Austerlitz
W.G. Sebald
W.G. Sebald (Auteur), Ria van Hengel (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2015 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : SEBA |
Stefan Hertmans
em/ov/27 n
Lezers die van W.G. Sebalds melancholisch deinende, mijmerende proza houden, zullen wellicht vreemd opkijken wanneer ze de pas in het Nederlands vertaalde gedichtenbundel Over het land en het water in handen nemen. Dit postuum uitgegeven boek vangt aan met een keuze uit vroege gedichten die minimalistisch aandoen en eerder op notities in een aantekenboekje lijken:
Moeilijk te begrijpen
is namelijk het landschap
wanneer je in de sneltrein van daar
naar ginds voorbijrijdt
terwijl het zwijgend
toekijkt hoe jij verdwijnt.
Toch zit in die kleine kernen reeds de hele Sebald vervat. Wie een beetje vertrouwd is met de poëzie van de romantische dichter Friedrich Hölderlin, moet bij de omkering in de eerste regels ('Moeilijk te begrijpen is', in plaats van 'het is moeilijk te begrijpen') meteen aan diens brede elegieën en hymnen denken. Meer nog: de onschuldig ogende regels echoën opvallend een van Hölderlins beroemdste regels: ' Nah ist/ und schwer zu fassen der Gott' - het goddelijke is altijd dichtbij, maar heel moeilijk te vatten. Vertaal deze regel naar de denkwereld van Sebald en je ziet ongeveer staan: het landschap is er altijd, maar we bevatten het nauwelijks. Het landschap is voor Sebald, en dat vanaf zijn vroegste werk, een verwarrende nabijheid, een grotendeels gewiste tekst, een nooit helemaal te begrijpen raadsel. Een soort verloren godheid, inderdaad. En dat heeft niet alleen met het ruimtelijke aspect van het landschap te maken, maar vooral met de tijd. Het landschap is onbegrijpelijk omdat er zoveel geschiedenis overheen en doorheen is gegaan, zoveel dat onzichtbaar is geworden en tevoorschijn gelezen moet worden. Vandaar dat het landschap eerder naar de dichter kijkt, naar hoe hij zelf zal verdwijnen in de tijd.
Sebalds werk is een poging om dat vergeten tegen te gaan. Het is bovendien steevast elegisch van toon: het wil recht doen aan al het vergetene, aan zoveel verhalen en situaties, aan levens en voorvallen. Deze kleine gedichten uit de jaren zestig van de vorige eeuw, waarmee Sebald als het ware voetje voor voetje de literatuur binnen schuifelde, tonen reeds de ambitie van een schrijver die zich in de grote Europese traditie inschreef en daarvan wou uitgaan om zijn eigen tracé uit te stippelen.
Al snel waaieren de gedichten echter uit op een manier die heel herkenbaar Sebald is - zo bijvoorbeeld een gedicht dat verslag doet van een tocht in de omgeving van Brussel. In Sint-Genesius-Rode ('Genesius-Rhode' schrijft hij) ziet de dichter-verteller een schilder die kinderen van rijke mensen tekent met roodkrijt op ruw papier. Er wordt wat gepraat. Sebald tekent op: 'Die ferme in Genappe, moeten we die kopen?'/ 's Avonds in Rhode-Saint-Genèse/.' Hij verhaspelt Nederlandstalige en Franstalige schrijfwijzen, noemt Ter Kamerenbos Bois de la Cambre, er lijkt geen systeem in te zitten. Even verderop meldt hij echter dat hij bij het ontbijt 'cook swiss' heeft gegeten. Het duurt misschien even voor de lezer er onze aloude Brusselsecouque suisse in herkent. Pas dan begrijp je de ironie: met een heuse stiff upper lip evoceert Sebald de taalverhaspeling van Brussel en omstreken - iets wat hem, die zo nauwgezet met taal omging, hogelijk geamuseerd moet hebben. Hij bezoekt overigens ook niet de Koninklijke Musea, maar het Musée Royal. Dan gaat de reis verder via Luxemburg naar Milaan. Het gedicht schiet heen en weer tussen twee talen, zoals de trein die hem door het landschap voert. Sebalds pen als camera.
