De bloemen van het kwaad
Charles Baudelaire
Charles Baudelaire (Auteur), Kiki Coumans (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BAUD |
Dirk Leyman
il/pr/17 a
Een poos lang bedreef Baudelaire de liefde uitsluitend met zwartfluwelen handschoenen aan. Nietsvermoedend besmette de dichter zijn talloze bedgenotes met de syfilis die hij al vroeg onder de leden had. Om de burgerman te choqueren, verfde hij weleens zijn haren groen. Vanaf zijn negentiende schuimde deze zoon van een uitgetreden priester fanatiek de Parijse bordelen af, waar hij zijn voorliefde voor exotische en lugubere prostituees als 'Sara la Louchette' ('Schele Sara') botvierde. Hij experimenteerde met de roes van hasjiesj in de merkwaardige 'Club des Haschichins' en schreef over zijn ervaringen in de klassieke verhandeling Les paradis artificiels (1860). Uiteindelijk prefereerde hij de wijn, want 'die verhoogt de wilskracht, terwijl hasjiesj die uit de weg ruimt'. Verslaafd raakte hij evenwel aan opium, tot 150 druppels per dag.
Edmund White noemt Charles Baudelaire in De flaneur (2001) misschien wel 'de eerste performancekunstenaar uit de geschiedenis', omdat hij volkomen volgens zijn esthetische idealen wilde leven. Maar met zijn 'ernstige drang tot verkwisting' en zijn peperdure smaak - hij gaf fortuinen uit aan smaragdgroene wijnroemers, middeleeuwse meubelen of bijzondere kostumering - kwam Baudelaire al vanaf zijn 23ste onder curatele. Nadat hij de erfenis van zijn vroeggestorven vader François had verbrast, tijdens zijn pompeuze periode in het Hôtel Pimodan op het Île Saint-Louis, lag hij voortdurend in de clinch met zijn stiefvader, de gehate generaal Aupick, die hem op zeereis verbande. Bij terugkeer smeekte de tot 'gemeubileerde kamertjes' veroordeelde dichter zijn moeder om financiële toeschietelijkheid.
Het valt van naaldje tot draadje na te lezen in de bloemlezing uit zijn correspondentie die Kiki Coumans met verve vertaalde: Mijn hoofd is een zieke vulkaan. Daarin zien we Baudelaires ongedisciplineerde leven geboekstaafd, dat merkwaardige contrast tussen zijn 'onberispelijke verschijning en zijn nerveuze aard', aldus Coumans. Het manipulatieve gehengel om geld bij zijn geadoreerde maar soms ook afstandelijke moeder doet potsierlijk aan. 'Je ziet hoe meedogenloos en egoïstisch mijn genegenheid is', klinkt het kwaadsappig. Dat egocentrische opportunisme beproefde Baudelaire ook bij collega-schrijvers.
'Ultra-fashionable'
Een spotprent van Nadar bezorgde Baudelaire de bijnaam 'prins der kadavers'. Op de robuuste, iconische portretfoto's van dezelfde Nadar doet Baudelaires demonische blik ons onwillekeurig verstijven. Het is inderdaad alsof zijn hoofd 'barstte van de verontrustende ideeën'. Zeker is dat de steevast in zwart gehulde 'ultra-fashionable' een abonnement had op het schandaal. Toen zijn twintig jaar lang 'met woede en met geduld gekweekte' dichtbundel Les fleurs du mal op 25 juni 1857 het licht zag, was het hek helemaal van de dam. Baudelaire had toen nog slechts enige naam als kunstcriticus of als vertaler van zijn geestverwant Edgar Allan Poe. In de prozavertelling La fanfarlo (1847) had hij wel al zijn lange liefdesaffaire met de ongeletterde danseres Jeanne Duval verwerkt, de 'Zwarte Venus', die 'grillige godin bruin als de nacht'.
