De gevangene
Marcel Proust
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2015 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : PROU |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2009 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 8339 |
Magazijn |
Flammarion, 1987 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PROU |
Dirk Leyman
i /un/17 j
Omdat Proust de tijd kan stilzetten en ermee jongleert
Het zijn momenten waar je amper de vinger op kunt leggen. Zo ijl zijn ze, zo vluchtig. We beleven ze allemaal: die soms koortsige tijdspanne tussen waken en in slaap doezelen. Om dan weer wakker te worden en in een schemertoestand de slaap te hervinden, terwijl dagflarden, droomsequenties en opdringerige gedachtegangen af en aan rollen. Het is als rondtasten in een behaaglijk schimmenrijk.
Toch is het een schrijver uitzonderlijk goed gelukt deze modus in kaart te brengen. Marcel Proust (1877-1922) doet het in de beroemde eerste pagina's van Du côté de chez Swann. De hypersensibele verteller Marcel, die het liefst overdag slaapt, poogt voortdurend de sluimering te betrappen. Talloze reminiscenties komen hem voor de geest over de doezelige verwarring die hem destijds bij het nachtelijke ontwaken overviel. Plekken, herinneringen en tijdsbelevingen schuiven over elkaar heen.
Minutieus vat Proust de desoriëntatie die het lichaam overvalt. 'De caleidoscoop van het geheugen draait en de lezer is op weg, al begrijpt hij nog niet waarheen', zegt Proust-kenner Antoine Compagnon in Een zomer met Proust (zie kader). Het mechanisme is op gang gebracht door de legendarische beginzin van A la recherche du temps perdu. Met 'Longtemps je me suis couché de bonne heure' maakt Proust meteen duidelijk dat 'de tijd' het centrale thema is van de cyclus. En ook het befaamde madeleine-koekje - 'heel Combray kwam uit mijn kopje thee', zal hij later zeggen - maakt al snel zijn opwachting, als generator van 'zintuiglijke indrukken' en 'onwillekeurige herinneringen'.
Proust brengt de tijd tot bedaren door te schrijven, maar toont in zijn reconstructie van het verleden ook zijn verwoestende kracht: de onomkeerbaarheid van het verlies, het kwijtraken van geliefde personen. 'Huizen, wegen, lanen vliegen heen, helaas, als de jaren.'
In A la recherche du temps perdu wordt het leven verhevigd en kleine gebeurtenissen worden uitvergroot. 'Een diner beslaat honderdvijftig pagina's, een soiree een half boekdeel.' Vladimir Nabokov spreekt van een 'prisma' met 'als enig doel het licht af te buigen en door dat afbuigen een voorbije wereld te herscheppen'. Compagnon schrijft dat Proust nochtans soms de indruk wekt dat het een rommeltje is in zijn roman. 'Maar achter de ogenschijnlijke wanorde schuilt een waar knippatroon als voor een jurk... Schrijven is, zoals Proust het in De tijd hervonden zegt, een kwestie van naaien.'
Proust kon de tijd oprekken. Is het verwonderlijk dat zijn aan elkaar geplakte 'paperollen' en manuscripten oogden als een accordeon?
Omdat Proust lichtvoetiger en minder ondoorgrondelijk is dan je denkt
Misschien moet je een zomervakantie voor de boeg hebben plus enig doorzettingsvermogen om Prousts zevendelige cyclus te verstouwen. De 'beruchtste hypochonder uit de literatuurgeschiedenis' vatte zijn huzarenklus aan in 1909, toen hij 32 jaar oud was en slechts bekend stond als de mondaine dandy-journalist én auteur van Les plaisirs et les jours (1896).
Een ruwe versie van de roman fleuve rondde hij af in 1912, om er tot aan zijn dood in 1922 aan te blijven schaven en schuren. Het eerste deel, Du côté de chez Swann, werd aanvankelijk afgewezen door André Gide. Proust gaf het in eigen beheer uit bij Grasset.