***
Sebald heeft altijd iets met ons land gehad. Wie herinnert zich niet de mooie intro van zijn grote roman Austerlitz, waarbij hij het Centraal Station van Antwerpen onvergetelijk oproept, om even later naar het Fort van Breendonk te stappen (dat beweert de verteller toch) om daar de herinnering aan de horror op te roepen door quasi onschuldig de plattegrond te beschrijven? In een wintergedicht duikt hier dan weer het Kindeken Jezus in Vlaanderen op.
België, met zijn slordige poëzie van de vreedzame chaos, lag voor Sebald op de weg naar Duitsland, zijn onvergetelijke, schuldige, moeilijke en onmisbare vaderland. Als jong universitair keerde hij Duitsland de rug toe om te gaan lesgeven in Manchester - een zo droevig industrieel landschap, dat het een onuitwisbare indruk heeft nagelaten in zijn later werk. Hij is consequent in Engeland blijven wonen, gaf decennialang colleges literatuur in Norwich en bewoonde er een stemmig oud huis. Zijn Engels was onberispelijk, zijn weemoed om de herinneringen aan het lieflijke Duitse landschap getekend door afkeer en fascinatie tegelijk. Hij had ook de moed om, bijna gelijktijdig met het grote boek van Jörg Friedrich, te schrijven over de verwoesting van de Duitse steden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn band met het vaderland zou dubbelzinnig blijven.
'We laten ons portret na/ onopzettelijk', heet het ergens. Vaak zijn Sebalds gedichten, net als zijn prozaboeken, doordrenkt van deze historische lazarushoop: dat hij iets dat dood en vergeten is, omzichtig weer tot leven zou kunnen wekken. Omdat hij nooit de schok te boven is gekomen dat zijn vader als nazi een aandeel heeft gehad in Duitslands schuld tegenover de mensheid, is hij als het ware blijven dwalen, heeft zoveel indrukken vastgelegd, zoveel sporen nagelopen, dat zijn werk is uitgegroeid tot een soort ouderwetse encyclopedie - van het soort dat hem dierbaar was, net als ouderwetse musea. Dat betekent echter geenszins dat Sebalds werk zelf ouderwets is: het is juist brandend actueel omdat elk van zijn boeken laat voelen hoezeer ons verlangen om het verleden na te voelen tot mislukken gedoemd is. Het enige wat we erbij winnen is historisch bewustzijn, een saturnisch, dus melancholisch bewustzijn, dat ons echter moet aanzetten om alert en gevoelig te blijven.
***
'Mijn medium is het proza, niet de roman', heeft hij zelf ooit gezegd. Dat betekent dat men zijn gedichten meestal ziet als een tweede medium, dat niet zo belangrijk is als het proza waarmee hij wereldberoemd werd. Die indruk krijgt men ook bij gedichtjes als:
Ballade
Is het hart
van Carl Loewe
inderdaad
in een pilaar
van de Jacobikerk
in Stettin
ingemetseld?
Sebald alludeert hier op het levensverhaal van een achttiende-eeuwse componist, die testamentair liet vastleggen dat zijn hart moest ingemetseld worden bij het hem zo dierbare orgel van de Jacobikerk in de stad Stettin. Het is een notitie voor een aantekenboekje, en je ziet de schrijver zo voor je die dit voor later gebruik noteert. Waarom heeft hij van dergelijke notities dan poëtische objecten gemaakt?
Ik vermoed dat hij, in de zo productieve stroom van zijn eindeloos cirkelend en mijmerend proza, nu en dan iets wou loshakken om te kijken wat het gaf wanneer het op zich stond. Sebalds personage lijkt vaak een combinatie te vormen tussen een Schriftgeleerde, een zwerver en een detective, en ik kan me voorstellen dat hij, zoals men soms een kiezel opraapt uit de ontelbare kiezels op het pad en die in de zak stopt, sommige indrukken helemaal wou verzelfstandigen - daarmee impliciet aantonend hoezeer de stijl en de vorm een mededeling helemaal anders kan maken voor de lezer.