Baudelaire zag de bui hangen. Le Figaro betitelde Les fleurs du mal - oplage 1.100 exemplaren - als 'poëzie van lijkenhoop en slachthuis'. 'Het verfoeilijke gaat hand in hand met het weerzinwekkende', bazuint de krant op 5 juli 1857 op de voorpagina. In een rapport aan Binnenlandse Zaken is dan weer sprake van 'een weefsel van godslasteringen'. Spoorslags wordt het boek in beslag genomen bij uitgever Auguste Poulet-Malassis, die Baudelaire door dik en dun zal verdedigen.
De gekrenkte dichter stapt met een zwarte rouwband om de arm door Parijs. Op het proces wordt gesommeerd dat er zes gedichten uit de bundel moeten verdwijnen, vanwege hun 'grof realisme', 'kwetsend voor de eerbaarheid'. De schrijver krijgt een boete van 300 francs; op de slotzitting verscheen hij kaalgeschoren en met kraagloos overhemd, alsof de guillotine hem opwachtte.
Gustave Flaubert - een jaar eerder ook op het gerechtelijke matje geroepen voor Madame Bovary (1856) - toonde zich 'diep verontwaardigd' over de 'onzinnige' vervolging van Baudelaire. En Victor Hugo prees hem in een brief op 30 augustus 1957: 'Uw bloemen van het kwaad stralen en verblinden als sterren. Ga zo door. Ik roep uit alle macht bravo tegen uw scherpe geest.'
Maar terwijl Flauberts Madame Bovary na zijn proces een successchandaal werd, is dat niet het geval met het visionaire Les fleurs du mal, dat hij in een 'gekuiste' editie met 32 gedichten uitbreidt. Merkwaardig genoeg rees de ster van Baudelaire pas na zijn dood. Arthur Rimbaud noemde hem 'de eerste ziener, koning der dichters, een ware God' en ook Verlaine en Mallarmé liepen er hoog mee op. Baudelaires impact op de symbolisten, het decadente fin de siècle, de surrealisten en de punkbeweging is immens. "Zowel David Bowie en Lou Reed als de new wave van de jaren 80, met The Cure of the Dandy Warhols, vielen voor zijn mix van het flamboyante en het obscure", schrijft Daniel Salvatore Schiffer in L'ivresse artiste (2021).
Schoonheid uit het verdorvene
Wie de verdorven sprankeling van De bloemen van het kwaad opnieuw wil ondergaan - een noodzakelijk elixir op tijd en stond - kan dat met de heruitgebrachte geraffineerde vertaling van de betreurde dichter Menno Wigman (1966-2018), verstokt Baudelaire-acoliet.
Baudelaire, schrijft Wigman in een helder voorwoord, was een van de eerste dichters voor wie de poëzie 'geen week en ongevaarlijk spel' was. De dandy die 'grandeur zocht in pessimisme en eenzaamheid' was het toonbeeld van de poète maudit, die tot (én over) de limiet gaat voor zijn kunst en zichzelf uitwoonde.
Wigman beschouwt 'extase' en 'neerslachtigheid' als sleutelbegrippen van Baudelaires poëzie. 'De mens is zowel een engel als een beest, een zondaar als een heilige, die voortdurend tussen twee tegenpolen werd geslingerd.' Agressieve maar ook wanhopige hartstochtkreten zijn het, laverend tussen weerzin en wellust, weliswaar feilloos van structuur: het sonnet was niet voor niets Baudelaires geliefkoosde vorm. Les fleurs du mal sudderde al vroeg in zijn geest. In een schoolopstel fantaseerde hij over dodelijke bloemenpracht én een Romeinse keizer die een marteling bedacht met sneeuw van rozenblaadjes, die vanuit het plafond bleef ronddwarrelen en mensen in een kamer verstikte.
