Het lam : roman
Jannie Regnerus
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Van Oorschot, © 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : REGN |
Maria Vlaar
us/ug/08 a
De architect Luut in Het wolkenpaviljoen is gefascineerd door de klassieke Japanse architectuur, waar kamers een naam krijgen als de 'kamer van de mist' of de 'kamer van zwaluwen'. Door kamers een naam te geven worden 'de afmetingen van een huis mentaal opgerekt' en krijgt zo'n ruimte een extra betekenis. 'De woorden roepen beelden op', noteert schrijver en beeldend kunstenaar Jannie Regnerus. Dat is precies wat zij zelf doet in haar nieuwe, zesde boek.
Eerder schreef Regnerus reisverslagen over Japan en Mongolië, en drie intrigerende romans De ent, Het lam, en Nachtschrijver. In haar nieuwe boek Het wolkenpaviljoen beschrijft ze het gezinsleven van Luut, zijn dochtertje Tessel en zijn ex-vrouw Kris als de maquette van een architect: kleine blokjes, boompjes en figuurtjes die tezamen een driedimensionaal ontwerp vormen van een toekomstige werkelijkheid.
Idylle
Het begin van de liefde tussen Luut en Kris is een idyllisch plaatje. In een wit huis met blauwe luiken op een Grieks eiland leest Kris iedere avond bij kaarslicht een Griekse mythe voor aan Luut. 'Kris' stem was zacht en het kaarslicht waarmee ze het boek in haar handen bijlichtte, herhaalde haar profiel reusachtig groot op de muur, de mooie rechte neus en haar bewegende mond, het muskietennet een bruidssluier.' Met zoveel esthetiek is het moeilijk om een huwelijk vol te houden, en terwijl Tessel wordt geboren en Luut zich werpt op het verbouwen en verfraaien van het grote herenhuis aan de gracht dat ze betrekken, begint de liefde weg te sijpelen totdat die 'onderweg verdampt'. Het huis wordt verkocht, Kris en Luut scheiden, en een nieuw huis wordt betrokken. Intussen vindt Luut steeds minder voldoening in de prefab woonblokken met kunststof kozijnen die hij ontwerpt, en omarmt hij het langzame en aandachtige bouwen. Luut zou graag zien dat 'de bakstenen een voor een worden bezield in de warme handen van een metselaar'. Terwijl hij uitwijdt over de Sagrada Família van Gaudí, waar al 140 jaar in de geest van 'slow architecture' aan gebouwd wordt, 'planten zijn collega's hun dure schoenen op het bureau en kauwen verveeld op de achterkant van een potlood'.
Het wolkenpaviljoen is opgebouwd uit kleine hoofdstukjes die ook in een andere volgorde hadden kunnen staan. Zo zijn er mini-essays van een paar alinea's over het werk van de door ziekte aan huis gekluisterde Nederlandse schilder Jan Mankes, over de steegjes en bruggetjes van Venetië, over de Koreaanse kunstenaar Do Ho Suh die de huizen waarin hij woonde op ware grootte namaakt in doorzichtige stoffen, over de Mongoolse nomaden die hun vilten tenten na drie maanden oprollen om nieuwe grond te zoeken.
Shinto-tempel
Het boek begint met een bezoek in Japan aan de Shinto-tempel Ise Jingu, die iedere twintig jaar helemaal opnieuw met de hand wordt opgebouwd, en op die manier juist onsterfelijkheid symboliseert. En passant komen anekdotes over de opvoeding van Tessel voorbij, zoals het moment dat ze haar geloof in Sinterklaas verliest, en verschijnen diepzinnige, niet altijd even heldere opmerkingen als 'In iemands oorsprong te zijn, ligt een bestemming besloten'. Een enkele keer is Regnerus' taal gekunsteld, maar over het algemeen gebruikt zij als een volleerd kunstenaar de taal als verf. Bijvoorbeeld in de beschrijving van een sneeuwbui in de stad: 'De mensen op straat bogen zich voorover tegen de sneeuwbui in, alleen de voorkant van hun mutsen en jassen kleurde wit. Het leek alsof alles en iedereen werd gehalveerd, aan een kant uitgegumd.' Steeds weer loodst Regnerus de lezer naar beelden die allemaal lijken te gaan over de begrippen huis en thuis. Het zijn beelden van een gezinsleven dat ruw verstoord is door de scheiding, waardoor Tessel twee huizen heeft en haar 'thuis' gehalveerd is als de voorbijgangers in de sneeuwbui. In het beeld van een kindersokje met een gat erin, waar een teentje door piept, zit heel het geweten van Luut gevangen.
