De bloemen van het kwaad
Charles Baudelaire
Charles Baudelaire (Auteur), Marlene Dumas (Illustrator), Hafid Bouazza (Vertaler), Louise Varèse (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Querido, 2022 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : BAUD |
Sander Becker
2/ei/28 m
Eigenlijk hadden ze hier met z'n tweeën moeten zitten, maar daar heeft de dood een stokje voor gestoken. Schrijver Hafid Bouazza en kunstenaar Marlene Dumas werkten drie jaar samen aan Parijse walging. Het boek, dat woensdag verscheen, zou de vertaling bevatten van alle vijftig prozagedichten van de Fransman Charles Baudelaire. Bouazza zou de vertaling doen, Dumas de illustraties.
Maar Bouazza overleed vorig jaar april, 51 jaar oud. Hij was niet verder gekomen dan het twintigste gedicht. En dan? Wat doe je met zo'n onvoltooide zwanenzang?
Dumas was uit het veld geslagen door de dood van haar goede vriend. Hij was altijd zo levenslustig, vertelt ze in haar atelier in Amsterdam. Een nachtdier, net als zij. Vooral na middernacht wisselden ze per e-mail woorden en beelden uit. Toen het voorgoed stil bleef, kon Dumas de rest van het jaar niet meer aan het boek werken.
Toch heeft ze geen moment getwijfeld, vervolgt ze met haar Zuid-Afrikaanse tongval. "Het boek móést er komen, dat was ik aan hem verplicht, én aan Baudelaire." Ze waren al zo ver gekomen. Veel teksten en illustraties hadden ze samen besproken. Ze wisten zelfs al welke afbeelding er op de kaft moest staan. "En ach, vijftig gedichten vond ik toch erg veel", zegt Dumas. "Voor mij is twintig ook genoeg."
Eerste kunstenares
In 2015 en 2016 werkten Bouazza en Dumas voor het eerst samen, toen aan een Nederlandse uitgave van Shakespeares Venus and Adonis. Bij dat verhalende gedicht over een tragische liefde bleek dat ze elkaar goed aanvoelden. Ze gaven elkaar artistiek de ruimte. Het smaakte naar meer.
Het project rond Baudelaire kwam daarna eigenlijk door toeval tot stand. In 2018, toen Bouazza al wist dat hij de Franse prozagedichten zou vertalen, zag hij in Dumas' studio het schilderij The Origin of Painting. Op dit grote doek - 1 bij 3 meter - heeft Dumas de eerste vrouwelijke kunstenaar afgebeeld: Kora van Sicyon, die leefde rond 650 voor Christus. Kora schildert de schaduw van haar geliefde op de wand, maar voor de argeloze kijker kan ze net zo goed tegenover een spook staan.
"Bouazza zag in dit schilderij meteen een gedicht van Baudelaire, 'De dubbele kamer'", vertelt Dumas. "Daarom vroeg hij of ik de hele bundel wilde illustreren. Toen ik zelf Baudelaire ging lezen, begreep ik wat hij bedoelde. Ook bij Baudelaire is het niet altijd meteen duidelijk wat er gebeurt, en ook bij hem gaat het vaak over fantomen. Zijn tekst heeft eenzelfde sfeer als mijn beeld: luguber en donker, maar tegelijk humoristisch."
'De dubbele kamer' vindt ze het mooiste prozagedicht, vooral vanwege de plotse wending die erin zit. Het gaat over de dichter die in zijn kamer een euforisch visioen beleeft. Over alles hangt een roze-blauwige waas, het ruikt goddelijk en op het bed ligt een schitterende vrouw: het Idool. De betovering blijkt te danken aan een flesje laudanum, oftewel opium. Maar zodra de magie is uitgewerkt, valt de dichter terug in de grauwe werkelijkheid en verlangt hij weer naar de dood. Dat dubbele zag Bouazza terug in Dumas' schilderij over Kora van Sicyon en de schaduw - en zo belandde die afbeelding op de cover.
Eén fles absint per dag
Extase, roes, het is een thema dat bij Baudelaire een belangrijke rol speelt. Bouazza was er ooit ook veel mee bezig, zowel in zijn werk als in het dagelijks leven. In zijn jonge jaren dronk hij enorme hoeveelheden absint, de gifgroene sterke drank die in Baudelaires tijd populair was. Zijn vaste consumptie bestond jarenlang uit één fles per dag, aangevuld met twintig bier. Hij snoof er ook coke bij.