Met welgeteld 9.609.000 lettertekens, 1.267.069 woorden en 40.881 zinnen is A la recherche du temps perdu erkend als de langste roman ter wereld, dubbel zoveel als Tolstojs Oorlog en vrede. Zelfs Prousts broer Robert vond het volume nogal overweldigend: 'De ellende is dat mensen heel ziek moeten zijn of een been moeten breken voor ze de tijd hebben om De verloren tijd te lezen', sprak hij schamper. Al vond Jean Cocteau dat niemand zich mocht laten afschrikken door de omvang: 'Er zijn dunne werkjes die dik lijken. Het enorme werk van Proust lijkt mij dun.' Hij noemde het 'een reusachtig miniatuur, vol luchtspiegelingen, visioenen van gestapelde tuinen, een spel gespeeld tussen ruimte en tijd.'
In ieder geval behoort het meesterwerk van Marcel Proust samen met James Joyces Ulysses en Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften tot die kolossen van de literatuur waar iedereen met torenhoog ontzag tegen aanhikt. Toch heeft Proust van dit drietal de beste papieren om lezers altijd weer voor zich te winnen. Alain de Botton wist het al: 'Proust can change your life' vanwege 'the charm of the everyday'. En dat komt door zijn thema's, vond Nabokov: 'De omzetting van zintuiglijke gewaarwording tot gevoel, de eb en vloed van de herinnering, golven van emoties zoals begeerte, jaloezie en artistieke euforie.' Ja, misschien kan iedereen er zijn dromen, vreugden en angsten op projecteren, in dit 'reusachtige en toch zo buitengewoon lichtvoetige en transparante werk'.
Lezers krijgen bovendien vaak het idee dat Proust zijn Recherche speciaal voor hen heeft geschreven. Cees Nooteboom vond dat ook, 'omdat je als lezer de illusie gegeven wordt dat je een onzichtbare toeschouwer mag zijn'.
Toch zijn degenen die hem van a tot z lazen veeleer schaars. Slechts als je voorbij het derde deel, De kant van Guermantes, bent geraakt, haak je niet meer af en vlieg je door Sodom en Gomorra, De gevangene, De voortvluchtige en De tijd hervonden. Je moet overweg kunnen met Prousts meanderende zinnen. 'Prousts lange zin is karakteristiek. Het is een zin die zich steeds verder uitschuift, met tussenzinnen en terzijdes.'
Proust heeft ook verrassende pleitbezorgers, zoals onlangs Kamagurka in Knack, die zijn boeken helemaal niet zwaar op de hand vindt: 'Ik hou niet van romans, maar wél van Marcel Prousts A la recherche du temps perdu. Die duizenden bladzijden zijn eigenlijk duizenden observaties.' En als het toch echt niet lukt, kun je nog altijd terecht bij de 15 seconden van Monty Python en hun beruchte 'Summarize Proust Competition'-sketch.
Omdat Proust de nietsontziende chroniqueur van het mondaine leven was
'Nergens heb ik zulke dodelijke analyses van menselijk gedrag gelezen als bij Proust. Alles is schijn, keeping up appearances', zo noteert Frankrijk-kenner Rudi Wester in het amusante boekje Een liefde voor Proust (2002). Het is zowel 'de ultieme poëzie als de ultieme satire van het snobisme.'
Proust - zoon van een hoogleraar in de medicijnen en een welgestelde Joodse moeder - had al vroeg een hang naar het mondaine leven. Na schooltijd schreef hij opstellen over de verfijning van dameskledij. Al in 1890 pende hij kronieken over de Parijse salons. Uiteindelijk zou hij in zijn cyclus vijfhonderd personages laten opdraven, met beroemde figuren als De Guermantes, Robert de Saint-Loup, Swann, madame De Villeparisis, de 'bloeiende meisjes' en de homoseksuele, excentrieke aristocraat Baron de Charlus.
Hoezeer hij ook deel uitmaakte van die wereld, hij nam de haute bourgeoisie danig op de korrel. De hypocrisie en het snobisme gingen voor de bijl: 'Zo gaat het in onze kringen, je spreekt elkaar niet, je zegt niet tegen elkaar wat je zou willen zeggen, trouwens, zo is het overal in het leven', zegt Madame de Guermantes tegen Monsieur de Froberville. 'Zijn pen is grappig en wreed', noteert proustiaan Jérôme Prieur. 'Hij was iemand die erbij wilde horen en toch niet.' Hij had 'de kwikzilverige drang overal tegelijk te zijn', een ware antropoloog en entomoloog.