In de woordwolken van Het wolkenpaviljoen duiken vogels en bomen op: duiven die een nest van ijzerrestjes maken, waterhoentjes op een drijvend nest, de roep van een raaf, ceders en cipressen die de weg naar de Shinto-tempel markeren. Een vlieger die het ruime sop kiest, opgelaten door Luuts vader, een gepensioneerde metselaar, staat symbool voor het huwelijksleven dat Luut ontglipt. Zo worden alle woorden die Regnerus wijdt aan Luuts leven een beeld, en alle beelden een symbool. Haar ragfijne schrijven vangt de gevoelige fijnproevers onder de lezers. Het wolkenpaviljoen moet, net als Luuts gedroomde architectuur, langzaam gelezen worden, als poëzie. Op die manier ontvouwen haar beelden zich in het hoofd van de lezer, om daar nog lang te blijven rondfladderen.
Uitgeverij Van Oorschot, 101 blz., 20 euro.
Bo Van Houwelingen
i /un/27 j
In 2033 zal Japans heiligste tempel, de Ise Jingu, worden afgebroken en voor de 63ste keer weer helemaal opnieuw worden opgebouwd. De nieuwe tempel wordt gebouwd zoals die al 1.300 jaar lang wordt gebouwd: zonder moderne technieken, zonder spijkers of schroeven. Zo worden eeuwenoude bouwtechnieken van generatie op generatie doorgegeven.
Schrijver en beeldend kunstenaar Jannie Regnerus woonde ooit een jaar in Japan. In Het geluid van vallende sneeuw (2006) beschrijft ze haar ervaringen met bijzondere rituelen en oude ceremonies. Ze drinkt maanwater, bezoekt een vuurvliegjesfestival en ziet de ontluikende kersenbloesem. Wie het werk van Regnerus kent, zal het niet verrassend vinden dat zij zich aangetrokken voelt tot een land waar esthetiek, precisie en ambachtelijkheid zo belangrijk is. Precies die waarden kenmerken haar eigen werk, ook haar vierde roman, Het wolkenpaviljoen.
Architect Luut verbouwt een huis voor zijn vrouw en hun baby, die geboren wordt tussen gipsplaten en glaswol. Al snel verschraalt het gezinsleven 'tot een estafette met stoffer en blik'. Als het huis af is, blijkt ook zijn huwelijk voorbij. Luut heeft gefaald in datgene waar hij voor opgeleid is: iets bouwen wat mensen thuis kunnen noemen. Zijn werk staat hem steeds meer tegen. Zijn bouwwerken zijn te vaak 'de tijdelijke opvulling van een kuil, een pleister van steen op een wond in de stad'. Kortom: Luut zit er even helemaal doorheen - al zou Regnerus dat nooit zo zeggen. Zij stuurt Luut terug naar de Ise Jingu, de tempel die hem als jonge architect inspireerde. 'Niet om daar zijn verleden opnieuw te beleven maar om er zijn toekomst terug te vinden.'
Veel meer dan over Luuts misère gaat Het wolkenpaviljoen over de vraag hoe je iets van betekenis bouwt. Als kind fantaseert Luut dat zijn vader - metselaar - een wolkenpaviljoen bouwt. 'Een slanke toren met een stenen wenteltrap die hem dag na dag een stukje dichter bij de wolken bracht.' Later raakt hij onder de indruk van Gaudí's Sagrada Família, waar al drie generaties ambachtslieden een heel leven aan hebben gewerkt, 'wetende dat ze de voltooiing niet met eigen ogen zouden zien'. Maar even roerend vindt hij de bouwwerkjes van stenen in het bos rond Ise Jingu, 'steeds heeft iemand een kiezel, steen of kei opgeraapt en zorgvuldig op de andere gelegd, naar een nieuwe balans gezocht'. Of het duivenpaar, ingesloten in een machinefabriek, dat bij gebrek aan takjes een nest heeft gebouwd van kromgebogen ijzer. 'Tussen snavel en pootjes forceerden ze ieder stukje metaal en elke ijzerdraad in de oervorm, de rondingen getuigen van een grimmige vastberadenheid om het nest te doen slagen.'