De media schilderden Bouazza vaak af als iemand die zijn inspiratie vooral uit alcohol en drugs haalde. "Maar daar deden ze hem mee tekort", zegt Dumas hoofdschuddend. De laatste jaren dronk hij volgens haar lang niet meer zoveel. "En je kunt ook dronken zijn van schoonheid, van kunst." Ze wijst op het boek Roes dat Bouazza in 2010 met Yves van Kempen samenstelde: een verzamelbundel met literaire fragmenten over extase. "Het schrijven zélf was voor hem een roes. Literatuur was voor hem het grootste genot."
Ook stilistisch had Bouazza veel gemeen met Baudelaire, gaat Dumas voort. Ze werden beiden geprezen om hun muzikale taal. En ze gebruikten herhalingen in vorm en inhoud om een sfeer van magie of bezwering te creëren. Met hun schrijfritme wilden ze de lezer bedwelmen. Bovendien hielden ze allebei van horror. Baudelaire vertaalde de macabere verhalen van Edgar Allan Poe in het Frans, terwijl Bouazza een voorliefde had voor psychologische griezelfilms. Logisch dus dat Bouazza zich aangetrokken voelde tot Baudelaires psychologische prozagedichten vol lijdende figuren en fantomen.
Dumas wilde vooral de sfeer van de gedichten treffen. Aanvankelijk deed ze dit door verf uit te gieten over een gespannen doek dat ze daarna voorzichtig in verschillende richtingen kantelde. Zo was ook het 'spook' ontstaan in The Origin of Painting: de toevallige druipsporen bepaalden hoe de figuur eruit kwam te zien. "Maar uit toeval ontstaat niet altijd iets moois", zegt ze eufemistisch. "Het kan ook eindigen in een modderpoel. Lichamelijk was het bovendien moeilijk vol te houden om die grote doeken te kantelen. Daarom heb ik dit gietproces niet overal toegepast."
Haar laatste illustraties, gemaakt in afwezigheid van Bouazza, zijn 'somberder' van toon dan de eerdere, maar ze kan niet aanwijzen waar dat precies in zit. "Hoe ziet Verdriet eruit? Ik zou het niet weten." Zwart misschien? Donker? Grimmig? Nee, te simpel, zegt Dumas, die in 2021 ook haar partner verloor, kunstenaar Jan Andriesse. "Als iemand sterft, wordt niet de hele wereld zwart", verklaart ze. "Het vreemde is juist dat er verder niets verandert en dat de rest gewoon doorgaat. Rouw komt denk ik pas jaren later tot uiting in mijn werk, nauwelijks herkenbaar in een mix van andere invloeden."
Ze praat liever niet te veel over het verlies. Wel wil ze kwijt dat ze de aanspraak mist. Ze had haar laatste doeken graag voorgelegd aan Bouazza en haar partner, gewoon om te horen wat zij ervan vonden. Nu moet ze volledig op zichzelf varen. Ook is ze een tijdje bang geweest dat ze haar humor zou verliezen, terwijl dat nou net zo'n onmisbaar element is in haar kunst - net als in de gedichten van Baudelaire. "Hij had geen vrolijke schrijftoon", zegt ze, "maar dankzij zijn humor wordt het nooit pathetisch."
Nu ligt de bundel er in een drietalige uitgave (Nederlands, Frans, Engels), klaar voor de internationale markt. De prachtige illustraties trokken eerder al de aandacht in het Musée d'Orsay in Parijs en zijn nu te zien op de Biënnale in Venetië. Of Bouazza tevreden zou zijn geweest met het eindresultaat? Dumas, na enige aarzeling: "Ja, ik denk toch van wel."
