Ulysses
James Joyce
Paul Claes (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak en Van Gennep, 2010 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : VERZAMELBUNDEL : CLAE |
Frank Hellemans
rt/aa/23 m
Paul Claes bloemleest in De tuin van de Franse poëzie meer dan duizend jaar Franse poëziegeschiedenis, met onder andere deze symbolistische beginregel uit het haast onvertaalbare 'Sonnet op -yx' van Stéphane Mallarmé. Na Lyriek van de Lage Landen (2008), zijn inspirerende canon van de Nederlandstalige poëzie in 80 gedichten, presenteert Claes nu zijn pantheon van de Franse dichtkunst in 100 blijvers: van de sequens van de heilige Eulalie omstreeks 880 tot 'De deserteur' van Boris Vian uit 1953. Dit protestlied met de bekende aanhef - 'Mijnheer de President' - zou later nog Boudewijn De Groot inspireren bij zijn anti-Vietnamsong. Claes drukt naast het Franse origineel zijn Nederlandse vertaling af. Hij leidt het gedicht in met een korte biografische schets en een beknopt overzicht van het voornaamste werk. Daarna volgt nog een verklarende commentaar van het gedicht en een opmerking over de echo's ervan in andere literaturen. Knap ook hoe Claes telkens een motto citeert dat de eigenheid van de dichter in kwestie in enkele woorden fixeert. In het geval van provocateur Vian is dat: 'En pissen op een passant / Da's pas amusant.' Bij Mallarmé klinkt het hooggestemder: 'Alles op de wereld is er om een boek te worden.' Claes neemt ook Franstalige gedichten op uit de Vlaamse literatuur: van Emile Verhaeren ('De veerman') tot Georges Rodenbach ('De klokken') en Maurice Maeterlinck ('De drie blinde zusters'). Hij gunt de ingeweken Antwerpse drukker en uitgever Christophe Plantin eveneens een plaats in de literaire tuin met diens beroemde sonnet over 'Het geluk op deze wereld': 'Een fraai, net en gerieflijk huis het zijne heten, / Een tuin vol leibomen als geurig lustprieel, / Fruit, keurwijn, weinig kroost en weinig personeel, / Een trouwe vrouw in stilte aan zijn zijde weten (...).' Tja, dat waren nog tijden!
31/12/2011
Tot verrukking van de fijnproevers bloemleest Paul Claes al jaren dat het een lieve lust is: na talloze bundels van favoriete dichters en verscheidene anthologieën, waaronder het imposante Lyriek van de lage landen uit 2008, is nu De tuin van de Franse poëzie verschenen. Een canon in 100 gedichten, zo luidt de ondertitel, die overigens in combinatie met de hoofdtitel wel enigszins paradoxaal kan overkomen. De ‘lusthof der poëzie’, een topos die op zijn laatst in de renaissance opgeld deed, lijkt op het eerste gezicht immers maar moeilijk te rijmen met de strakke ketenen van een canon.
Maar elke ongerustheid op dat punt blijkt bij opening van dit kloeke tweetalige boekwerk ongegrond. De metafoor van de gedichtentuin biedt Claes in zijn inleiding de mogelijkheid om ons met elegante tred door de Franse literatuurgeschiedenis te gidsen: de rozentuin van de middeleeuwen groeit uit tot een trotse boomgaard in de renaissance, die weer wordt teruggesnoeid tot een siertuin in de klassieke tijd en vervolgens tot een wintertuin verschraalt in de achttiende eeuw, waarna de storm van de Franse Revolutie en de romantiek er weer een tovertuin van maken, die op zijn beurt in de twintigste eeuw verandert in een dwaaltuin, met de zich her en der vertakkende paden van het dadaïsme, kubisme, surrealisme en wat dies meer zij, om in onze tijd moderne tijd te verworden tot een woekertuin met doodlopende paden…
Puur afgaande op de aantallen uitverkoren gedichten, ontkomt de lezer niet aan de indruk dat de tuinen waar de bloemlezer zich het liefst ophoudt, die zijn van de renaissance — met de speelse liefdespoëzie van Clément Marot, Louise Labé en Pierre Ronsard — en van de negentiende en twintigste eeuw. Naast zwaartepunten in bepaalde tijdperken valt te midden van alle bloemenpracht ook een geografisch accent op: met werk van Christophe Plantin, Emile Verhaeren, Georges Rodenbach, Maurice Maeterlinck, Pierre Louÿs en Henri Michaux blijken onze contreien een niet onaanzienlijk aandeel te leveren aan deze canon.
