Koning op een ezel : verhalen uit het Nieuwe Testament
Nico ter Linden
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Nijgh en Van Ditmar, 2011 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : NEDERLANDS 851.6 ELSS |
31/12/2011
In zijn inleiding bij zijn essay Een zoekende ziel citeert theoloog en Elsschotkenner Nico ter Linden uit een brief die de auteur schreef aan zijn vriend Andries Kaas: ‘Dat schrijven vervangt het geloof waaraan het mij totaal ontbreekt.’ Vertrekkend vanuit de idee dat Elsschot in zijn werk voortdurend met geloof in de weer was, dat hij met name ‘een zoekende ziel’ is gebleven, wil Ter Linden in zijn opstel een antwoord formuleren op de vraag hoe dat ‘ongeloof’ er zou kunnen uitzien. Na een summier biografisch overzicht bakent hij zijn opzet nader af onder de titel ‘Geloof’. Over geloof en letteren werd in de familie De Ridder nauwelijks een woord gerept, maar boven zat wel ‘ene Elsschot’ te schrijven, die Bijbelse woorden en beelden bleef gebruiken en zich in een religieus taalveld bewoog. Ter Linden analyseert het oeuvre van Elsschot, van de gedichten tot Het dwaallicht en de brieven die bewaard zijn gebleven. Het pleit voor ter Linden dat hij als theoloog niet zozeer het ‘grote gelijk’ naar zich toe wil halen en Elsschot als een ‘gelovig’ schrijver wil opvoeren. Zijn conclusie laat daar geen twijfel over bestaan: de zoeker die Elsschot is gebleven, plaatst hem op het niveau van ‘die uitzonderlijke geesten (die) geen genoegen scheppen in het ontdekken, maar in het zoeken zelf.’
Reeds in ‘Aanroeping’, een sonnet dat Elsschot schreef toen hij zeventien was, meent Ter Linden de godsvraag te zien verschijnen: ‘Wie zijt gij, groote? Hebt gij ook een doel, / en ook een naam? Gevoelt g’ u niet gekrenkt / Als ik Natuur of God u noem? O drenkt / Gij nooit mijn heete weet-verlangen?’ Het is de lijn die Ter Linden verder zal doortrekken tot en met Het dwaallicht, het blijven vragen van Elsschot naar een doel, een naam, waarbij hij niet zonder jaloezie zal moeten vaststellen dat de drie oosterlingen met hun Allah een rijkdom kennen die hij ontbeert. Bijzonder boeiend ook is de manier waarop Ter Linden, onder meer via gesprekken die hij voerde met Elsschots dochter Ida, de Elschottiaanse ironie een plaats geeft binnen het kader van zijn onderzoek. Zijn voorzichtige conclusie luidt dat achter de dodelijke ironie een gevoelig mens schuilgaat en dat, mutatis mutandis, achter de spot en hoon waarmee Elsschot de kerk en haar geloofsleer over de hekel haalt, wel eens een godsverlangen zou kunnen schuilgaan. Zoon Jan de Ridder vat het als volgt samen: ‘Mijn vader was wel anti-klerikaal omdat hij nu eenmaal wars was van elke vorm van dogma. Dat hij echter niet in God geloofde zou ik niet durven zeggen. In feite twijfelde hij, dus was hij geen absolute vrijdenker.’ Een van de vrienden, Ary Delen, ziet in hem ‘een wonderbaarlijk mengsel van de tegenstrijdigste gevoelens en ik heb me dikwijls afgevraagd of er in die mens geen twee zielen verborgen zitten.’ Veel aandacht gaat in De zoekende ziel uit naar de roman Het dwaallicht, op meer dan één vlak een sleutelroman die de mens Elsschot ten voeten uit tekent. Of, zoals Albert Westerlinck het omschreef: ‘Meer dan het patos van humanitairen of miserabilisten geeft dit simpele proza ons het reële gevoel dat wij allen dezelfden zijn, onmachtige mensen, in één konditie van miserie en tekort. En ook de kristen voelt dit aan.’
[Jooris Van Hulle]
Hans Renders
Willem Elsschot wordt algemeen beschouwd als een auteur die weinig met het geloof op had, als zijn werk al niet als anti-christelijk werd geschouwd. De censuurafdeling van de Katholieke Boekerijen plaatste De Verlossing op de lijst van 'Verboden boeken' omdat het 'verderfelijk' zou zijn. De bekende theoloog Nico ter Linden vond in die reputatie van Elsschot een uitdaging om uit te zoeken of de christelijke traditie toch niet met literaire middelen door Elsschot werd becommentarieerd. De schrijver heeft zelf vaak gezegd dat hij niets met het geloof had. Via close reading weet Ter Linden tal van passages aan te wijzen die wel degelijk terug te voeren zijn op het christendom. Neem zijn gedicht De bedelaar. Daarin wordt gesproken van iemand die pillen krijgt tegen 'het vet dat zich meedogenloos heeft vastgezet in dikke lagen, op mijn buik en billen'. In Psalm 78: 30 en Psalm 119: 70 wordt gesproken over Gods toorn voor de 'vetsten'. Zo zijn er veel meer voorbeelden. Met name heeft Ter Linden de verwijzingen naar de biecht gekoppeld aan bijbelteksten.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.