Geertjan De Vugt
il/pr/10 a
Grote, mannelijke dichters lopen haast altijd aan de leiband van hun moeder. Wat ze ook doen om die af te leggen, hoe ze ook proberen te vluchten, ze zullen door de wereld gaan als een hond aan een lange lijn, schrijft Milan Kundera in het nog immer geweldige Het leven is elders. Er zijn er heel wat geweest die het hebben geprobeerd. Aan de lange lijst met lyrici die aanvangt met Hölderlin, Poesjkin, Shelley en Lermontov, en die via De Nerval, Wilde, Rimbaud, Jessenin, Blok, naar Rilke en Trakl voert, voegt de Tsjechische auteur ook Charles Baudelaire toe. En niet zonder reden. Dan ben je 40, schrijft Kundera met de Franse dichter in gedachten, en nog altijd bang voor je moeder!
Met de brieven van Baudelaire, waarvan nu voor het eerst een ruime selectie in het Nederlands is vertaald, wordt eens te meer duidelijk hoezeer Kundera's observatie klopt. Op 6 mei 1861 schrijft de net 40 geworden dichter aan zijn moeder: 'Jij bent de enige aan wie mijn leven hangt.' En negen jaar eerder schreef hij aan zijn curator een zin die zijn hele correspondentie in een notendop samenvat, zij het wat oneerbiedig: 'Ik heb alleen mijn pen en mijn moeder.' Dat eerste was zeker het geval, over dat laatste kan men twijfelen. Want als iets duidelijk wordt uit de keuze die vertaler Kiki Coumans heeft gemaakt, is het wel hoezeer de dichter zijn best deed de moederliefde te winnen, terwijl die pogingen steevast op een kil onthaal konden rekenen. Op een bepaald moment liet zijn moeder hem zelfs weten, al was het via via, dat ze eraan hechtte 'gebrouilleerd te blijven'.
De vernederingen begonnen al vroeg. Als 12-, 13-jarige schreef hij al brieven die opmerkelijk rijp van toon zijn, maar waarin vooral een kinderlijk berouw over het eigen gedrag spreekt. Keer op keer moet de jonge Charles zijn berispt door zijn moeder en stiefvader vanwege slecht gedrag en luiheid, want telkens weer luidde de belofte: ik ga nog harder werken, zodat jullie kunnen zien dat jullie zoon jullie zorgen erkent. Zijn moeder deed er dan een schep bovenop, door via zijn broer te laten weten dat hij zijn slechte gedrag, zijn neiging tot uitstellen en losbandigheid moest afleren. Het heeft iets beklemmends, al die familiale pogingen om het wilde, dichterlijke dier in Baudelaire te domesticeren. Twee van die pogingen kostten hem zelfs bijna de kop.
Op zijn 5de had Baudelaire zijn vader verloren. Hij kreeg er een generaal voor terug. Critici en filosofen, onder wie Jean-Paul Sartre, zijn mateloos gefascineerd geweest door de moeizame relatie die Baudelaire onderhield met deze generaal Aupick. Hij dwong zijn 20-jarige stiefzoon op zeereis te gaan naar India, om zo zijn gedrag te corrigeren. India zou Baudelaire overigens nooit bereiken. Vanuit Mauritius keerde hij terug naar Frankrijk, doodgemoedereerd en met een waanzinnig mooi gedicht, L'Albatros, waarna hij de reis voortdurend zou opvoeren in de mythen die hij creëerde rond zijn persoon.
De tweede poging hem te temmen was veel rampzaliger. Baudelaire, die onophoudelijk nieuwe hemden en jassen liet maken, had bij menig kleermaker schulden uitstaan. Op een zeker moment - Baudelaire was 23 en had recht op zijn deel van de erfenis die zijn vader had nagelaten - was de maat vol voor generaal Aupick. Hij liet Baudelaire onder curatele stellen, iets waartegen de dichter zijn leven lang heeft gevochten (#FreeBaudelaire bestond nog niet en had waarschijnlijk ook geen zier geholpen). Opmerkingen als 'ik hou veel van deze vader', die hij aan zijn moeder richtte, mogen we dan ook met een korreltje zout nemen. Het zijn amechtige pogingen om bij haar in het gevlij te komen en geld los te peuteren.