Cees Nooteboom drukte het prachtig uit: 'Je neemt tegelijkertijd deel aan een maskerade en aan een démasqué, je wordt voyeur en in diezelfde zin ook 'auditeur' (...) het afluisteren, het per ongeluk horen, het misselijke en vernietigende gefluister achter de ruggen van anderen. (...) Aan het eind weet je meer dan goed voor je is en staat dat gigantische tableau van helden en schurken, heiligen en perverselingen, antisemieten en kwezels in al zijn naaktheid en glorie voor je.'
Omdat je Proust mag lezen zonder zijn biografie te kennen
Proust was formeel: een roman moet je, los van de auteur, op zijn artistieke kwaliteiten beoordelen. 'Een boek is het product van een ander ik dan we te zien geven in ons maatschappelijke verkeer, in onze hebbelijkheden', schreef hij in Contre Sainte-Beuve (1954, postuum). 'Al het andere was conversatie, gebabbel vanuit de bovenlaag, de ruis die om elk schrijversleven heen hangt', zo noteert alweer Nooteboom.
Niemand die dat beter kon weten dan Proust, in de buitenwereld vaak gepercipieerd als een gecoiffeerde fat die de societybladen van zijn tijd bladvulling verschafte. Kortom, het was de wens van de schrijver om je blindelings onder te dompelen in zijn universum. Zie maar hoe ver je raakt. Laat je meedrijven op zijn associaties en bewonder zijn halsbrekende evenwichtsoefeningen met de Franse taal.
Nabokov prent het de lezer nog eens goed in: 'Vereenzelvig de verteller, die Marcel heet, nooit met de schrijver Marcel Proust en onthoud dat de personen in het boek nooit bestaan hebben, behalve in de verbeelding van de auteur.' Grijp pas later naar de berg studies met biografische Proust-wissewasjes, die elke splinter van zijn in wezen vrij monomane leven verzamelden: zijn 'geïnverteerde' seksualiteit, zijn astmatische, ziekelijke en kouwelijke natuur, zijn uitzinnige moederliefde, zijn luistervinken in de Parijse beau monde, zijn uitputtende schrijven.
Ga pas daarna naar het Proust- walhalla Illiers-Combray - het ietwat naargeestige dorpje waar Prousts universum (en dat van tante Léonie) nog doorschemert en kunstmatig wordt gekoesterd. Meng je voorzichtig tussen de aangevoerde toeristenbussen vol idolate proustianen met hun - meestal ongelezen - Du côté de chez Swann onder de arm. Doe je te goed aan een zojuist aangeschafte doos madeleines. En maak een ommetje via Parijs, naar zijn appartement op de Boulevard Haussmann 102, waar hij in een met kurk beklede kamer op bed schreef.
Maar léés vooral Proust en ontdek intussen hoe hij zijn personages uit het leven plukte, kneedde en als pionnen op een schaakbord verschoof. Zie hoe hij karaktertrekken van al die blauwbloedigen bij elkaar voegde. Merk hoe hij eigenschappen van zijn homoseksuele vrienden overdroeg op 'de bloeiende meisjes'. En onderga dan toch weer 'dat nogal tergend mengsel van extatische verrukking en afgrondelijke intimidatie', dixit Proust-bewonderaar Erwin Mortier, waarin alles samenvloeit tot 'één grote klankkast waarin de Tijd zelf kan resoneren'. Bravo. Dan verdient u écht het etiket Proust-snob.
Omdat er een nieuwe Nederlandse vertaling is van 'Swanns kant op'
Proust lezen in het Frans? Dat vergt zelfs voor een talenknobbel enige potloodstreepjes, tandengeknars én batterijen woordenboeken. Proust is zo 'taai als een kattendarm en even vluchtig als de bloei van een vlinder', vond Virginia Woolf. Maar nu er opnieuw een Nederlandse 'spreektalige' Proust-vertaling is van Du côté de chez Swann, hebt u geen smoezen meer.
