De wijde Sargassozee
Jean Rhys
Jean Rhys (Auteur), Jan Brokken (Inleider), Lisette Graswinckel (Vertaler), W.A. Dorsman-Vos (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Orlando, © 2019 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : RHYS |
Alexandra De Vos
ob/kt/18 o
'Nu is het te laat', zou Jean Rhys (1890-1979) gezegd hebben toen ze eindelijk, op de gezegende leeftijd van 76 jaar, een bestseller scoorde. De Britse schrijfster met de poppenogen woonde al jaren in een bouwvallig bungalowtje in Devon, vergeten door iedereen behalve de postbode. Tot de BBC op het einde van de jaren 50 een van haar vooroorlogse romans tot hoorspel bewerkte. Rhys kreeg weer aandacht van uitgevers, en met nieuwe moed werkte ze de roman af die al jaren in een lade lag. Dat was Wide Sargasso Sea (1966), een prequel op Charlotte Brontës Jane Eyre. Rhys gaf een stem en een verleden aan Bertha, de waanzinnige vrouw die Mr. Rochester op zolder gevangen hield. Een postmodern bravourestukje vonden ze dat in de sixties, en ook nog feministisch en antikoloniaal.
Rhys (geboren Ella Williams) deed niets anders dan wat ze veertig jaar voordien ook al deed in haar verhalen en in romans als Good morning, midnight. Ze gaf een stem aan de buitenstaanders, de vreemdelingen, de vrouwen die in de marge van de samenleving proberen te overleven. Zelf was Rhys ook zo'n meisje, een creoolse uit Dominica die op haar zestiende op de boot gezet werd naar Engeland en een leven op kostschool. Maar viel ze als blanke creoolse al uit de toon bij haar zwarte Dominicaanse nanny's, in het kille Engeland kon Rhys helemaal niet aarden. Over Londen schreef ze: 'Hier liggen de kansen voor het oprapen, denk je. Maar je struikelt erover'.
Na een mislukte opleiding als actrice pendelde ze tussen Londen en Parijs, met tussenstops in Wenen en Boedapest. Ze was revuemeisje en schildersmodel, ze had minnaars die haar min of meer uit de armoede hielden ('het verschil tussen glamour en de goot: pecunia'). Ze trouwde drie keer met een foute man en voelde zich nergens thuis. Dat gevoel van ontworteling sijpelt door in de verhalen van haar debuut The Left Bank (1927), die voor het eerst vertaald zijn en opgenomen zijn in de bundel Alle verhalen.
Cognac
In 'Illusie' en 'Mannequin' heeft Rhys het over de meisjes die het van hun uiterlijk moeten hebben. Het zijn 'bloemen van vlees en bloed', 'petites femmes die onzeker de spiegel in hun handtasje raadplegen, die zoekend om zich heen zagen met donker opgemaakte ogen'. Het zijn meisjes net als zij, naaktmodellen en levende paspoppen die 's avonds uit de couturehuizen en de schildersateliers de trottoirs van Parijs op stromen. Ze hopen op een gentleman die hen mee uit eten neemt, die hen op cognac trakteert, die hun huur betaalt, die hen wat liefde en aandacht geeft.
Als de schoonheid - hun enige troef - verlept is, dreigt het bedelen om geld, de jacht op rotbaantjes, en tenslotte de honger. 'Of eigenlijk net niet verhongeren', klaagt de vertelster in 'Honger'. Ze loodst de lezer door de wisselende stemmingen die een lege maag met zich meebrengt: hoofdpijn, misselijkheid, tranen, angst voor de afgrond. 'Je klampt je uit alle macht vast terwijl de mensen over je vingers heen lopen. En de vrouwen, die lopen niet alleen, ze stampen.' Dat wil zeggen: de fatsoenlijke vrouwen met degelijk schoeisel, getrouwd en neerkijkend op de 'Verloren Zaken' zoals Rhys. De 'Andere Mensen', noemt zij ze. 'Ik wil zò graag als Andere Mensen zijn! Die buitengewone, ongrijpbare, gemene Andere Mensen, die je opzettelijk kwetsen en dan uitmaken voor overgevoelig, pruilerig, rancuneus of kinderachtig'.
