Van de wereld
Joris Note
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2009 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOTE |
Dirk Leyman
ua/an/21 j
Ik ben het woordenstropertje
Joris Note heeft stilaan zijn territorium afgezoomd in de Vlaamse letteren. Zijn vaak autobiografische romans worden een vehikel voor tal van essayistische oprispingen en fulminades tegen maatschappelijk ongerief. In Tegen het einde gaat hij onversneden op dat elan door.
Talloos zijn de auteurs die koortsachtig naar een passende mengvorm hebben gezocht waarin ze essay en roman voorgoed konden verzoenen. Niet onlogisch: zo'n onderneming lijkt immers alleen maar voordelen op te leveren. In zo'n hybride tekst kun je altijd je verhaal even in de steek laten voor een werelds zijsprongetje, terwijl het dekzeil van de roman ervoor zorgt dat je toch ook de feiten naar je hand kunt zetten. Bovendien kun je losjes omspringen met de lineaire ontwikkeling. Denis Diderot wist het al en later zouden ook Gustave Flaubert (Bouvard & Pecuchet) en Robert Musil (De man zonder eigenschappen) zich onsterfelijk maken met romans waarin de essayistische uitweiding binnentrad, net als bij Milan Kundera, Gyorgy Konrad, W.G. Sebald en laatst J.M. Coetzee met Elizabeth Costello of Diary of a Bad Year.
Ook in de Vlaamse literatuur is die queeste allang aan de gang. Boons De Kapellekensbaan is een uitnemend voorbeeld. Maar ook in de recentere periode zag je nogal wat schrijvers die zich op het snijvlak tussen essay en roman bewogen, waarbij autobiografisch zelfonderzoek aan scherpe maatschappijkritiek werd gekoppeld. Denk aan het vroege werk van Paul De Wispelaere, 'de totaalteksten' van de betreurde Daniël Robberechts of de carnets van Pol Hoste. Aan dat trio kun je zeker ook Joris Note toevoegen. Note, lange tijd actief als criticus, heeft zich de laatste jaren opgeworpen als een onverstoorbaar en gewaardeerd schrijver in de luwte. Gaandeweg kreeg hij de AKO-nominaties op een dienblad aangeboden, zoals voor Hoe ik mijn horloge stuksloeg en Kindergezang. Niet dat het hem kon deren: Note moet uit de aard van zijn schrijfpraktijk niets weten van publicitair vertoon.
Vis noch vlees
Note toonde zich altijd al behoorlijk schatplichtig aan het project van Daniël Robberechts, met wie hij zich op veel vlakken vereenzelvigde: het voortdurend detecteren van de impact van taal én het misbruik dat ervan gemaakt wordt, die worsteling met katholieke bekrompenheid en kleinburgerlijkheid en die als een windvlaag opstekende woede in zijn geschriften. En net als Robberechts heeft Note in zijn boeken altijd vrij baan gegeven aan diverse tekstsoorten. In Hoe ik mijn horloge stuksloeg (2006) zag je evenwel hoezeer de essayistische component de dunne romanlijn helemaal begon te overvleugelen, wat het boek gaandeweg tot een harde dobber maakte. De vraag rees of Note niet voorgoed moest opteren voor de essayvorm, want het nu ontstane bouwsel was wel heel erg vis noch vlees. Tenzij je het een pamflet wou noemen, vol opgekropte boosheid en moralisme.
Ook opvolger Tegen het einde heeft vaak meer weg van een vertoog dan van een roman, want de gebeurtenissen die de verhaalontwikkeling schragen, zijn op de vingers van een hand te tellen. Zijn hoofdpersonage, niet verwonderlijk weerom een leraar, bezint zich vooral op bijna dwangmatige én gecrispeerde wijze over zijn geïsoleerde positie in de wereld en vertoeft in een constant imbroglio tussen collega's en (schaarse) geliefden. Daarbij slaat Note almaar meer zijpaden in en laat hij zijn hoofdpersonage laveren tussen zelftwijfel en het grote doordrammerige gelijk. De "woede tegen de taalverbijstering" overwoekert het hele boek: "Altijd weer: de vinger op de vluchtigheid van betekenis, op schijngemakkelijkheid en pseudozekerheid in de dagelijkse taal."