Houellebecq-vertaler Martin de Haan en Michon-vertaler Rokus Hofstede namen de handschoen op. Hun quatre-mains-vertaling van 'de grootscheepse ouverture' van Op zoek naar de verloren tijd blinkt nu in de Perpetua-reeks. Ze had twee jaar geleden al klaar moeten zijn, toen het boek zijn honderdjarig bestaan vierde. Terwijl in de twee vorige Nederlandse vertalingen van Nico Lijsen en Thérèse Cornips als titel voor De kant van Swann werd geopteerd, luidt het bij hen: Swanns kant op, wat niet al te mooi bekt. De Haan en Hofstede wilden een statement maken én meteen meer dynamiek én richting aangeven. Hun vertaalvisie botst met die van Thérèse Cornips, die 35 jaar aan de complete A la recherche-vertaling werkte. Haar wat statige, stroeve maar precieuze vertaling verdiende weerwerk. De Nederlandstalige moet zich beter thuis voelen in de tekst. En ze wilden Prousts talent voor parodie, ironie en overdrijving tonen, 'hoe visionair en zinnelijk hij op andere momenten kan zijn'. Hervertalingen zijn immers 'een levenselixir, ze geven Marcel en de anderen hun eeuwige jeugd'.
Ook Eric De Kuyper onderstreept in het weekblad Agenda de noodzaak van een nieuwe Proust-vertaling: 'Omdat de vorige Nederlandse vertalingen toch altijd wat stroef waren. (...) Wat in het Frans vlot leest, wordt in het Nederlands snel stijf en droog.' Toch lokt de vertaling gemengde gevoelens uit bij vertaalcoryfee Cornips: 'Het enige waarin ik dacht geslaagd te zijn in mijn leven, het vertalen, is nu ook al onder vuur komen te liggen.'
Het Parool was laaiend over deze 'moderne Proust', maar NRC trof, ondanks de grotere toegankelijkheid, nogal wat slordigheden aan. En toegegeven, het woord 'blikskaters' in een Proust-vertaling tegenkomen, het is even schrikken.
Proust for dummies
De Franse literatuurhistoricus en Proust-kenner Antoine Compagnon (°1950) legt in 38 korte hoofdstukken uit waarom Proust de beroemdste Franse schrijver is, waarom hij en vele collega's hem zo graag lezen, en waarom zijn werk nog altijd actueel en hoogst lezenswaard is. Een mooie en aanstekelijke introductie tot het oeuvre van een monument.
Marcel Proust, Swanns kant op,
Athenaeum/Polak & Van Gennep, 469 p., 39,99 euro. Vertaald en van een nawoord voorzien door Martin De Haan en Rokus Hofstede.
Antoine Compagnon e.a., Een zomer met Proust,
Athenaeum/Polak en Van Gennep, 215 p., 15 euro. Vertaling Maartje de Kort.
DIRK LEYMAN ■
Marijke Arijs
i /un/05 j
Met 9.609.000 lettertekens, 1.267.069 woorden en 40.881 zinnen is Op zoek naar de verloren tijd de langste roman ter wereld. Dat staat in hetGuinness Book of Records. Het ontbreekt menigeen aan moed om dit kloeke werk te lezen, maar onder literatuurliefhebbers staat Marcel Proust bekend als de romancier die met behulp van een madeleine een heel dorp tevoorschijn toverde uit zijn kopje thee. Combray heette het gat, en het was op geen enkele landkaart te vinden, want het bestond alleen in de verbeelding van de auteur. Sterker nog, in de loop van de roman drijft het plaatsje langzaam af. Het vertrekt uit de omgeving van Chartres - Châteaudun is vlakbij, hoewel Laon ook maar 'een paar mijl verderop' ligt - en komt in september 1914 in Reims aan, zodat het deel kan hebben aan de geneugten van de Eerste Wereldoorlog.
Pogingen om het zwalpende plaatsje vast te meren zijn tot mislukken gedoemd, want Combray is een literaire versmelting van Prousts herinneringen aan zijn geboorteplaats Auteuil en aan Illiers, een oersaai provinciegat waar hij van zijn zesde tot zijn negende de vakantie doorbracht. Het dorpje ten zuidwesten van Chartres liet zich in 1971 omdopen tot Illiers-Combray, een truc die het literatuurtoerisme in de streek een boost heeft gegeven. Proust waarschuwde dat de mooie plekjes uit boeken slechts droombeelden zijn. Dat je in de 'werkelijkheid de betovering van de fantasie kunt terugvinden' is een illusie. Het kan de pret niet drukken. Langs de weg verwelkomen borden de automobilist in 'le Combray de Marcel Proust'.