Of een bouwsel nou fantasie is of een kathedraal, een stapel stenen, een heilige tempel of een duivennest - de betekenis zit in de aandacht en toewijding die erin gestoken is. En ja, die boodschap heeft iets braafs. Ook omdat Regnerus' stijl al zo ontzettend voorbeeldig is. Nooit is iets ronduit lelijk of lomp, er schuurt niks, ze schiet nooit eens uit. Pijnlijke momenten zijn ingetogen, het leermoment is nooit ver weg of anders schuift er wel weer een troostend mooi wolkje aan de blauwe hemel voorbij. In een boek van Regnerus is de lezer veel meer een beheerste beschouwer dan een intieme belever, dus intens sympathiseren met de personages is er ook niet bij. Maar ach, niet elke roman hoeft fel realistisch te zijn. Regnerus biedt schoonheid (niet te verwarren met schoonschrijverij). Haar eigen boodschap indachtig bouwt zij Het wolkenpaviljoen met aandacht en toewijding - alsof zij haar eigen tempeltje opricht. Haar stenen zijn zinnen van een absolute klaarheid die zich toch niet direct prijsgeven; een paradox die blijft intrigeren.
****
Van Oorschot; 101 pagina's; € 20.
Marnix Verplancke
i /un/24 j
Architect Luut is naar de Ise Jingu-tempel gereisd, de heiligste tempel van Japan, die al eeuwen oud is maar ook om de twintig jaar vernieuwd wordt. Als de bestaande tempel twaalf jaar oud is, wordt even verderop aan een nieuwe begonnen, exact dezelfde en gebruikmakend van dezelfde technieken en materialen. Wanneer die nieuwe acht jaar later klaar is, wordt de oude afgebroken en in stukken over heel Japan verspreid, als betrof het relieken. De huidige tempel is de 62e kopie van de eerste uit de dertiende eeuw. Luut heeft iets met het idee van spirituele reiniging dat hij achter deze traditie meent te herkennen. Ook hijzelf is immers op zoek naar herbronning, omdat hij niet langer overweg kan met het tijdelijke en functionele bouwen in het hedendaagse Nederland, maar ook omdat zijn huis sinds zijn scheiding van Kris steeds minder als een thuis is gaan aanvoelen. Echt ver uit elkaar wonen Luut en Kris nochtans niet. Er ligt alleen een gracht tussen hen in, en een brug verbindt hun beide oevers. Ze kunnen zelfs naar elkaar wuiven, maar de brug oversteken doen ze niet. Dat laten ze over aan Tessel, hun dochter, die ieder weekend gepakt en gezakt de oversteek maakt om een week bij de andere ouder te gaan wonen. Tessel is als een boom waarvan de stam op een meter boven de grond in tweeën splijt en die van daaruit als twee dunnere stammen verder groeit, schrijft Jannie Regnerus in haar nieuwe roman Het wolkenpaviljoen. Je hoopt dan dat die stammen niet al te ver uit elkaar zullen wijken, zodat ze later toch één kruin vormen.
Wie het werk van schrijfster en beeldend kunstenaar Regnerus kent, zal niet verbaasd zijn over deze knappe metafoor. Zo om de drie à vier jaar komt ze met een uitgepuurd boekje, met hoofdstukjes van slechts een paar bladzijden waarin meer gezegd wordt dan in sommige dikke romans. Regnerus is een Japanliefhebster. Het land komt regelmatig terug in haar boeken en ze heeft er ook een paar jaar gewoond. Ze schrijft dan ook geen boeken, zou je kunnen opmerken, ze legt traditionele rotstuintjes aan die niet willen imponeren, maar met hun verleidelijke eenvoud integendeel uitnodigen tot contemplatie en verstilling.
****
Van Oorschot, 103 blz., € 20,00.
Alice Grob
Een architect met bewondering voor de ambachtelijke stijl van bouwen, zoals die ook in Japan wordt toegepast, moet na zijn scheiding een nieuw thuis vinden voor hemzelf en zijn dochtertje. Hij gaat naar Japan en verdiept zich in de rituelen rond de Ise-Jingu, een tempel van 2000 jaar oud die iedere twintig jaar wordt afgebroken en opnieuw opgebouwd. In caleidoscopische, kleine hoofdstukjes reflecteert hij op zijn huwelijk, de Japanse tempels, zijn kind en de natuur. De stijl is dromerig, verstild, in pasteltinten uitgevoerd. Er is geen doorlopend plot. Jannie Regnerus (1971) schreef eerder romans en reisverhalen en won de VPRO Bob den Uylprijs. Ook stond ze op de longlist van de Libris literatuurprijs. Mooi boekje voor de fijnproevers.