Maat voor niets
Het boek opent met de pensionering van leraar Loterman, die zijn beste krachten heeft gegeven in het katholieke onderwijs en nu een zekere mentale uitgerangeerdheid voelt opkomen. Zijn onderwijscarrière na zijn studies moderne geschiedenis nam nochtans een valse start. De jonge bevlogenheid, waarmee hij "de sluiers der onwetendheid" bij de jeugd wilde wegtrekken, werden door de hogere machten misbegrepen en aan banden gelegd. Waarna een wijselijke overstap volgde naar een school aan de andere kant van het land, waar hij toch meer fiducie krijgt. Maar het geluk lag er niet voor het rapen in de jaren zeventig: "De verstijving was voorgoed begonnen, en ik zag in dat ik, ahum, een tweesporenbeleid moest volgen, om materieel en geestelijk te overleven." Hij zal in de armen terechtkomen van Catherine, de wiskundelerares. Zij wordt zijn vrouw, maar komt te overlijden aan een meedogenloze, snel ingrijpende ziekte. Zijn vlucht vooruit is vervolgens een maat voor niets ("'Ik ben weg', zei Catherine toen ze stierf. Maar ze bleef, ze is gebleven.") Gaandeweg maakt Note de cirkel rond en graaft hij diep in de uiteindelijk vlakke, bijna vergeefse "twee halve levens" van Loterman, waarbij zijn vroegere kwelgeest Verschueren op vreemde wijze weer toenadering tot hem zoekt. Toch is het bijna heiligschennis om de plot - want die is er in feite niet - aldus samen te vatten. In Tegen het einde worden we vooral verbluft, overdonderd, opgejaagd én murw geslagen door een nooit eindigende stroom van bedenkingen: over de Franse revolutie en Robespierre, de drang van de media om alles in 'verhalen' te gieten, de "telraammaatschappij" die alles in statistieken propt, de geschiedenis als pretpark, banaliserende reclame en zo nog een rist ergernissen, die ons vertrouwd zijn uit vroegere Note-afleveringen en uit zijn leesnotities in De Brakke Hond.
Steriele denkoefeningen
Het is een roman 'in kip-kap', om met Boon te spreken, die ronduit zeurderig wordt en voortdurend op dezelfde slakken zout legt. Er zou veel te genieten zijn mocht Note zijn viscerale afkeer van de gemakzuchtige tijdgeest in sprankelende zinnen gieten, maar het zichzelf voortdurend in de rede vallen, onderbreken en nuanceren, is een uiteindelijk dor en dof aangewend trucje. Te schaars zijn de passages die je wel bij de lurven pakken, hoezeer Note soms haarfijn de praatjesmakers en woordverkrachters op hun nummer zet. "Ik ben het woordenstropertje", zo vat Note zijn mission impossible samen. Maar wordt het niet hoog tijd om de wat steriele denkoefeningen een andere bedding te geven dan in een roman, waarin het hoofdpersonage een buiksprekerpop is? Misschien moet Note maar eens voluit zijn gram uitschrijven in een nietsontziend schotschrift. Dirk Leyman
De Bezige Bij, 208 p., 19,90 euro.
Joris Note
Tegen het einde
Het is een roman 'in kip-kap', om met Boon te spreken, die ronduit zeurderig wordt en voortdurend op dezelfde slakken zout legt.
rt/aa/06 m
Geschiedenisleraars kunnen maar beter op hun tellen letten. In Tegen het einde geeft Maurice Loterman een iets te enthousiaste uiteenzetting over de Franse revolutie en de figuur van Robespierre. Het verband met hedendaagse revoluties wordt hem fataal.
Voor Joris Note - zijn vorige boek Hoe ik mijn horloge stuksloeg stond op de shortlist van de Ako Literatuurpijs - is het relaas van Loterman de kapstok voor een reeks essayistische overpeinzingen. Sommige zijn behoorlijk doorwrocht, andere zijn slechts losse gedachten die het personage als het ware 'uitzweet'. Loterman is een man met principes. Dat maakt hem eenzaam: 'Ik sta daar, ik loop daar, alleen en in de donkere nacht. Een onbedaagde en onbehoudzuchtige volwassenheid.' Notes personage loopt storm tegen de verstikkende consensus in de samenleving. Hij ziet dat breed. Verschillende bladzijden gaan bijvoorbeeld over het dwingende, autoritaire karakter van taal: die dwingt ons haast tot consensus. 'Verlangen naar een taalverschuiving, verlangen naar een taal die je aarde doet verschuiven.'