Excentriek
Het gevoel een kwetsbare buitenstaander te zijn, 'een nietig krimpend wezentje in een immense leegte', verlaat Rhys ook niet in de verhalen die ze schreef in Engeland. Ze spelen zich af rond de periode van de Blitz. Het leven wordt hier nog bleker, want Londen is Parijs niet en de straten zijn 'verschrikkelijk, als een grijze nachtmerrie in de zon'. Kon je in Parijs nog wat harten ontroeren met je vrouwelijke charme, dit Groot-Brittannië is gesneden op mannenmaat - 'een land waarin vrouwen slechts worden geduld'. Buren zijn openlijk vijandig ('de zure gezichten van die vrouwen boven hun lupinen en klaprozen') en in 'Al noemen ze 't jazz' wordt de vertelster opgepakt voor ordeverstoring omdat ze liedjes zingt in haar achtertuin. Maar eigenlijk vooral omdat ze niet te plaatsen is, een Engelse met een creools accent, een radertje dat uit de machine springt. 'Omdat zij zich buiten de machine bevond, konden ze haar elk moment met een enorme ijzeren tang oppakken en op de vuilnishoop deponeren, waar ze zou wegrotten.'
Hoe die angst werkelijkheid wordt lezen we in de beste van de latere verhalen, zoals 'Mens, slaap je roes uit'. De vertelster woont hier net als Rhys op het godvergeten Engelse platteland, een frêle oude vrouw in een bungalow. Buren zien haar als een excentrieke alcoholiste en zijn niet geneigd te helpen, ook niet in een noodgeval. De dame geeft zich over aan haar noodlot, zoals ze dat al heel haar leven doet. 'Het was een sterke tegenzin nog iets te ondernemen - het was een soort berusting.'
Zelfkant
Rhys zelf was een mengeling van dat fatalisme en de drang om haar onpraktische aard en haar afhankelijkheid van mannen te overstijgen en te schrijven. Ze faalde als kostwinner, echtgenote en moeder - zo zag ze dat. Van de kinderen die ze in klinieken en bij haar echtgenoten achterliet, stierf een zoontje en overleefde een dochter. Weerbaar was ze nooit, door haar depressies en drankzucht was ze een last voor haar omgeving. Maar dan zijn er die vroege verhalen: zo precies, zo waarachtig van stem, als kleine impressionistische schetsen of Japanse pentekeningen. Ze raken je zonder omwegen, ze schilderen een tijdsbeeld in een enkele zin. En je weet meteen: deze woorden doen ertoe, hier sta je ziel aan ziel met een bijzonder talent.
In de Engelse verhalen die ze op middelbare leeftijd schreef, spint Rhys een breder web van herinneringen en indrukken. 'Tot in september, Petronella' en 'Ik zie, ik zie een vreemdeling' zijn subtiele portretten van vrouwen aan de zelfkant van de samenleving. Vrouwen die de leegte in het gezicht staren, die te trots zijn om aalmoezen te aanvaarden en te dwars om veel mededogen te krijgen. Misschien was ook Rhys té authentiek en wilden mensen na de oorlog escapisme en hoopvolle horizonten, want de verhalen bleven liggen tot in 1968. De schrijfster was toen bijna tachtig. Een laatste, wat zwakkere bundel verscheen nog in 1976.
Als je zo verzameld ziet, blijken Rhys' verhalen toch een indrukwekkende prestatie. Het zijn liedjes uit de leegte, in een toonaard die je zelden hoort. Het zijn stemmen die uit de afgrond kruipen en nog lang in je hoofd blijven hangen. Ze zijn breekbaar en betoverend. Misschien vond zelfs de Queen dat, want een jaar voor haar dood kreeg Rhys een eretitel uitgereikt. Of ze daar op haar 87ste nog veel aan had? Ze taalde niet meer naar aandacht of succes zei ze, ze wilde vooral met rust gelaten worden. Maar dat het land waar je 'buiten de machine' stond je eindelijk toelacht: het gebeurt beter laat dan nooit.
Vertaald door W.A. Dorsman-Vos en Lisette Graswinckel, Orlando, 414 blz., 24,99 €. Oorspronkelijke titel: 'The collected short stories'.