Rob Schouten
em/ov/07 n
Jannie Regnerus (1971), schrijver en beeldend kunstenaar, is in haar werk sterk beïnvloed door de Japanse cultuur en ook door de levensstijl in Mongolië; in beide landen woonden ze enige tijd en zowel de sierlijke rituelen van Japan als de eenvoudige manier van leven van Mongolië vind je in haar boeken terug. Ze zijn kort van stof, vervuld van een soort puurheid, sereen en sober, in dat opzicht doen ze dienst als een balsem voor onze gestresste wereld, die ook wel een Vuca-wereld wordt genoemd: volatile, uncertain, complex, ambiguous.
Niet dat ze een soort idylle schept; integendeel, de grondslag van haar verhalen is vaak juist het menselijk tekort, een doodziek kind, een blinde dichter, een scheiding, maar ze stelt er iets tegenover: loutering, harmonie, rust. En dat doet ze door haar verhalen zo zuiver mogelijk te houden: geen epaterend realisme, geen anekdotiek, ook geen borende psychologie, wel symboliek maar niet van een ingewikkelde soort waar je als lezer maar moet zien uit te komen, meer als een soort parallel-wereld naast de dagelijkse beslommeringen.
In Het wolkenpaviljoen komt dat alles samen. Het is een heel dun boekje, nauwelijks honderd pagina's verdeeld in heel korte hoofdstukjes met veel wit, maar het laat, in het literaire geraas van Nederland, een heel eigen indruk achter, eentje van verstilling en, het is een groot woord maar vooruit, kosmisch evenwicht.
Architect Luut is net gescheiden van zijn Kris en probeert nu voor hem en zijn dochtertje Tessel een nieuwe plek te bouwen. En dat moet, heel anders dan de haastige bouwsels van tegenwoordig, een met aandacht en precisie gebouwd huis zijn. Om inspiratie op te doen, vertrekt hij naar Japan om daar de Ise-tempel te bestuderen die elke twintig jaar opnieuw wordt opgebouwd, zodat hij nooit verouderd of uit elkaar valt.
Dat is het verhaal, veel meer niet, maar het is de manier waarop Regnerus het neerzet waar het om gaat. Als volgt beschrijft ze de verwijdering tussen Luut en Kris: 'Hun kuiken werd geboren in een nest van gipsplaten en glaswol. Luut werkte hard en verdween ieder weekend en elk vrij uur achter een inpandige horizon, loste op in een wolk van stuc. Het gezinsleven verschraalde tot een estafette met stoffer en blik. Dat Kris de monumentale voordeur met een ophaalbrug begon te vergelijken, paste niet in zijn bouwplan. Steeds vaker vluchtte ze weg van de bouwplaats, naar iemand met wie ze haar gedachten kon delen. Luut had geen tijd om door te vragen.'
Geen geschreeuw, geen ontwrichtende gesprekken maar 'Op een ochtend brak Kris, net als de theepot die ze in zijn richting smeet'.
Regnerus houdt niet van drama en pathetiek, dit is als het ware Japanse beschrijvingskunst, een paar lijnen, ijl, suggestief, zelfs als het heftig wordt. Ook als ze symboliek gebruikt, is ze volkomen transparant. Tessels knikkers weten beter welke kant ze op moeten dan Luut, de chaotische jazz is als Luuts brein, je hoeft als lezer niet naar de verbanden te raden. Het voelt zo simpel en voor de hand liggend: een nest kuikens met je eigen familienest vergelijken, maar wie durft het nog? Het zijn geen clichés bij Regnerus maar vanzelfsprekende waarheden
Met haar sobere verteltrant heeft ze niettemin nog plaats om een aantal verwante kunstenaars aan te halen: Do Ho Suk, bouwer van nylon huizen, Jan Mankes, de verstilde, jonggestorven schilder, Willem Althuis, symbolistisch verteller Yasunari Kawabata. Ze doen dienst als ankers in dit verhaal: bij hen voel ik me thuis, zegt Regnerus.
Het zijn allemaal kunstenaars die iets van de schoonheid van de wereld proberen te vangen; het wolkenpaviljoen uit Luuts jeugdige dromen is een illusie maar het vervult hem met een ideaal, als Tessel het maanlicht in een doos probeert te vangen schijnt dat licht in haar ogen.
Het is alsof de schrijver wil zeggen: zonder, dromen, idealen, verbeelding zijn we dof en illusieloos.
Van Oorschot; 106 blz., € 20,00.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.