Mijn broer, de enige zoon : roman
Stéphane Audeguy
Stéphane Audeguy (Auteur), Tatjana Daan (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Cossee, cop. 2010 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 218 |
31/12/2011
Spreken en reizen over het graf heen
Stéphane Audeguy heeft iets met geschiedenis. Al van bij zijn bejubelde debuut De wolkenbibliotheek (2007) zocht hij de grens tussen feit en fictie op in een bespiegelende roman over de fascinatie van kunstenaars voor het steeds wisselende en inspirerende wolkendek. Dat De wolkenbibliotheek geen gelukstreffer was, bewees hij met Mijn broer, de enige zoon (2009), waarin hij opnieuw de geschiedenis induikt aan de hand van het sappige levensverhaal van François, de onbekende broer van de Franse verlichtingsfilosoof Jean-Jacques Rousseau. Ook dit keer ging Audeguy op zoek naar een intrigerende manier om de geschiedenis aan het woord te laten. De titel Wij, de anderen wijst uitdrukkelijk op een originele stem die uit de nevelen van de geschiedenis tot de lezer spreekt. Het is een typisch Afrikaanse stem: een collectief, tribaal en bijna magisch geluid van de ‘duizend naamloze geesten’ van de voorvaderen die de lezer op sleeptouw nemen aan de hand van een concreet levensverhaal. Zoals het geesten betaamt, duiken ze slechts af en toe op om commentaar te leveren waarmee ze de roman op eigenzinnige wijze een soort ‘luchtige diepgang’ verlenen.
In tegenstelling tot deze grafstemmen is het hoofdpersonage Pierre springlevend, al raakt hij stilaan uitgeblust door de dagelijkse sleur van zijn Parijse bestaan. Net op dat moment wordt hij geconfronteerd met het overlijdensbericht van een man die hij op het eerste gezicht niet kent. Bij nader inzien blijkt het om zijn vader te gaan, die hem jaren geleden in de steek gelaten heeft. Pierre verneemt dat Michel Figuier als geletterde westerling in de sloppenwijken van Nairobi een bestaan had opgebouwd als brievenschrijver voor de minder gegoede bevolking. Zijn dood heeft bovendien iets mysterieus: hij werd naakt teruggevonden, met zijn kleren opgevouwen naast zijn lichaam. Een rituele zelfmoord?
Pierre besluit terstond naar Afrika te vertrekken en wordt in het mortuarium op een vreemde manier geconfronteerd met het lijk van zijn vader. Hoewel hij er biologisch mee verwant is, slaagt hij er niet in om enige affiniteit te voelen met de dode die voor hem ligt, op één detail na: een gelijkaardige kleine witte lok op de kruin van zijn schedel. Het is een cruciale scène, die het vertrekpunt vormt van Pierres zoektocht naar de identiteit van zijn vader en de Afrikaanse maatschappij waarin hij geleefd heeft. Het lijk van deze ‘romaneske vader’ waar de lezer mee geconfronteerd wordt, is tegelijk een krachtig beeld voor de ruïne van de geschiedenis waarin Audeguy nieuw leven tracht te blazen. Pierre slaagt er immers niet in om ‘het lijk, dat inerte, weerzinwekkende, akelige ding, te vervangen door een of andere herinnering, een gebaar, een stem een beeld.’ Via dergelijke details (een haarlok, een spoor, een monument, of een potscherf) graaft Audeguy zich in de geschiedenis in. Pierres ouders hadden hiervan hun beroep gemaakt: Michel als écrivain publique en zijn moeder Françoise als prestigieuze archeologe die in haar werk een leven cultiveert ‘dat op rigoureuze wijze is teruggebracht tot simpele handelingen’. Beiden zijn een soort bemiddelaars: de een tussen de ongeletterde bevolking en de geciviliseerde maatschappij; de ander tussen het heden en het verleden. Zelfs in de minieme band met zijn zoon vervulde Michel ook een brugfunctie: tijdens een eenmalige ontmoeting in Michels puberteit slaagde hij erin om bij zijn zoon een levendige hartstocht op te wekken voor alles wat met Afrika te maken heeft.
Pierre zelf is uiteindelijk fotograaf geworden: tot aan zijn vertrek naar Afrika deed hij niet meer dan beelden schieten die beantwoordden aan de stereotiepe foto’s die de consumptiemaatschappij van hem eist. In die beeldcultuur waarin de terugkoppeling naar de grillige realiteit van minder belang is, wordt zijn seriewerk geapprecieerd. Terwijl hij als fotograaf en toerist bij aanvang van zijn Afrikabezoek zich nog beperkt tot clichébeelden, dringt hij beetje bij beetje door tot dat andere Afrika. Gaandeweg daalt hij af tot op het niveau waar hij ‘begint te zien’. Hij komt in aanraking met het grauwe leven van elke dag, dat op een meesterlijke manier beschreven wordt. De afstandelijke fotograaf die enkel registreert, laat zich raken en raakt betrokken in een verhaal waarvan hij de afloop niet kent. Een hoogtepunt vormt ongetwijfeld de ontmoeting met zijn broer Akwam. Pierre laat zich bij de hand nemen en volgt zijn Afrikaanse gids langs Keniaanse families en ongerepte landschappen. Ditmaal wijst Akwam hem de foto’s die hij moet nemen.