Nog belangrijker is hoe de vermetele modernist Baudelaire de sensaties, bewegingen en geuren van de grootstad in de poëzie introduceerde, hij die de natuur zo hartgrondig haatte. 'Een immens reservoir van elektriciteit' en 'de meest verontrustende hoofdstad die er bestaat', zo betitelde Baudelaire Parijs, dat een verscheurende ambiguïteit opriep én net door baron Haussmann drastisch onder handen werd genomen. Uitroepen als 'Horrible vie! Horrible ville!' zijn schering en inslag: hij verloor zijn tijd, zijn geld en zijn ziel in alle uithoeken van Parijs en kreeg het op zijn heupen van de banale tronies op straat. Maar de stad was ook 'die reusachtige hoer wier helse bekoring me voortdurend verjongt'.
Baudelaires gedichten, 'ongeëvenaarde, puntgave mechaniekjes', schrijft Coumans, vervolmaakte hij vaak tijdens het wandelen. 'Baudelaire werkte traag en onregelmatig, nam twintig keer dezelfde passages door, waarbij hij urenlang ruzie met zichzelf maakte over een woord, en stopte midden op een bladzijde om zijn denken in de oven van het flaneren en converseren te koken', noteerde vertrouweling Charles Asselineau. Dat flaneren culmineerde in Het spleen van Parijs, nu op grootformaat stijlvol heruitgegeven bij uitgeverij Voetnoot. Het zijn vijftig sublieme prozagedichten die in 1869 postuum verschenen en zijn faam nog aanzwengelden. Wéér rees Parijs er in al zijn beroezende ongrijpbaarheid uit op.
Onbehagen
Spleen is dat prachtige, uit het Engels geplukte woord voor milt, het orgaan dat als 'de zetel der zwaarmoedigheid' gold. Spleen staat voor een mengeling van 'melancholie, lusteloosheid en onbehagen', en vooral een 'lijden aan de tijd'. Deze gevoelsuiting cultiveerde Baudelaire. Het spleen van Parijs, een 'werkje waarvan redelijkerwijs niet gezegd kan worden dat het kop noch staart heeft, omdat juist alles er kop en staart aan is', schreef Baudelaire, bleef beroemd door het veel geciteerde adagium, dat de zuipschuiten onder ons munitie geeft: 'Wees altijd dronken. Daar komt het op aan: het is het enige wat telt. [Om niet de verschrikkelijke last van de Tijd te voelen die je schouders verbrijzelt en je naar de aarde toe drukt, moet je je onophoudelijk bedrinken.] Maar waaraan? Aan wijn, aan poëzie, aan de deugd, dat moet je zelf weten. Maar bedrink je.'
Ondanks alle vergankelijkheid én de ophoping van desillusies, zit er iets tintelfris aan deze teksten. Het zijn 'snapshots' waarin Baudelaire 'een bad in de mensenzee' neemt, zich laat meevoeren 'in de maalstroom van de metropool', zoals vertaler Jacob Groot het omschrijft, 'heerlijk toegankelijk en weldadig ironisch'.
Baudelaire kwam uiteindelijk tot rust op het Cimetière du Montparnasse. In het door hem gehate 'pauvre Belgique' was zijn aftakeling ingeluid, waarna hij halfverlamd wegkwijnde. Amper 46 jaar oud werd hij - o ironie - bijgezet in de tombe van zijn versmade stiefvader Jacques Aupick.
Charles Baudelaire, Het spleen van Parijs, Voetnoot, 174 p., 35 euro. Herziene vertaling Jacob Groot, illustraties van Miro Svolik.
Charles Baudelaire, De bloemen van het kwaad, Prometheus, 136 p., 19,99 euro. Vertaling van wijlen Menno Wigman.
Charles Baudelaire, Mijn hoofd is een zieke vulkaan, brieven, bezorgd en vertaald door Kiki Coumans, De Arbeiderspers, Privédomein, 370 p., 29,50 euro.