Het eerste wat de verteller ziet wanneer zijn trein het stadje nadert, is de klokkentoren van de Saint-Hilaire. De sombere Saint-Jacques van Illiers lijkt in niets op het kerkje van Combray. Aan zijn vriend Jacques de Lacretelle schreef Proust dat hij zich door een heleboel kerken had laten inspireren. De vloer kwam uit Saint-Pierre-sur-Dives en Lisieux, de glas-in-lood-ramen uit Evreux, Pont-Audemer en Sainte-Chapelle. Een mens moet 'veel kerken zien om er één te kunnen schilderen', verzucht de verteller inDe tijd hervonden. Aan het kerkplein lagen ooit de kruidenierswinkel van Prousts grootouders en de manufacturenzaak van hun schoonzoon, Jules Amiot.
'Om er te wonen was Combray een beetje naargeestig', schrijft Proust, en dat geldt zonder meer voor Illiers. Het meest bezienswaardige is het karakterloze, grijze huis waar Proust ooit logeerde. De voordeur zit in de rue du docteur Proust, maar zoals in de roman worden de bezoekers aan de achterkant verwacht, waar twee bellen hun komst aankondigen: het bedeesd tingelende belletje en de schrille schel met het metalen geluid uit de roman.
Nachtzoen van moeder
Fictie en werkelijkheid zijn hier tot een onontwarbaar kluwen verweven. Een gedenkplaat op de gevel meldt dat deze woning aan de Proustvereniging is geschonken door de kleindochter van 'tante Léonie' - een personage dat aan de verbeelding van Proust is ontsproten. Bedoeld wordt Germaine Amiot, kleindochter van Jules en Elisabeth Amiot. Het pand werd ingericht naar de beschrijvingen van Proust zelf. Beneden overheerst de autobiografische werkelijkheid uit Over het lezen, gecombineerd met elementen uit zijn jeugdwerkJean Santeuil. Boven domineert de fictie vanOp zoek naar de verloren tijd. Het resultaat is een onbeschrijflijke janboel, waar niettemin een onmiskenbare provinciale charme van uitgaat.
In de oranjerie word je ondergedompeld in de sfeer van de tijd dat Marcel nog vroeg naar bed ging. Aan oom Jules, die een passie had voor oriëntaalse spullen, is de exotische touch te danken en in de eetkamer kun je je uitstekend voorstellen hoe Proust er als kleine jongen onder de hanglamp zat te lezen. Bij de keuken bewaakt een portret van Ernestine Gallot, de huishoudster van de familie Amiot, de potten en pannen van de verzonnen Françoise. De gids weidt enthousiast uit over de overvloedige maaltijden die het fictieve personage in deze 'kleine Venustempel' zou hebben bereid. Het foeilelijke serviesgoed heeft nog aan de familie Amiot toebehoord.
In de gang wordt er nadrukkelijk gewezen op de 'gehate trap', die de verteller 'met loden schoenen betrad', wat flauwekul is, want die trap 'bestaat allang niet meer'. Uit Prousts jeugdwerk en correspondentie blijkt dat de woning van tante Léonie veel heeft ontleend aan zijn geboortehuis, dat een eeuw geleden tegen de vlakte ging. Proust werd op 10 juli 1871 geboren in Auteuil. Daar bevond zich de grote tuin met de kastanjes waaronder de kleine Marcel zat te lezen en was de beroemde scène gesitueerd waarin hij zijn moeder een nachtzoen afdwingt.
De fles Vichy-Célestins
Marcels kamertje ligt aan de achterkant en is helemaal ingericht zoals in de roman, inclusief de toverlantaarn. Naast het bed ligt een doorleefd exemplaar van François le Champi van George Sand, waaruit moeder voorlas. Achter de ripsen bedgordijnen lag de kleine 's nachts te lezen, bij de stiekem weer aangestoken kaars. De pendule zit onder een glazen stolp, 'om te voorkomen dat de tijd ontsnapt'. Eén detail werd over het hoofd gezien: deze pijpenla had aan de straatkant moeten liggen, want vanuit zijn kamer kon de verteller de kerktoren zien.
