Verhalen uit de binnenstad
Shaun Tan
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Arbeiderspers, copyright 2016 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : GERL |
Paul Demets
i /un/29 j
Vooraan in haar nieuwe bundel noteert Eva Gerlach dat Ontsnappingen het tweede deel vormt van het drieluik Labyrint. In een interview in het nieuwe nummer van Poëziekrant zegt ze daarover: "Met een drieluik hoopte ik meer ruimte te hebben om bij de waarheid van het geheel te komen. Iets wat beleving heet, binnen in je, waarin geheugen, planning en het beeld van wat er om je heen gebeurt door elkaar heen lopen, dat wilde ik uit elkaar halen."
De beleving van onze werkelijkheid als een onontwarbaar kluwen, waarvan je weliswaar draden kunt ontrollen. Maar je blijft ronddwalen in het labyrint.
Toch wisselen een eerder opgewekte toon en melancholie omwille van de vergankelijkheid van alles elkaar af. Zo bestaat de eerste afdeling niet zomaar uit observaties op de trein, maar ook over hoe tijdens de rit de ervaring van het heden en het verleden op elkaar inwerken: 'Herinnering maakt de wereld, / kijk ze zweeft over de sloot / en de koeien staan woest en leeg en zonder gedachten'.
Elders voert ze meneer Touba op, die het adagium 'geen leven zonder problemen, / geen probleem zonder oplossing' huldigt. In het gedicht 'Helder' blijkt de liefde een kwestie van samenvallen te zijn: 'elke dag/ meer op de tast, zo'n beetje zoals hij/ zich scheert, zoals zijn huid hem past / hij mij.'
Ook de zwerver Ria lijkt vrede met zichzelf te hebben: 'Ze houdt ervan wakker te zijn / in het heelal van haar lichaam / uitgestrekt tussen de sterren'.
Benaderingen
Maar dan verandert de toon. De dreiging van de vergankelijkheid wordt groter. En de actualiteit dringt binnen, ongewoon in haar oeuvre. De afdeling 'Geen ding' is rechtstreeks gebaseerd op de indrukken die Gerlach opdeed toen ze beelden zag van kinderen in de Syrische burgeroorlog, zoals ze zelf aangeeft in de aantekeningen achteraan in de bundel. Ook dat is een onontwarbaar kluwen.
In 'Tape' schrijft Gerlach: 'Alles kun je dichtmaken, fiksen, heel / houden, redden wat reddeloos, her-/stellen wat ontsteld tot op de kern / niet meer in orde wil.'
Maar niets kan uiteindelijk behouden blijven. En dat is maar beter zo, bedenkt ze: 'Wat stuk is, koester het / niet langer dan het vraagt. Laat het alleen / met rust, met rotzooi, met / hoe dingen uit elkaar vallen, met pijn.'
Eva Gerlachs poëzie zou je benaderingen kunnen noemen. Ze gaat niet rechtstreeks op haar doel af, maar probeert mogelijkheden uit. Ze is indringend doordat ze bedenkingen en associaties die eerder abstraherend werken, met concrete beelden vermengt. Op die manier werkt ook het gedicht dat ik koos. Hier denkt ze aan haar geliefde en probeert ze op de juiste woorden te komen, omdat die hen misschien opnieuw zouden kunnen verbinden.
De Arbeiderspers, Amsterdam/ Antwerpen, 80 p., 17,99 euro.
Luuk Gruwez
ua/an/20 j
Eva Gerlach is net als enkele andere dichters die geregeld het gemis bezingen, Hester Knibbe, Maria Barnas, Esther Jansma en Ester Naomi Perquin, een leading lady van de Nederlandse poëzie. Ontsnappingen, haar recentste dichtbundel, bevestigt dat. Het leven is voor haar een labyrint. Het is een hele kunst om uit dat kluwen van wegen een ontsnappingsroute te vinden. Moeten missen en wat je mist, tegen beter weten in, nooit kunnen of willen loslaten: dat is wat haar drijft. Zij laat aldoor een duel plaatsvinden tussen het vergeten en het onthouden, tussen het loslaten en het vasthouden. De foto op de kaft van de bundel is veelzeggend: iemand probeert tegen eenmachtige stormwind in te voorkomen dat hij weggeblazen wordt door zich aan een boomtak vast te klampen. Gerlach is het oneens met elke instantie die haar wil beroven van wat zij wil behouden, ook als zij dat eigenlijk al verloren heeft. In 'trein', de aanvangscyclus, krijgt de ik-figuur, zittend achter het raam van een coupé, het gevoel dat ze van alles deel uitmaakt, met alles één is. Maar intussen snelt alles zowel ruimtelijk als in de tijd onherroepelijk voorbij. Niets is voorgoed te pakken.