Marijke Arijs
il/pr/03 a
Charles Baudelaire is in ons taalgebied nooit erg populair geweest. Het duurde tot de jaren 80 van de vorige eeuw voor er een degelijke vertaling van zijn Bloemen van het kwaad beschikbaar kwam. Ter gelegenheid van zijn tweehonderdste geboortedag ontsluit vertaalster Kiki Coumans voor het eerst een selectie uit zijn correspondentie voor het Nederlandstalige publiek.
Mijn hoofd is een zieke vulkaan bestrijkt de periode van 1832 tot 1866 en opbeurende lectuur is het allerminst, want Baudelaire was er eentje met een gebruiksaanwijzing. Brieven schreef hij niet voor zijn plezier, maar om geld, gunsten of diensten los te krijgen van zijn familie, zijn uitgevers en zijn schrijfbroeders. Zijn briefwisseling toont het ontluisterende beeld van een getormenteerde romanticus die niet van opportunisme gespeend was. Behalve een onverbeterlijke provocateur was hij een verstokte misantroop. De goegemeente zette het hem betaald en bestrafte De bloemen van het kwaad met een veroordeling en een publicatieverbod voor zes van zijn gedichten.
Te veel vuur
Maar liefst een kwart van de brieven zijn gericht aan zijn moeder. Het zijn stuk voor stuk aanslagen op haar portemonnee, want de dichter, die een gigantisch gat in zijn hand had, kampte met chronisch geldgebrek en torenhoge schulden. Caroline Aupick liet haar spilzieke zoon noodgedwongen onder curatele plaatsen, iets wat hij haar nooit heeft vergeven: 'Die vreselijke fout die mijn leven heeft geruïneerd, die al mijn dagen van hun glans berooft en al mijn gedachten de kleur van haat en wanhoop geeft.' Volgens uitgever Poulet-Malassis was het mens te dom om hem te begrijpen, maar het beeld van het genie dat door zijn burgerlijke familie werd gefnuikt, wordt door deze epistels toch enigszins genuanceerd. Madame Aupick had bijvoorbeeld wel degelijk bewondering voor zijn poëtisch talent, ondanks haar morele bezwaren. 'Je kunt toch maar beter te veel vuur en artistieke verhevenheid hebben,' vond ze in een lucide moment, 'dan een gebrek aan ideeën, en banale gedachten?' Ook het gangbare idee dat Baudelaire zijn stiefvader van kleins af haatte, moet met een korrel zout worden genomen. Als jongmens kon Charles uitstekend met generaal Aupick opschieten. Hun verstandhouding verslechterde pas toen hij niet aan diens burgerlijke verwachtingen kon voldoen.
Flauberts vriend
Af en toe vangen we een glimp op van de literatuuropvattingen van de dichter, die zijn uiterste best deed 'om met schoonheid uitdrukking te geven aan wat dan ook'. Van openhartigheid in het literaire metier had hij een peilloze afkeer, 'want de mens is van nature niet geneigd zijn hart uit te storten, afgezien van schaamteloze charlatans als Jean-Jacques Rousseau of George Sand'. Weinigen van zijn tijdgenoten vonden genade in zijn ogen. Behalve met D'Aurevilly, Sainte-Beuve en Gustave Flaubert kon hij met niemand overweg, wat hem niet belette zijn collega's kruiperige smeekbeden te sturen als hij iets van hen gedaan wilde krijgen. Bij Flaubert was de liefde wederzijds, en als er in deze correspondentie enig stilistisch vuurwerk te vinden valt, dan is dat aan te danken aan de auteur van Madame Bovary, die dit jaar eveneens zijn tweehonderdste geboortedag viert. Ook hij kreeg een rechtszaak aan zijn broek wegens schending van de goede zeden. Vandaag de dag zou het werk van deze twee zonder pardon gecanceld worden, onder meer vanwege hun vrouwonvriendelijkheid. Gelukkig hebben literatuur en moraal niets met elkaar te schaften.
Gekozen, vertaald, ingeleid en geannoteerd door Kiki Coumans, Arbeiderspers, 360 blz., 27,50 €.
