hoe verschillend de literaire systemen waren opgebouwd en hoe anders de auteurs stonden t.o.v. het veld waarin zij functioneren. Een constatering van Domien Sleeckx spreekt boekdelen: 'De vlaemsche letterkunde, vergeten wy het nimmer, is slechts een middel. Wie in de letterkunde zelve een doel ziet, verstaet de vlaemsche zaek niet. Wie de vlaemsche letterkunde voor de vlaemsche zaek stelt is hoogstens den naem van eenen letterliefhebber weerdig. De criticus, die zyne taek in geweten wil afwerken kan noch mag zyne beoordeling alleen op de innerlyke waerde der lettergewrochten vestigen.'
In feite werkt de gescheiden en toch gezamenlijke aanpak perfect. Hij voorkomt dat de auteurs al te veel zaken hoeven te expliciteren en geeft een goede indruk van de grillige en zich steeds wijzigende verhoudingen tussen Noord en Zuid. Tegelijk openbaren soms uiteenlopende aandachtspunten de belangrijkste verschillen tussen beide literaturen. Zo gaat Van den Berg nauwelijks in op de politieke en sociale context terwijl Couttenier zijn overzicht inbedt in de politieke gebeurtenissen en de culturele voorgeschiedenis. Hij heeft immers ook het verhaal van de Vlaamse ontvoogding te vertellen. Dat de auteurs ervoor hebben gekozen hun korte epiloog eveneens te wijden aan de toenemende contacten tussen beide literaire systemen, onderstreept hoezeer de onderlinge verhoudingen deze literatuurgeschiedenis hebben bepaald. Overigens getuigen enkele recensies in Nederlandse kranten ervan dat er nog steeds een kloof heerst tussen Noord en Zuid, al is het doordat ze de indruk wekten dat deze literatuurgeschiedenis louter over het Noorden handelt, waarbij in de gauwigheid nog melding werd gemaakt van Hendrik Conscience.
De verschillen tussen Noord en Zuid hebben overigens onrechtstreeks gevolgen voor het eindresultaat van deze literatuurgeschiedenis. Wie vertrouwd is met bestaande literatuurgeschiedenissen of een en ander heeft gelezen over 19e-eeuwse literatuur, zal het gedeelte over het Noorden niet meteen ervaren als een nieuwe blik. Al is het fijn om alles zo systematisch samen te zien, de materie klinkt vertrouwd. De tekst over het Zuiden is innovatiever, wellicht omdat vele auteurs en teksten minder gecanoniseerd zijn. Dat laatste laat tevens toe duidelijker tendensen te zien, zoals o.m. blijkt uit de heldere passage over het ontstaan van diverse romangenres. Hier is Alles is taal geworden op zijn best: een overzicht wordt gecombineerd met een genuanceerde kijk op literaire teksten en dat alles wordt summier maar informatief verbonden met de politieke en maatschappelijke context en de Europese traditie.
Een andere breuklijn die zich geleidelijk aftekent, hoewel ze evenzeer uit de indeling van het boek naar voren komt, is die tussen poëzie en proza. Was bij het begin van de eeuw poëzie het genre bij uitstek, dat ook geschikt werd geacht om langere verhalen te vertellen, op het einde lijkt het korte lyrische gedicht de norm en staat het naast een omvangrijke romanliteratuur die vele genres en stromingen herbergt. Al blijven genootschappen populair, toch worden gedichten op het einde van de 19e eeuw niet meer geschreven om voor te lezen, maar om in stilte van te genieten, een opvatting die tot vandaag slechts af en toe wordt gecontesteerd. De titel van het gedeelte over deze evolutie in het Zuiden heet treffend, naar een vers van Van Ostaijen, 'De kringen naar binnen'. En Van den Berg citeert Potgieter: "Alle in het openbaar uitgeoefende kunst verlokt tot kunstjens". Die opmerking doet de lezer misschien denken aan wat nu over podiumdichters wordt gezegd. En zo blijkt dat wat er in de 19e eeuw met de literatuur gebeurde, nog meespeelt in onze huidige omgang met de schone letteren. Voor wie dat invloedrijke verleden graag weloverwogen in kaart gebracht ziet en zich af en toe wil laten verrassen door opvallend fris aandoende citaten, is Alles is taal geworden een ideaal boek. [Dietlinde Willockx]
Nel van der Heijden-Rogier
Dit lijvige boek maakt deel uit van een minstens zevendelige serie die de Noord- en Zuid-Nederlandse letterkunde behandelt van de vroegste, middeleeuwse tijd tot 2005. De negentiende eeuw wordt in dit boek in tegenstelling tot in vroegere handboeken niet behandeld als een min of meer armzalige, saaie tijd. Benadrukt wordt dat de literatuur niet langer alleen het terrein van een elite is, maar een meer sociale betekenis krijgt, beoefend wordt in verenigingen, in dichtgenootschappen. Eerherstel wordt gegeven aan figuren als Bilderdijk, Geertruida Bosboom-Toussaint en anderen. Door niet langer 1880 als belangrijke cesuur te zien, maar een grens in 1900 te leggen worden wel Frederik van Eeden en consorten in tweeën 'geknipt'. Een wetenschappelijk werk, maar niettemin zeer leesbaar, met een indrukwekkend lange literatuurlijst, maar geen voetnoten. Een onmisbaar naslagwerk over de Nederlandse letterkunde. Met enkele katernen illustraties in kleur.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.