Tante Léonie beschikte in Combray over twee aangrenzende ruimten. In Illiers is haar territorium gehalveerd. Op de schoorsteenmantel kijkt een portret van tante Elisabeth op de bezoeker neer. Onder een reusachtige stolp, op 'een tafel die het midden hield tussen een apothekerswerkplaats en een hoofdaltaar', staan de overbekende attributen van deze neurotica: missalen, een fles Vichy-Célestins, een Mariabeeldje, een theekopje, een handvol lindebloesem en een madeleine. De overige kamers zijn gestoffeerd met volkomen oninteressante meubels. Prousts persoonlijke bezittingen, waaronder zijn bed, zijn wandelstok en zijn jas van otterbont, bevinden zich sinds onheuglijke tijden in het Parijse Musée Carnavalet.
Waar het fameuze kamertje lag dat naar iris rook, weet de gids niet. De verteller trok zich geregeld terug in een hokje onder de hanenbalken. Het was het enige wat op slot kon en dus de gedroomde wijkplaats voor bezigheden die afzondering vereisten: 'lezen, dromen, huilen en onaneren'. Proust was de eerste romancier die openlijk over masturbatie schreef. Op zolder hangt alleen een reeks portretten van Paul Nadar - een paradijs voor wie Op zoek naar de verloren tijd als een sleutelroman leest. De bezoeker wordt via de 'oosterse salon' van oom Jules naar een piepklein museumpje geloodst, met boeken, brieven en een haarlok van de schrijver.
Naar de kant van Guermantes
In de 'naargeestige straten' van het dorp valt verder weinig te beleven. Geen wonder dat de familie Proust de tijd vooral zoekbracht met wandelen. Meestal gingen ze de kant van Méséglise, oftewel Swanns kant op. Alleen bij goed weer werd de lange tocht aangevat naar de kant van Guermantes, die in Prousts eerste versies Villebon heette, naar een kasteel vijftien kilometer verderop. Het waren totaal verschillende werelden voor de verteller, die veel later pas ontdekte dat de twee routes helemaal niet zo onverenigbaar waren. In Saint-Eman zag hij dat je ook via Méséglise naar Guermantes kon.
De Pont-Vieux, die in Illiers de 'Grand'Planche' heet, bestaat echt, net als de ruïnes van het oude kasteel en het jaagpad aan de overkant van de Loir - alias de Vivonne. Het houten bruggetje wordt in de roman op beide wandelingen ingezet. Vanaf de rivieroevers zie je de klokkentoren, 'geheven als de vinger Gods', en telkens kom je langs het Pré Catelan, het parkje van oom Jules dat in de roman aan Swann toebehoort. In Over het lezen beschrijft Proust deze fraaie lusttuin, waar hij zich als kind verstopte om ongestoord te kunnen lezen. De merkwaardige duivenhokken zijn Algerijnse souvenirs van oom Jules en op een heuveltje verrijst het Schuttershuis, het achthoekige paviljoentje uit de roman. Bij het witte hek wijst een pijl naar Tansonville, drie kilometer verderop, dat bij de aandachtige lezer een belletje doet rinkelen, maar aan dit landhuis, dat in het boek aan Swann toebehoort, ontleende Proust alleen de naam. Links van het hek klimt een pad omhoog naar de velden. Daar staat de wereldberoemde meidoornhaag, haast even spreekwoordelijk als de madeleine. Proustliefhebbers hebben een haast religieuze verering voor deze 'katholieke, verrukkelijke struik'.