Arjan Peters
ob/kt/05 o
Ze heeft nogal wat gereisd, maar vermoedelijk greep de belangrijkste verhuizing in het leven van Jean Rhys (1890-1979) al op haar 16de plaats. Toen stuurden haar ouders haar van Dominica, het Caribische eiland waar ze was geboren, naar een kloosterschool voor meisjes in Cambridge. Daar moest ze aan alles wennen, en vanaf dat moment bleef ze een ander. Die status had ze meteen, zoals ze vertelt in het autobiografische verhaal 'Opening en beginners, alstublieft', wanneer ze midden in de winter met een paar meisjes bij de open haard zit en er buiten iets tegen het raam klettert: 'Lang voordat ik de West verliet had ik al over sneeuw horen vertellen, maar hagel was een toegift en in zekere zin wel spannend. Als ik vroeg wat het was zouden ze me uitlachen, denk ik.' Het valt niet mee zich een plaats te verwerven tussen de gereserveerde Britten: 'Mijn beste herinnering aan Cambridge was de dag toen een student me bij het oversteken met zijn fiets aanreed. Ik had me niet bezeerd, maar hij hielp me zo bezorgd op de been, putte zich zo uit in verontschuldigingen dat ik nog lang aan hem heb gedacht.'
Ze is zelf Engels, althans afkomstig van Brits West-Indië, maar ook in menig opzicht niet-Engels, want zit vol heimwee naar de heuvels, woestheid, de zee en de veranda op Dominica. Als ze in een café op Montparnasse een echtpaar met kind uit de Antillen ziet, beschrijft ze hen zowat gulzig, zo heftig is de confrontatie met vroeger.
Die houding van de buitenstaander die alles waarneemt en voelt, doortrekt de ruim vijftig verhalen van Jean Rhys die nu voor het eerst bijeen in Nederlandse vertaling worden gepubliceerd. Dat is een verstandig besluit van uitgever Orlando, want zo kunnen we zien hoe ze bij elkaar horen, de verhalen van de bereisde Rhys (Dominica, Londen, Parijs, Wenen, Boedapest), die driemaal trouwde en al in de 70 was toen ze furore maakte met De wijde Sargassozee (1966), waarin ze de rol van de ongenaakbare Mr. Rochester in Jane Eyre (1847) van Charlotte Brontë eens van een andere dan de dweepzuchtige kant bekeek, namelijk vanuit Bertha, zijn krankzinnig geworden eerste echtgenote.
Bovendien voegde Rhys aan dat bekende verhaal haar eigen muzikale stijl toe. In het voorwoord bij Alle verhalen schrijft Jan Brokken dat Rhys het derde deel van die roman aanvankelijk geheel in versvorm wilde schrijven, en dat is niet verwonderlijk: haar proza heeft dikwijls het ritme van liedjes en de herhalingen die ze naar believen toepast zijn dan de refreinen van die eigenzinnige melodieën.
Eén eigenschap van Rhys' grote talent springt in deze bundel naar voren: haar verhalen tellen soms luttele pagina's maar zijn nooit te kort, doordat ze met één detail een gehele atmosfeer oproepen. Rhys beschrijft een keurige Engelse vrijgezelle schilderes in Parijs, mevrouw Bruce, die thuis in haar kledingkast een verzameling uitzinnig gekleurde japonnen heeft hangen. Niet om ze te dragen, bekent ze de verteller in een restaurantje, dat durft ze niet, maar om ze te bekijken. En te dromen. Rhys blikt het etablissement rond: 'Even verderop verdronk een mollig, donkerharig meisje in de ogen van haar mollige, donkerharige vriend en stak met de licht geaffecteerde gebaren van een niet-roker een sigaret op.' Kijk aan, daar vlakbij, binnen gezichtsafstand, gebeurt het wél, al is het meisje mollig: die durft het aan om verder te gaan dan alleen de verbeelding. Die sigaret, die ze nooit eerder in haar hand heeft gehad, dat is het zo treffende gebaar dat Rhys registreert - en dat de kloof met de onberispelijke en geremde mevrouw Bruce weergeeft.
De schrijver kon lang schaven en schrappen aan haar typoscripten. Het resultaat was dikwijls een verhaal waaraan geen woord gemist kan worden en dat binnen enkele alinea's doel treft, ongeacht de complexiteit van de gevoelens die erin worden verwoord.