Het leesplezier dat het boek in overvloed verschaft, is niet alleen te danken aan de mooie poëzie, maar ook aan alles wat niet poëzie is. De gedichten — minstens één en hoogstens drie per dichter — worden namelijk voorafgegaan door een korte beschrijving van het leven van de dichter in kwestie, en gevolgd door verhelderend commentaar op de gedichten en een leerrijke toelichting over onder meer de nawerking ervan (met name in het Nederlands taalgebied). Afgezien van alle nuttige informatie levert deze stringente werkwijze pareltjes van stukjes op die niet zelden zelf als suggestieve prozagedichten aandoen. De tuin van de Franse poëzie staat vol met aangenaam duizelingwekkende miniatuurbiografietjes. De droge commentaarstem en de met gevoel voor timing gebrachte intrigerende details prikkelen de nieuwsgierigheid en de fantasie, zonder soms niet ook enige hilariteit te wekken: ‘In 1901 raakte [Max Jacob] bevriend met Picasso en Apollinaire. Hij begon zelf ook te schilderen en te schrijven. In 1909 verscheen Christus als een visioen in zijn kamer, in 1914 in een bioscoop. Hij bekeerde zich tot het katholicisme en liet zich dopen, met Picasso als peter.’
Maar natuurlijk gaat het toch vooral om de poëzie zelf. En die komt optimaal tot haar recht in dit feestelijke boek. De liefhebber zal er veel dierbare gedichten en verzen in terugvinden. Het bevat overbekend werk van gelauwerde dichters, zoals ‘Correspondances’ en ‘Les chats’ van Baudelaire of, uit een heel andere periode, de ballade van de gehangenen van François Villon. Maar er zijn gelukkig ook veel minder bekende of onbekende gedichten in te vinden, van dichters van wie ik nooit had gehoord — Arvers, Baïf, Chassignet — of van wie ik de naam misschien wel vaag kende maar nog nooit een letter gelezen had — La Ceppède, Parny, Pozzi.
Voor veel gedichten heeft de samensteller kunnen teruggrijpen naar eerdere vertalingen van zijn hand, bijvoorbeeld het schitterende ‘De dronken boot’ (‘Le bateau ivre’) van Arthur Rimbaud. Daarnaast zullen van veel gedichten eerdere vertalingen zijn herzien en zullen nog veel meer gedichten voor deze gelegenheid voor het eerst zijn vertaald. Het meesterlijke van deze prestatie zit hem wel in het feit dat Claes alle dichters hun eigenheid laat behouden door in zijn vertalingen met opperste concentratie naar elke afzonderlijke stem te luisteren, oor te hebben voor elke finesse en geen enkele formele of inhoudelijke moeilijkheid uit de weg te gaan. Als er iets is waardoor al deze vertalingen ondanks hun verscheidenheid onmiskenbaar het stempel van Paul Claes dragen, dan is het wel die precisie en trefzekerheid.
In de bundel zijn geen levende dichters opgenomen. En de poëzie na 1950 is vertegenwoordigd met welgeteld twee gedichten, het heerlijke chanson ‘Si tu t’imagines’ van Raymond Queneau en het meest recente gedicht van dit boek, ‘Le déserteur’ van Boris Vian, dat toch ook alweer dik vijftig jaar oud is. Natuurlijk is er iets voor te zeggen om in een canon geen dichters uit het turbulente heden op te nemen, van wie nog totaal onduidelijk is welke plaats ze in de geschiedenis zullen innemen. Anderzijds kan de opvallende keuze van Paul Claes om de afgelopen halve eeuw poëziegeschiedenis links te laten liggen, moeilijk los worden gezien van de sombere slotpassage van de inleiding, waarin hij zich met een beroep op Roland Barthes gedesillusioneerd lijkt af te wenden van de moderne dichtkunst: ‘de dwaaltuin werd een woekertuin’.
In die zin klinkt het voorlaatste gedicht van de bundel, geschreven door René Char op 3 september 1939, de dag waarop Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk Duitsland de oorlog verklaarden, nog omineus na:
Le loriot entra dans la capitale de l’aube.
L’épée de son chant ferma le lit triste.
Tout à jamais prit fin.
[Clemens Arts]
Menno Gnodde
Een keur van ruim duizend jaar Franse dichtkunst, oordeelkundig toegelicht en smaakvol uitgestald. Na een inleiding die laat zien hoe stijlperiodes en structuur van het vers evolueerden, volgt de bloemlezing die chronologisch 83 dichters en hun 101 gedichten in het oorspronkelijke tijd- en/of regiogebonden Frans en in een kundige Nederlandse vertaling presenteert. Iedere dichter, ieder gedicht krijgt bovendien een korte kenschets, een waardering, aard en mate van weerklank en dus zijn cultuurhistorische plaats toebedeeld. Zo ontrolt zich van de "Séquence de Sainte Eulalie" (880) tot "Le Déserteur" (1953) van Boris Vian, tussen religieus en politiek engagement dus, een bont gevormde stoet sentimenten, amoureus, didactisch, satirisch, rouw, en wat niet al. Een bibliografie, een alfabetische lijst van dichters, verantwoording en inhoudsopgave ronden deze helder geannoteerde en representatieve doorsnede af. De veelvuldig gelauwerde samensteller/vertaler (Leuven,1943) richt zich hier tot een ontwikkeld poëzieminnend publiek, van de erudiete liefhebber tot de literatuurwetenschapper.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.