Geertjan De Vugt
il/pr/10 a
Grote, mannelijke dichters lopen haast altijd aan de leiband van hun moeder. Wat ze ook doen om die af te leggen, hoe ze ook proberen te vluchten, ze zullen door de wereld gaan als een hond aan een lange lijn, schrijft Milan Kundera in het nog immer geweldige Het leven is elders. Er zijn er heel wat geweest die het hebben geprobeerd. Aan de lange lijst met lyrici die aanvangt met Hölderlin, Poesjkin, Shelley en Lermontov, en die via De Nerval, Wilde, Rimbaud, Jessenin, Blok, naar Rilke en Trakl voert, voegt de Tsjechische auteur ook Charles Baudelaire toe. En niet zonder reden. Dan ben je 40, schrijft Kundera met de Franse dichter in gedachten, en nog altijd bang voor je moeder!
Met de brieven van Baudelaire, waarvan nu voor het eerst een ruime selectie in het Nederlands is vertaald, wordt eens te meer duidelijk hoezeer Kundera's observatie klopt. Op 6 mei 1861 schrijft de net 40 geworden dichter aan zijn moeder: 'Jij bent de enige aan wie mijn leven hangt.' En negen jaar eerder schreef hij aan zijn curator een zin die zijn hele correspondentie in een notendop samenvat, zij het wat oneerbiedig: 'Ik heb alleen mijn pen en mijn moeder.' Dat eerste was zeker het geval, over dat laatste kan men twijfelen. Want als iets duidelijk wordt uit de keuze die vertaler Kiki Coumans heeft gemaakt, is het wel hoezeer de dichter zijn best deed de moederliefde te winnen, terwijl die pogingen steevast op een kil onthaal konden rekenen. Op een bepaald moment liet zijn moeder hem zelfs weten, al was het via via, dat ze eraan hechtte 'gebrouilleerd te blijven'.
De vernederingen begonnen al vroeg. Als 12-, 13-jarige schreef hij al brieven die opmerkelijk rijp van toon zijn, maar waarin vooral een kinderlijk berouw over het eigen gedrag spreekt. Keer op keer moet de jonge Charles zijn berispt door zijn moeder en stiefvader vanwege slecht gedrag en luiheid, want telkens weer luidde de belofte: ik ga nog harder werken, zodat jullie kunnen zien dat jullie zoon jullie zorgen erkent. Zijn moeder deed er dan een schep bovenop, door via zijn broer te laten weten dat hij zijn slechte gedrag, zijn neiging tot uitstellen en losbandigheid moest afleren. Het heeft iets beklemmends, al die familiale pogingen om het wilde, dichterlijke dier in Baudelaire te domesticeren. Twee van die pogingen kostten hem zelfs bijna de kop.
Op zijn 5de had Baudelaire zijn vader verloren. Hij kreeg er een generaal voor terug. Critici en filosofen, onder wie Jean-Paul Sartre, zijn mateloos gefascineerd geweest door de moeizame relatie die Baudelaire onderhield met deze generaal Aupick. Hij dwong zijn 20-jarige stiefzoon op zeereis te gaan naar India, om zo zijn gedrag te corrigeren. India zou Baudelaire overigens nooit bereiken. Vanuit Mauritius keerde hij terug naar Frankrijk, doodgemoedereerd en met een waanzinnig mooi gedicht, L'Albatros, waarna hij de reis voortdurend zou opvoeren in de mythen die hij creëerde rond zijn persoon.
De tweede poging hem te temmen was veel rampzaliger. Baudelaire, die onophoudelijk nieuwe hemden en jassen liet maken, had bij menig kleermaker schulden uitstaan. Op een zeker moment - Baudelaire was 23 en had recht op zijn deel van de erfenis die zijn vader had nagelaten - was de maat vol voor generaal Aupick. Hij liet Baudelaire onder curatele stellen, iets waartegen de dichter zijn leven lang heeft gevochten (#FreeBaudelaire bestond nog niet en had waarschijnlijk ook geen zier geholpen). Opmerkingen als 'ik hou veel van deze vader', die hij aan zijn moeder richtte, mogen we dan ook met een korreltje zout nemen. Het zijn amechtige pogingen om bij haar in het gevlij te komen en geld los te peuteren.