In 'Moeder leren zijn' beschrijft de verteller in vier pagina's hoe uitgeput ze is als ze hoogzwanger op de Parijse ziekenhuisafdeling ligt, ze slaat de ervaren vroedvrouw gade, vindt haar pasgeboren zoontje een arm scharminkel ('Ik mocht hem niet') en wordt 's nachts wakker van zijn huiltje. En dát is de ommekeer: zij alleen met haar kindje, ze sust hem in haar armen, het is midden in de nacht, bij het licht van een nachtlampje kijkt hij haar aan, ingebakerd en wel, en ze meent dat zijn blik verdrietig is. 'Mannetje toch! Om te zoenen.' Ineens besefte ze dat ze gelukkig was.
De vrouwen van Rhys horen er nooit helemaal bij, of denken dat dat nooit gaat lukken. Ze moeten varen op eigen ervaringen en indrukken, want ze hebben geleerd dat die zelden aansluiten bij die van de anderen, die er meestal op uit zijn 'je gedachten te verstoren, energiek en vastberaden, vanuit de vurige wens alles en iedereen op één lijn te krijgen'.
Mooi gezegd, en het laat ook zien waarom Rhys zo'n uniek geluid heeft: ze kon zelf al geen gelijkgestemde vinden. In het prachtige 'Hitte' herinnert ze zich een vulkaanuitbarsting uit 1902 (toen ze 12 jaar was) op het nabijgelegen eiland Martinique, een hele stad verdwenen, 40 duizend doden. Maar hóé herinnert ze zich dat: de ene dag viel er een laag as op Dominica, en toen was iedereen al bang. Die nacht haalt haar moeder haar uit bed, en brengt haar naar het raam. Boven Martinique ziet het meisje geen maan, geen sterren, maar alleen een grote zwarte wolk. 'De rand van de wolk had de kleur van vlammen, en in het midden flikkerde onophoudelijk een soort bliksem.' Ze valt weer in slaap. De volgende dag valt er geen as meer. Haar vader gaat een kijkje nemen op Martinique bij de troosteloze resten. 'Hij kwam terug met een stel kandelaars, hoge koperen kandelaars die waarschijnlijk in een kerk gestaan hadden. De hitte had ze tot merkwaardig verwrongen vormen gesmolten. Hij hing ze aan de muur van de eetkamer, en onder het eten kon ik mijn ogen er niet van afhouden, ik probeerde uit die vormen wijs te worden.'
De grote en onvatbare natuurramp teruggebracht tot iets tastbaars, dat nog steeds onbegrijpelijk is. Die verwrongen kandelaars zeggen alles, méér dan het enorme aantal slachtoffers, want die blijven zonder gezicht. Rhys heeft haar kinderlijke verbazing zo helder verwoord dat haar lezers die - mét de verschroeiende hitte - ook na ruim een eeuw nog kunnen navoelen.
****
Uit het Engels vertaald door W.A. Dorsman-Vos en Lisette Graswinckel. Orlando;413 pagina's; € 24,99.
Naar gegevens van J. Hodenius
Bundeling van de verzamelde verhalen van de Caraïbisch-Britse schrijfster (1890-1979), die laat internationaal succes boekte met ‘Wide Sargasso Sea’ (1966), een soort voorgeschiedenis en commentaar op ‘Jane Eyre’ van Charlotte Brontë. De 51 verhalen bevatten de bundels ‘The Left Bank and other stories’ (1927) en de latere ‘Tigers Are Better-Looking’ (1968) en ‘Sleep It Off, Lady’ (1976), aangevuld met enkele verhalen. Rhys was als afstammeling van een Schots-creoolse moeder en een vader uit Wales van nature een buitenstaander in de Britse samenleving en leidde met echtgenoten een eenzaam bestaan aan de onderkant van de samenleving, wat gepaard ging met verslaving, seksuele uitbuiting en vernedering. De verhalen spiegelen dat vrouwelijke leven in een fatalistische sfeer, met als decor de Caraïben, Londen, Parijs of Wenen. Ze wist (op de eerste wat wisselvallige bundel na) als pionier de naïeve hoop van de vaak onbegrepen, hulpeloze, van anderen afhankelijke, maar steeds waardige en soms ook ijdele vrouwen raak en zonder sentiment neer te zetten. Ze wordt vaak vergeleken met Katharine Mansfield en (door de Franse inslag) met Colette. Met een inleiding van Jan Brokken, verantwoording en korte levensbeschrijving van Rhys.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.