Andere gedichten - zoals het epische 'New Jersey Journey' - leunen al veel dichter aan bij zijn zo typische proza. Tegelijk stapelt het lange gedicht heel compact indrukken op elkaar - een man die met zijn pen fotografeert voor later, maar die in die snapshots ook al zijn hart verstopt, zoals Carl Loewe dat ooit met zijn hart liet doen:
Twee uur eind december
op de Garden State Highway
in de kofferbak van de oude Ford
niets anders dan mijn jaar na jaar
zwaarder geworden hart
Maar na die weemoedige intro is de Sebald-magie er plots helemaal:
Een uitgestrekte ramp
is de verkeersstroom
inhaalmanoeuvres die een eeuwigheid
duren uitwisseling van moordzuchtige
blikken met de wildvreemde mensen
op de andere rijbaan
Je ziet de scène voor je: Sebald in een auto, met zijn melancholische blik, en zijn verwondering om de 'moordzuchtige blikken' van de chauffeurs die elkaar verdringen. Hölderlin met de skyline van New York op de achtergrond.
Het is de ironie van het lot dat deze zachtaardige, geniale beschouwer van ons omgewoelde continent zelf in een dodelijke crash om het leven kwam, niet ver van zijn woonplaats in het vredige Norwich. Op een of andere manier doet hij mij aan het personage Stoner denken, in de bekende roman van John Williams. Een grote, ruime ziel waar veel verleden doorheen waait, gedomineerd door een stilte die in zijn werk altijd voelbaar blijft. Anders dan Stoner werd hij, een beetje tegen zijn zin haast, wereldberoemd, omdat er talloos veel lezers zijn die inmiddels hebben leren kijken met zijn tastende blik. Een blik die hedendaagse landschappen moeiteloos in oude schilderijen laat overgaan - iets wat hij reeds deed in die andere, vroegere dichtbundel Naar de natuur, waarin hij, denkend over de eerste grote veldslag van Alexander de Grote, plotseling niet in de streek rond Regensburg, maar in een schilderij van de zestiende-eeuwse schilder Altdorfer lijkt te zijn verdwaald. Voor Sebald is dit soort kijken vaak niet ver verwijderd van een historische nachtmerrie waarin alles met alles te maken krijgt. Voor ons is het een haast subliem panopticum geworden, een les in nederigheid en empathie wanneer we nadenken over wat ons omgeeft - ook al is het bijna onzichtbaar geworden. Sebald noemde dit soort schrijven een vorm van restitutie - recht doen aan wat verloren is. Wie went aan de eerste vervreemding die deze gedichten oproepen en ze naast zijn grote prozaboeken legt, zal merken dat hier een aantal erg mooie kiezels voor het rapen liggen.
W.G. SEBALD
Over het land en het water. Een keuze uit de gedichten 1964-2001.
Vertaald door Ria Van Hengel, De Bezige Bij, 128 blz., 19,90 euro. Oorspronkelijke titel: 'Über das Land und das Wasser. Ausgewählte Gedichte 1964-2001'.
Verschijnt op 3 december.
E. de Jager
Deze bundel bevat een verzameling gedichten van W.G. Sebald (geboren in 1944 in Wertach, Zuid-Duitsland), geschreven vanaf zijn studententijd tot aan zijn dood door een auto-ongeluk in 2001. De auteur studeerde Taal- en Letterkunde in Freiburg en Manchester en woonde vanaf 1970 in Norwich, waar hij werkzaam was als hoogleraar Europese literatuur. Hij ontving zowel tijdens zijn leven als postuum vele literaire prijzen in Duitsland en daarbuiten, waaronder in 1994 de Berliner Literaturpreis en in 1997 de Heinrich-Böll-Preis. Dezelfde thema’s als in zijn beroemdste boeken vinden we hier in zijn gedichten terug: natuur, reizen, landschappen, dood en het geheugen. De gedichten bieden fascinerende beschrijvingen en zijn uitstekend vertaald door Ria van Hengel, die in 2007 voor haar hele oeuvre van literaire vertalingen uit het Duits de Martinus Nijhoff Prijs ontving. Achterin uitgebreide toelichtingen van de vertaler, die zeer interessant zijn voor literatuurliefhebbers, een zeer uitvoerig nawoord van Sven Meyer en een bronvermelding.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.