Moest hij het bepaald niet van zijn familie hebben, ook de Franse maatschappij was Baudelaire weinig welgezind. Toen Les Fleurs du mal uitkwam in 1857, leidde dat vrijwel direct tot een proces tegen de dichter: de bundel zou 'een regelrechte belediging van de wetten die het geloof en de moraal beschermen' zijn. Ook toen had je al pietluttigen die hun persoonlijke moraal aan de literatuur wilden opleggen. Maar de poëzie is groter dan zij zijn, ze laat zich niet knechten. Baudelaire moest weliswaar zes gedichten schrappen, maar voegde er liefst tweeëndertig toe. Daarmee creëerde hij een meesterwerk. Met Flauberts Madame Bovary én, zoals Wolfgang Matz onlangs in een mooi boek uiteenzette, met Adalbert Stifters Der Nachsommer zou het tot de drie epochale werken van de moderne Europese literatuur gaan behoren. Onlangs verschenen opnieuw de mooie vertalingen die Menno Wigman ooit maakte van helaas maar enkele gedichten uit Les Fleurs du mal. Ze zijn, met zelfs het eindrijm in de vertaling behouden, nog altijd de moeite van het lezen waard.
Ondertussen kon de moeder van Baudelaire bij al dit onrecht weinig voor hem betekenen. Hij verweet haar sowieso al geen begrip te hebben voor zijn poëzie, en had daarin geen ongelijk. In dat opzicht is het interessant om Het spleen van Parijs te lezen, dat dit jaar in de geheel herziene vertaling van Jacob Groot verscheen bij Voetnoot (toch een beetje de Baudelaire-uitgeverij). Deze bundel geweldige prozagedichten, opgeluisterd met hedendaagse surrealistische illustraties van de Tsjechische kunstenaar Miro Svolík, bevat een behoorlijk suggestief verhaal over een moeder wier zoon zelfmoord pleegt. 'Het is even moeilijk je moeder zonder moederliefde voor te stellen', schrijft Baudelaire daarin, 'als een licht zonder warmte; is het dan niet volstrekt gerechtvaardigd alle daden en woorden van een moeder met betrekking tot haar kind aan moederliefde toe te schrijven?'
Alles wordt in het werk gesteld om de moeder het zicht te beletten op de strop waaraan de jongen zich heeft opgehangen. Zij wil op haar beurt maar één ding: het touw bemachtigen. Wat haar nog lukt ook. En plots begrijpt Baudelaire dat hij is misleid door 'de natuurlijkste van alle illusies': de moederliefde. Zij gaat met het touw aan de haal om, al zegt de dichter het niet met zoveel woorden, het aan de volgende te overhandigen.
In een geschiedenis over boze moeders, die in elk geval hoofdstukken zal moeten bevatten over de schilder Giovanni Segantini en over de psychoanalyticus André Green, mag ook een hoofdstuk over Baudelaire niet ontbreken. Hoe dan ook loont het de moeite om tegen deze achtergrond nog eens terug te keren naar Les Fleurs du mal. Want wat kun je een kille moeder beter geven dan een bos ziekelijke bloemen?
Charles Baudelaire: Mijn hoofd is een zieke vulkaan
*****
Uit het Frans vertaald door Kiki Coumans. De Arbeiderspers; 360 pagina's; € 27,50.
Charles Baudelaire: De bloemen van het kwaad
****
Uit het Frans vertaald door Menno Wigman. Prometheus; 136 pagina's; € 19,99.
Charles Baudelaire: Het spleen van Parijs
****
Uit het Frans vertaald door Jacob Groot. Voetnoot; 174 pagina's; € 35.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.