Moest hij het bepaald niet van zijn familie hebben, ook de Franse maatschappij was Baudelaire weinig welgezind. Toen Les Fleurs du mal uitkwam in 1857, leidde dat vrijwel direct tot een proces tegen de dichter: de bundel zou 'een regelrechte belediging van de wetten die het geloof en de moraal beschermen' zijn. Ook toen had je al pietluttigen die hun persoonlijke moraal aan de literatuur wilden opleggen. Maar de poëzie is groter dan zij zijn, ze laat zich niet knechten. Baudelaire moest weliswaar zes gedichten schrappen, maar voegde er liefst tweeëndertig toe. Daarmee creëerde hij een meesterwerk. Met Flauberts Madame Bovary én, zoals Wolfgang Matz onlangs in een mooi boek uiteenzette, met Adalbert Stifters Der Nachsommer zou het tot de drie epochale werken van de moderne Europese literatuur gaan behoren. Onlangs verschenen opnieuw de mooie vertalingen die Menno Wigman ooit maakte van helaas maar enkele gedichten uit Les Fleurs du mal. Ze zijn, met zelfs het eindrijm in de vertaling behouden, nog altijd de moeite van het lezen waard.
Ondertussen kon de moeder van Baudelaire bij al dit onrecht weinig voor hem betekenen. Hij verweet haar sowieso al geen begrip te hebben voor zijn poëzie, en had daarin geen ongelijk. In dat opzicht is het interessant om Het spleen van Parijs te lezen, dat dit jaar in de geheel herziene vertaling van Jacob Groot verscheen bij Voetnoot (toch een beetje de Baudelaire-uitgeverij). Deze bundel geweldige prozagedichten, opgeluisterd met hedendaagse surrealistische illustraties van de Tsjechische kunstenaar Miro Svolík, bevat een behoorlijk suggestief verhaal over een moeder wier zoon zelfmoord pleegt. 'Het is even moeilijk je moeder zonder moederliefde voor te stellen', schrijft Baudelaire daarin, 'als een licht zonder warmte; is het dan niet volstrekt gerechtvaardigd alle daden en woorden van een moeder met betrekking tot haar kind aan moederliefde toe te schrijven?'
Alles wordt in het werk gesteld om de moeder het zicht te beletten op de strop waaraan de jongen zich heeft opgehangen. Zij wil op haar beurt maar één ding: het touw bemachtigen. Wat haar nog lukt ook. En plots begrijpt Baudelaire dat hij is misleid door 'de natuurlijkste van alle illusies': de moederliefde. Zij gaat met het touw aan de haal om, al zegt de dichter het niet met zoveel woorden, het aan de volgende te overhandigen.
In een geschiedenis over boze moeders, die in elk geval hoofdstukken zal moeten bevatten over de schilder Giovanni Segantini en over de psychoanalyticus André Green, mag ook een hoofdstuk over Baudelaire niet ontbreken. Hoe dan ook loont het de moeite om tegen deze achtergrond nog eens terug te keren naar Les Fleurs du mal. Want wat kun je een kille moeder beter geven dan een bos ziekelijke bloemen?
Charles Baudelaire: Mijn hoofd is een zieke vulkaan
*****
Uit het Frans vertaald door Kiki Coumans. De Arbeiderspers; 360 pagina's; € 27,50.
Charles Baudelaire: De bloemen van het kwaad
****
Uit het Frans vertaald door Menno Wigman. Prometheus; 136 pagina's; € 19,99.
Charles Baudelaire: Het spleen van Parijs
****
Uit het Frans vertaald door Jacob Groot. Voetnoot; 174 pagina's; € 35.
Redactie
De oorspronkelijke Franse tekst met een Nederlandse en Engelse vertaling van 50 kleine prozagedichten van de Franse schrijver en dichter (1821-1867), die vooral beroemd werd door zijn gedichtencyclus ‘Les fleurs du mal’ uit 1857 (De bloemen van het kwaad). In dit boek, dat postuum verscheen, doorkruist de auteur Parijs op zoek naar schoonheid in het kwaad. Hij maakt portretten van de inwoners, onder hen kunstenaars, bordeelbezoekers, weduwen en armoedzaaiers. Het is een en al eenzaamheid en lusteloosheid wat de klok slaat, ingrediënten voor een gevoel dat spleen wordt genoemd. De Nederlandse vertaling is van Hafid Bouazza, de Engelse van Louise Varèse. Met prachtige illustraties van Marlene Dumas. Mooie verzorgde uitgave.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.