Wij, de anderen leest als een snelle opeenvolging van vijfennegentig korte hoofdstukken waarin heden en verleden door elkaar lopen. Door de flarden herinneringen aan elkaar te rijgen, komt Audeguy tot een totaalbeeld waarin geen klassieke, chronologisch geordende geschiedenis wordt verhaald maar het verleden tot het heden spreekt en omgekeerd. De lineaire vertelling wordt dus ingeruild voor een tijdsopvatting waarin ook de idee van terugkeer een cruciale rol speelt. De reis van Michel zelf is tot op zeker hoogte ook een ‘retour au pays natal’, een terugkeer naar zijn biologische roots en zelfs een (her)ontdekking van het oorspronkelijke leven tout court. De eindscène biedt hier een treffend voorbeeld van: in eenvoudige handelingen vindt hij een pure blijdschap terug. Ook de zoektocht naar een begraafplaats voor zijn vader, die als een leidmotief door het boek loopt, mondt uit in een symbolisch moment waarop Michel letterlijk teruggegeven wordt aan de natuur.
Uiteraard komt in dit historisch portret ook het koloniale verleden ruim aan bod, al verglijdt Audeguy hier soms te veel in het zwart-witverhaal van de kolonisatie waarin het ‘litteken van menselijk geploeter’ geplaatst wordt tegenover de authentieke Keniaan die in volstrekte harmonie leeft met de natuur. Dergelijke tegenstelling komt ook in andere variaties terug, bijvoorbeeld wanneer Pierre met zijn moeder zich bij de Alliance française in het gezelschap bevinden van het compleet tegenovergestelde type wetenschapper als Françoise: een man met een veelzakkige legervest, hugoliaanse baard en aanmatigende buik. Het zijn dergelijke vertegenwoordigers van officiële instituten die een gestroomlijnd standaardbeeld ophangen van wat Afrika volgens hen in werkelijkheid is. Het vleugje maatschappijkritiek dat Audeguy op die manier in zijn roman smokkelt, is gelukkig niet al te moralistisch en bovendien doen deze karikaturen niet noodzakelijk kwaad aan het verhaal: ze brengen tegelijk een (zelf)relativerende en luchtige noot aan in een voor de rest bijzonder veelzijdig werk. Naast de historische en documentarische dimensie bevat Wij, de anderen ook een persoonlijk reisverhaal. Aan het begin van het boek vermeldt de auteur terloops dat het woord ‘safari’ eigenlijk ‘reis’ betekent: ‘zo nemen de dingen een aanvang’ zijn de profetische laatste woorden van de proloog. Pierres reis is niet vrijblijvend, maar haast een louterende pelgrimage door heden en verleden, die meandert langs leven en dood. Gewapend met een uitermate degelijke historische bagage en met de hulp van een alternatieve stem, heeft Audeguy een originele toegangsdeur gevonden tot een intrigerende wereld. Wij, de anderen is een erg fraaie uitnodiging geworden om mee te stappen in deze tocht die je niet onbewogen laat. [Francis Mus]
C.H.M. Beijer
Vanuit Kenia ontvangt de Franse fotograaf Pierre het overlijdensbericht van zijn vader. Hoewel hij zijn vader nauwelijks heeft gekend, reist de zoon af naar dit Afrikaanse land, waar zijn van oorsprong Franse vader zich uit afkeer van het westerse decadentisme vestigde en werkte als openbaar schrijver. Met het stoffelijk overschot reist Pierre door Kenia om uiteindelijk samen met zijn halfbroer zijn vader op traditioneel Keniaanse wijze te begraven. Tijdens die tocht wordt Pierre zich ervan bewust hoezeer Kenianen gedemoraliseerd zijn geraakt door hun koloniale verleden vol geweld, racisme, corruptie, prostitutie. Stemmen van overleden Afrikaanse zielen, de 'wij' uit de titel, begeleiden hem, registreren en becommentariëren. Dit is een van de diverse vertelinstanties in deze geëngageerde roman, waarin de aanvankelijk lyrische verteltoon overgaat in een afstandelijker toon die minder kan boeien. Van de Franse auteur (1964, Tours) verschenen eerder in het Nederlands de romans 'De wolkenbibliotheek' (2007) en 'Mijn broer, de enige zoon' (2009). Paperback; vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.