Meer dan in Kluwen, haar vorige bundel, wekt de dichter de indruk betrokken te zijn bij de sociaalpolitieke actualiteit. Dat maakt haar poëzie nog aangrijpender. 'Je moet gelijk zijn aan alles/ voordat je alles kunt worden,' laat zij een vader het woord richten tot zijn vrouw in een bijna mystiek klinkende opwelling. Maar niet altijd is de dichterlijke empathie zo allesomvattend. Vaak richt Gerlach haar aandacht op een gedupeerde medemens. Een vergeetachtige, misschien wel licht demente moeder, bijvoorbeeld, die door ene meneer Touba, een personage dat het midden houdt tusseneen genezer en een ordinaire charlatan, dreigt afgezet te worden, maar dat toch maar mooi de aftocht moet blazen. 'Je kunt gratis van leven/ ruilen. Er is altijd wel een constructiefout (...),' probeert Vader zijn vrouw te overtuigen. Maar meneer Touba eist daar wel 'twaalfhonderd cash' voor. Het zit de moeder vooral dwars dat zij haar woorden niet meer vindt 'Mijn moeder loopt door de kamer/ op zoek naar een woord. Het woord heeft haar verlaten,/ ze weet niet meer hoe het ging, de beweging ervan/ (...)/ in haar mond.' Dat wij alleen door de taal enigszins gewapend in het leven kunnen staan, is naast een poëticaal adagium ook een levensmotto.
Verdinging
Op bijzonder invoelende wijze volgt Gerlach het 'spoor' (titel van een gedicht) dat de mens nalaat om te komen tot waar hij wil bestaan. Zij voelt zich extra begaan met wie ontspoord is. Zoals in de cyclus 'Rina', die het relaas bevat van een vrouw die het noorden kwijt is. Zij is een soort scharrelaar die in 'het donker zonder lantaarns' een relatie aangaat met het afval dat ze vindt en waarmee zij converseert. Geheel achterlijk is zij niet. 'Rina weet hoe je kippen moet slachten/ maar ze weet niet hoe ze dat weet,' staat er. En nog: 'Ze houdt ervan wakker te zijn/ in het heelal van haar lichaam.' Blijkbaar is zij niet eens zo anders dan anderen. Zij is op zoek naar menselijk contact en wil daarom niet langer op straat slapen: zij heeft een huis nodig om post te krijgen en brieven die met 'Lieve' beginnen. Het zijn uiteindelijk toch vooral woorden die mensen met elkaar verbinden. In een ander gedicht zijn twee geliefden, van wie de ene nog slaapt en de ander al op, pas echt weer samen als zij allebei wakker zijn: 'dan tellen wij samen de woorden, die zijn er dan weer.'
Jammer dat twee cycli, 'het slapeloze' en 'voet', vanwege te artificieel en onbevattelijk, niet het niveau halen van 'geen ding', de cyclus waarin Eva Gerlach het sterkst voor de dag komt. 'geen ding' is gebaseerd op nieuwsuitzendingen en YouTube-video's over kinderen in de Syrische burgeroorlog, gevangenen van het lot. Het zijn gedichten waarin zij zich verplaatst in de huid van iedereen die zich geterroriseerd weet en die zijn dood tegemoet rent, juist wanneer hij er het snelst aan probeert te ontsnappen. In één gedicht staan deze regels: 'Aldoor loop ik terug naar toen we begonnen/ te lopen over de weg naar waar we niet meer/ bang zouden zijn, we waren/ allemaal bang en we dachten dat weg, op weg gaan/ (...)/ zou helpen (...).' Begin en einde maken hier deel uit van een lus die angst met angst lieert. Er ligt een gruwelijke vluchten-kan-niet-meergedachte ten grondslag aan deze regels. En angst is in alle gevallen de vleugeladjudant van de dood.
Zelden heeft Gerlach zo pregnant geschreven over wie geen kant meer op kan. Ook in een memorabel gedicht waarin de ik-persoon haar zusje van vier probeert te behoeden voor de haar omringende wreedheid door haar een paar klappen toe te dienen 'zodat ze iets zou hebben om over te schreeuwen'. Want de ergste ontmenselijking is de totale verdinging die een mens onmachtig maakt om zijn mateloze ontzetting te uiten. Zozeer op het scherp van het mes is dit poëzie die niemand onberoerd kan laten.
De Arbeiderspers, 80 blz., 17,99 €.
O.W. Dubois
De poëzie van Eva Gerlach kenmerkt zich door een fijnzinnige aandacht voor het leven om haar heen, van dankbare beleving van liefde, van weemoed en verlangen ook. Er staan vele mooie regels in deze bundel: '... hij / staat daar en hij heeft die ogen altijd, / waarom is deze avond anders dan alle andere? / Omdat hij elke avond anders hij / neemt me in zijn armen en hij neemt me / in zijn armen en hij. Zo veel / dagen en nachten: alle'. En: 'Ik lig in de kamer te sterven, kan nog lang duren / Twee dochters vouwen de was, de stapel groeit'. En: '... Dat hij haar man was, / niet die van een ander, was bijna niet te geloven / Vaak sprong haar hart op in haar keel als ze aan hem dacht / onder het ritsen inzetten, handschoenen stikken, / ook toen hij niet terugkwam'. Deze in het algemeen toegankelijke poëzie, die weer eens laat zien dat dichters een eigen lading aan de werkelijkheid geven, zal een betrekkelijk ruime lezerskring vinden. Met summiere aantekeningen. Kreeg de de AWater Poëzieprijs 2016.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.