Het zingen van de wereld : gedichten
Marc Tritsmans
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Nieuw Amsterdam, cop. 2010 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : TRIT |
00/00/0000
Tussen licht en schaduw speelt zich alle leven af. Over dat leven, over wat hem bindt met de aarde en haar bewoners, heeft Marc Tritsmans (°1959) intussen al negen bundels geschreven. In zijn pas verschenen Studie van de schaduw zet hij de verkenning van zijn eigen binnen- en buitenwereld op herkenbare wijze voort. De bundel is thematisch verwant met alle eerdere publicaties en is net als bijvoorbeeld Sterk water (2000), Kritische massa (2002), Warmteleer (2004) en Man in het landschap (2008) erg strak gecomponeerd. Die bestudeerde vormgeving blijkt niet alleen uit de strofische opbouw van elk gedicht, dat een enkele keer de gestalte aanneemt van een rijmloos sonnet, maar ook uit het cyclische patroon van de (kleinere) reeksen. Zo begint de reeks 'Watermuziek', die de herinrichting van een waterloop bezingt, met het vertrek van de 'ijsvogel', de 'stekelbaars' en 'de laatste blauwe reiger' en eindigt ze hoopvol met 'wat aarzelend is teruggekeerd: de / stekelbaars, de reiger, de ijsvogel'. De omkering van de orde weerspiegelt zich letterlijk in de omgestelde orde van de terugkerende fauna.
Studie van de schaduw bestaat uit vijf afdelingen, die evenveel fasen van de (menselijke) evolutie in beeld brengen, tot over de grens van de dood heen, zoals uit de titels van de eerste ('Dagzomend'), de voorlaatste ('Steekt de avondwind op') en laatste cyclus ('Ben je niet meer') mag blijken. De bundel leest onder meer als een eigenzinnige mythologie die hardop mijmert over begin, opgang en neergang van het ondermaanse bestaan. Zo evoceert het openingsgedicht 'Fiat lux' de magische uitwerking die het openslaan/lezen van een 'zopas nog gesloten boek' heeft op de schrijver ervan: 'luister naar het hunkerende altijd / weer nieuwe begin van dit lied / nu het levend lezend licht hier // zo warm is komen binnenstromen / ergens recht een schrijver / als herboren de rug'.
Geciteerde verzen staven het vermoeden dat de bundel zich ook aandient als een reflectie op wat kunst vermag. De poëticale toonzetting is des te opmerkelijker omdat heel wat gedichten een tekening, sculptuur of muziekstuk als uitgangspunt hebben. De grondgedachte is zonder twijfel dat de kunstenaar hooguit in staat is een voorbijgaand (gouden) moment vast te leggen, omdat elke levende cel/molecule voortdurend aan (evolutionaire) verandering onderhevig is, aan wat Tritsmans 'de eeuwig op de loer liggende entropie' noemt (in 'Niets persoonlijks'). Vandaar de bezwerende, welhaast agressieve aanbeveling in de aanhef van datzelfde gedicht: 'wat ik wil zeggen is dat je in gezegende / tijden van overzicht en overwicht moet / toeslaan: liefhebben, vechten, schrijven'. Dat schrijven wordt in menig gedicht geduid als een welluidende vorm van zwijgen, 'als de kunst om de laatste / bruikbare toonaard te vinden' (in 'Geen aanleg'). Of nog, als een bij voorbaat tot mislukken gedoemde poging om 'te zien waar de schaduwen vallen' (in het titelgedicht 'Studie van de schaduw').
Het zal niet verbazen dat 'schaduw(en)' en semantisch verwante substantieven als 'weigeringen', 'schemering', 'luwte', 'silhouetten' en 'schikgodinnen' motiefwoorden zijn. Voor een dichter die de taal van het 'ademloze' zwijgen waardeert, ja zelfs aanprijst, maar zich tegelijk gretig van taal bedient, komt het erop aan de 'schaduw' te betrappen 'met woorden die / glashelder en zo vlijmscherp / dagzomen' dat hij zijn 'brein // [...] simpelweg het nakijken geef[t]' (in 'Lucky Luke'). Hoezeer 'elk woord' dat hij 'spreek(t) echoot // als in een vergeetput', hoezeer hij ernaar verlangt 'eindeloos [te] zwijgen' ('Van de lege man') en de lezer ertoe aanzet 'dus maar wat zwijgend samen' te 'zitten' ('Studie van de schaduw'), toch besluit hij in 'Geen aanleg' treffend: 'want natuurlijk is alles al eerder / gezegd en vertoond maar nog levend / al zwijgen is wel de allerdoodste dood'.