Madeleine
Achter de haag ligt de 'onmetelijke uitgestrektheid' van de velden, maar daarna laat Proust de wandelaar onherroepelijk in de steek. Een roman is nu eenmaal geen wandelgids. De verteller waarschuwt niet voor niets dat Méséglise 'iets even onbereikbaars was als de horizon' en dat Guermantes eerder een 'ideële dan reële aanduiding' leek. De auteur keerde de omgeving ondersteboven en binnenstebuiten en legde een heleboel nieuwe straten aan. De ware Proustliefhebber laat zich daardoor niet uit het veld slaan en vervolgt onverstoorbaar zijn weg richting Calvarieberg, om via de stationslaan 'met zijn linden en zijn maanverlichte trottoir' het dorp weer in te slenteren, op zoek naar een versnapering.
Marcel Proust was een lekkerbek, zoveel is zeker. Zijn gedachten gingen opvallend vaak naar iets eetbaars uit. De meidoorn deed de verteller denken aan roomkaas met geplette aardbeien en de amandelgeur van de plant riep associaties op met een frangipane. Zowel het stratenplan als de klokkentoren van Combray herinnerden hem aan een brioche. Lyrisch beschrijft hij een gebraden kip met 'gouden vel, bestikt als een kazuifel, en zijn kostelijke, uit een hostiekelk lekkende jus', en de 'in ultramarijn en roze gedrenkte asperges' die Françoise de gasten tot vervelens toe voorzette.
Restaurant La Madeleine d'Illiers op het kerkplein heeft 'asperges sauce mousseline duchesse de Guermantes' op het menu staan, en bij de plaatselijke pizzeria serveren ze een 'menu Marcel Proust' met een 'madeleine perdue' als toetje. Dat geribde cakeje, 'zo mollig en sensueel onder zijn strenge, vrome plooien', heeft kennelijk toch het meest tot de verbeelding gesproken. Minstens drie bakkers in het dorpscentrum hebben de lekkernij in de aanbieding, maar het Maison de la Proustille bakt ze het bruinst: 'Hier kocht tante Léonie haar madeleines' staat op het uitstalraam te lezen. 'Dat stond daar al toen we de zaak overnamen, dus zal het wel waar zijn', denkt de bakkerin. In hotel Les Aubépines serveren ze een 'crème au chocolat de Tante Léonie' en verkopen ze 'de echte madeleine van Marcel Proust'. Wat er dan zo bijzonder aan is, behalve dat ze behoorlijk prijzig zijn? Ze zijn luchtdicht verpakt en blijven langer vers, zegt de zaakvoerder, die nog snel een tip meegeeft: stop ze een paar minuten in de oven, daar knappen ze van op. Dat gedoe met die thee is nergens voor nodig.
En dan te bedenken dat de madeleines in Prousts kladjes nog ordinaire beschuiten waren. Daar valt natuurlijk geen droog brood mee te verdienen. Intussen werpt Illiers-Combray zich op als bakermat van het schelpvormige cakeje, dat die vorm te danken heeft aan de sint-jakobsschelp van de pelgrims naar Santiago de Compostella. Daaraan is de echte madeleine te herkennen. Die van Proust heeft ontegenzeglijk een metaforische meerwaarde. En het is de enige die je terugvoert naar je kindertijd.
Marijke Arijs ■
Menno Gnodde
Deel 1 van de monumentale romancyclus 'Op zoek naar de verloren tijd', de herschapen memoires van Marcel Proust (1871-1922), weerspiegelt het spanningsveld tussen traditie en vernieuwing, de inzet om het vervluchtigde verleden te achterhalen. Een onbewuste herinnering geactiveerd bij het proeven van een Madeleine-cakeje biedt in dit eerste deel toegang tot de mondaine wereld rond het 'fin de siècle', waarin verteller Marcel, alter ego van de auteur, associatief terugblikt op zijn jeugd- en jongelingsjaren, op de mensen en dingen die voorbijgingen, op artistieke betovering en de liefde. De nieuwe vertaling van De Haan en Hofstede oogt accuraat en fris, maar lijkt ook de stelling van Thérèse Cornips (bekroond vertaalster van 'De kant van Swann', 2009) te bevestigen dat Prousts stilistische finesse de vertaler 'langs een smal pad dwingt'. Wat weer de vraag oproept wanneer een vertaling passé is en welke urgentie hier naast de literaire uitdaging tot een nieuwe vertaling heeft geleid. Het antwoord ligt besloten in het heldere nawoord, dat tevens ingaat op receptie, thematiek, compositie en stijl.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.