Vijf grotesken
Paul van Ostaijen
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Voetnoot, © 2010 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MORT |
31/12/2011
Dankzij de Amsterdams-Antwerpse uitgeverij Voetnoot zijn de Nederlandse letteren sinds kort verrijkt met de boeiende reeks ‘Belgica’, waarin kortere teksten, verhalen en essays uit de Vlaamse en de Franstalige Belgische literatuur worden samengebracht. ‘Belgica’ beoogt ‘in deze barre separatistische tijden’ (aldus samensteller Dirk Leyman in Knack) te zoeken naar het verbindende element in de literatuur van dit land, en een van die ‘missing links’ is misschien wel het intrigerende, maar wellicht uitstervende fenomeen van de Franstalige Vlaming. Zo zijn de eind 2010 uitgekomen delen vier en vijf gewijd aan respectievelijk Franz Hellens en Paul Willems, de een afkomstig uit het Gentse, de ander uit de omgeving van Antwerpen. Beiden bedienen zich van het Frans.
Met dat deel vier is overigens iets bijzonders aan de hand: volgens de opzet van de reeks wordt de tekst in principe gevolgd door een nawoord over de auteur en zijn œuvre, maar in dit geval staat de hoofdtekst, een beeldenrijk, invoelend essay over Franz Hellens, op naam van Erwin Mortier. Hellens zelf levert daar zo te zeggen het verhalende nawoord bij, met de autobiografische vertelling Tussen de straat en de tuin, een tekst die al in 1986 werd uitgebracht in de hier hernomen vertaling van Leonard Nolens.
De francofone Vlaamse achtergrond van Hellens en Willems was een rijke voedingsbodem die ooit schrijvers van wereldfaam als Maeterlinck, Rodenbach en Verhaeren voortbracht, en over het algemeen werd gedeeld door mensen die, zoals Mortier schrijft, ‘zo Vlaams waren als maar kan, wier cultuur en opvoeding vrijwel uitsluitend Frans waren’. Hellens en Willems hebben bovendien gemeen dat ze hun jeugd hebben doorgebracht in een lommerrijke, feeërieke omgeving, die lijkt te hebben bijgedragen tot de vorming van een rijke verbeeldingswereld, waarin de ervaringen uit de kindertijd een belangrijke ruimte innemen.
De verhalen van beide auteurs hebben een droomachtige, onwerkelijke inslag, die in het geval van Franz Hellens wel als ‘fantastisch realistisch’ is bestempeld, en die door Hans van Pinxteren in zijn nawoord op de verhalen van Paul Willems ‘magisch realistisch’ wordt genoemd. Maar ik zou op grond van deze verhalen geneigd zijn die bordjes precies om te keren. Ik verklaar mij nader: in het universum van Hellens is de lezer getuige van een hyperrealistische uitvergroting van het kleine: de dagelijkse lessen die de ik-persoon en zijn broer volgen bij Mademoiselle, in hun besloten wereldje ‘tussen de straat en de tuin’, van waaruit de buitenwereld slechts kan worden waargenomen door een klepraam dat alleen via de vensterbank bereikbaar is. Toch herbergt dat kleine, schijnbaar vredig kabbelende universum onverklaarbare drama’s, zoals de hysterische bui van Mademoiselle of het ongeval van een bouwarbeider. Vanuit het kinderperspectief krijgen deze indrukwekkende gebeurtenissen een magisch en soms omineus, nachtmerrieachtig karakter in een verder rimpelloos bestaan.
In de bloedstollend mooie verhalen van Paul Willems — er zijn er in dit vijfde deel vijf opgenomen in een treffende vertaling van Kiki Coumans en Hans van Pinxteren — ontvouwen ogenschijnlijk doodnormale beginsituaties zich in een kort bestek tot realistisch uitgewerkte, maar iedere logica tartende gebeurtenissen. Bijvoorbeeld in het titelverhaal besluit een vermaarde architect die genoeg heeft van beton, een kathedraal te bouwen met behulp van blaasmachines voor hete luchtstromen: ‘Het bouwwerk tekende zich tegelijk wazig en scherp af, want hoewel de stoom niet buiten zijn bedding van hete lucht trad, werd deze door stromingen of veeleer door uitwaseming voortgestuwd.’
De evocatieve kracht van deze verhalen ligt voor een groot deel besloten in de getuigenis van de ontroering waardoor de ik-figuur wordt overvallen bij het meemaken van zo’n fantastische gebeurtenis, zo’n ‘wonder dat slechts behoort tot het ogenblik en dat alleen in het geheugen tijd en duur kan krijgen’.
[Clemens Arts]
Drs. Cees van der Pluijm
Franz Hellenz (ps. van Frédéric van Ermengem 1881-1972) was een Franstalige Vlaamse schrijver van wereldfaam die nu geheel vergeten lijkt. In een uitgebreid en zeer verdienstelijk essay beschrijft Erwin Mortier (onder meer auteur van de bekroonde roman "Godenslaap") Hellenz' waarde en zijn positie als in het Frans schrijvende Vlaming. Mortier geeft interessante inzichten m.b.t. het belang van de Vlaamse Franstaligen en hun invloed op de literatuur van de Nederlandstaligen. Ook Mortiers taal is gevormd door deze Franstalige Vlaamse literatuur. Het essay is een prima inleiding op een leesbare schets over de kinderlijke belevingswereld en de magische dimensies daarvan van Hellenz, mooi vertaald door Leonard Nolens. Deze korte novelle maakt inderdaad nieuwsgierig naar meer. Klein formaat, kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.