De dichter plaatst zich voor de opdracht het lyrisch register te treffen dat het dichtst bij (muzisch) zwijgen aanleunt. Om daarin te slagen, moet hij zich 'de wijde ongeremde blik' aanmeten van 'de roofvogel' en zien 'wat je ziet als het overbodige is / verdwenen' of 'kijken met verloren / gewaande ogen die zich herinneren / hoe omzichtig deze breekbare wereld // wel moet worden gezien' (in 'Ogen'). De ik-figuur speurt naar onooglijke details en hapert aan allerlei 'grenzen' of 'verhaallijnen' die onophoudelijk vervloeien: 'enkel beukende zee bepaalt eigengereid / wie hier mag aanwaaien en wie vertrekt' (in 'Eiland'). Voyeuristisch kijken of gadeslaan is net als de schaduw een erg opvallend motief. Typerend is bijvoorbeeld volgende homerische vergelijking: 'als een voyeur die met trillende handen / zijn verrekijker richt op die ene plek / waar hij in de schemering van een kleurige // jurk het hemelse meent te zullen ontwaren / zo opgewonden was ik toen mijn oog [...] de prachtig gewelfde / ringen van Saturnus voor het eerst [...] // aanschouwde' (in 'Vers licht'). Een bijzonder aspect van deze eenzelvige kijkhouding is de hunker naar het kosmische 'wonder' te 'staan kijken zonder ooit te worden gezien' (idem).
Deze bundel, die uitmunt in kristalheldere formulering, reikt niet alleen de hand aan zijn eerdere bundels (waarvan sommige titels in de verzen worden verwerkt), maar ook aan toonaangevende werken uit de (wereld)literatuur. Zo valt het schaduwmotief zonder veel moeite te verbinden met platonisch gedachtegoed, waarin de zichtbare wereld een onvolmaakt beeld voorhoudt van de ideële wereld. Voorts herinnert het voormelde 'Fiat lux' niet alleen aan Genesis, maar ook aan de beroemde openingsverzen van Herman Gorters Mei (1889). Wie kan 'Zonder eigenschappen' lezen zonder te denken aan Robert Musils Mann ohne Eigenschaften, of de cyclus 'Van de lege man' zonder T.S. Eliots concept van de 'hollow man', voor de geest te halen? Of nog, bij het lezen van 'Lente (Revisited)' niet denken aan de door William Wordsworths 'vijf jaar later' opnieuw bezochte 'Tintern Abbey' of aan Evelyn Waughs roman Brideshead Revisited? Het titelgedicht roept niet alleen de schim van Plato terug naar dit aardse leven, maar herinnert ook aan de naturalistische code, waarin 'studie' in de zin van 'objectieve waarneming' een even centrale plaats inneemt. Op vergelijkbare manier is 'Boven het hoofd' een letterlijk te nemen eresaluut aan James Baldwins roman Just Above My Head, zoals 'Metamorfose' onmiskenbaar op te vatten is als een verwijzing naar Franz Kafka's Die Verwandlung.
Het staat buiten kijf dat Marc Tritsmans een meer dan geslaagde poging onderneemt om zijn recente bundel te enten op zijn eigen oeuvre en dat van vele groten die hem zijn voorgegaan. Dat hij daarbij per definitie verglijdende of unieke momenten wil vatten in sterk geritmeerde taal, pleit voor een dichter die allang een eigen stem heeft gevonden en die ook hier op geen enkel ogenblik verloochent. Met Egon Schieles werk in het achterhoofd wil hij 'de diepste plooien en kieren' van 'het echte leven' uitspellen, zodat het [leven] 'na dit moment / ten minste op papier zou blijven verder bestaan' (zie het slotgedicht 'Schieles hand'). Het moet me daarbij wél van het hart dat de clichématige flaptekst, op de biografische notitie na, nauwelijks in verhouding staat tot de doorwrochte verzen die Studie van de schaduw bevat. [Yvan de Maesschalck]
Gerard Oevering
De bundel opent met gedichten geïnspireerd op beelden van de Italiaanse beeldhouwer Bernini (1598-1680). Deze ziet in het brok marmer voor zich ‘haar vluchtend silhouet’. De indruk wordt gewekt dat de beeldend kunstenaar trefzekerder zijn werk schept dan de dichter, wat ook opgemaakt kan worden uit het mooie gedicht op Egon Schiele: ‘alleen zijn snelle hand wist waarheen / het zou gaan,…’. Zij zien iets dat de dichter pas met veel moeite in de taal tot uitdrukking kan brengen. Wie deze beeldend kunstenaars kent, wordt getroffen door Tritsmans' trefzekere verbeelding van hun werk. Een ander opmerkelijk thema: het is de opdracht van de kunstenaar om ‘de laatste toonaard te vinden’, in een wereld waarin alles al gezegd is. Hierin meandert hij langs natuur en techniek. De gedichten doen denken aan sonnetten; door hun vorm (geen interpunctie en hoofdletters, 8 tot 11 syllaben per regel) ogen zij monotoon, beheerst en gebeeldhouwd. Maar bij verklanking valt op hoe veel spanning en emotie in de gedichten aanwezig is. Een mooie bundel.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.