Note schrijft behoorlijk tongue in cheek. Als Loterman iets kwijt wil over zijn grootvader, dan verzekert hij de lezer snel: 'Schuifel niet op uw stoel, ik ben niet van plan mijn familiegeschiedenis uit de doeken te doen.' Daarna schiet hij in zeven haasten en met veel komma's en nevenschikkende zinnen door het levensverhaal van die grootvader. De afronder: 'Hoe romanesk, nietwaar, ik ben zelf onder de indruk. En nu ter zake.' Ook elders speelt Note met de literaire verwachtingen van de lezer. Dat spel is de tegenhanger van de dwingende consensus: de absolute vrijheid. 'Je kiest tussen je eigen fictie en anderzijds hun fictie', vat Loterman samen: ook de realiteit is maar een setje literaire keuzes. Tegen het einde is een werkstuk om je tanden in te zetten. Note laat zijn thematiek, de consensus, uitwaaieren; zo bestrijkt hij taal- en literatuurwetenschap, wetenschap, geschiedenis, politiek, kritiek op de neoliberale samenleving en de zogenaamd mondige burger. Uniek.
JORIS NOTE
Tegen het einde.
De Bezige Bij, 208 blz., 18,50 euro.
vdb ■
Mark Cloostermans
rt/aa/06 m
De school is in deze drie romans telkens een oorlogszone
Tegen het einde: in een Vlaamse katholieke school, 1975, krijgt een leerkracht het beleefde verzoek op te hoepelen nadat hij in de geschiedenisles een positief beeld heeft geschetst van de Portugese Anjerrevolutie.
Visser: zo'n dertig jaar later en enkele honderden kilometers meer naar het noorden komt de Nederlandse leraar Jacob Visser in de problemen met controversiële uitspraken tijdens een geschiedenisles.
Victorie: een leraar ontpopt zich tot moordenaar en gijzelnemer als enkele tieners het plan opvatten om hun leraren te ontmaskeren.
Je zou haast denken dat de schrijvers van deze romans een trauma hebben overgehouden aan hun onderwijscarrière, maar niets is minder waar. Joris Note en Coen Peppelenbos hebben op een blauwe maandag wel eens lesgegeven, maar niet lang genoeg om wraakacties te wettigen. Rob van Essen stond nooit in het onderwijs. Waarom komt dit drietal dan toch met romans waarin de school een belangrijk decor vormt? Wat is er zo interessant aan dat decor?
'Voor mij begint een roman met een situatie', vertelt Rob van Essen. 'Die situatie was dit keer een leraar die iets fouts zegt en overrompeld wordt door de gevolgen. Jacob Visser, de hoofdpersoon, moest een leraar zijn, omdat dat hem de juiste mate van openbaarheid en kwetsbaarheid geeft. Wat een leraar zegt in de klas, kan altijd bekend raken. Een leraar wordt voortdurend onder een vergrootglas gelegd. Het feit dat Jacob een dochtertje verloren heeft, maakt hem net passief genoeg om niet adequaat te reageren op wat hij ontketent. Iemand anders zou aan crisisbeheersing doen: een interview geven om zijn uitspraken te nuanceren, dan koelt de kwestie wel weer af. Jacob doet dat niet. Het verlies van zijn dochtertje is dus functioneel in de roman, geen autobiografisch feit. Visser is mijn minst autobiografische roman en hij is evenmin op waargebeurde feiten geïnspireerd.'
Louis Paul wie?
Dat ligt anders bij Victorie, waarin een drama op school indirect leidt tot de oprichting van een Fortuyn-achtige politieke beweging. Coen Peppelenbos werkte jarenlang aan zijn debuutroman en werd meermaals voor de voeten gelopen door de realiteit. 'Het verhaal dat ik in mijn hoofd had, ging over een rechtse, homoseksuele politicus. Toen kwam Fortuyn op, gebeurde er min of meer wat ik bedacht had en moest ik alles omwerken. Uiteindelijk is de politicus homo gebleven, maar hij is niet meer rechts. Zijn verhaal is het eerste deel van de roman geworden.'
Het vervolg van de roman draait rond drie tieners die besluiten hun leerkrachten uit te dagen. Niet door hen te pesten, maar door beter te worden dan zij. Uitgangspunt: weet de gemiddelde leerkracht echt iets over zijn vak, of heeft hij maar een paar weken voorsprong in het handboek? 'Ik werk op de lerarenopleiding', vertelt Peppelenbos, 'en ik kan zien dat studenten hun interesse voor politiek en maatschappelijke zaken verliezen. De situatie in het Nederlandse onderwijs verslechtert nog steeds. De klemtoon op vaardigheden is weer wat gemilderd, er mag weer wat geleerd worden, maar dat wordt nog niet doorgevoerd op de scholen. Het gevolg is dat je tot in de lerarenopleiding banale zaken moet uitleggen en basisinformatie moet verstrekken. Mensen die les zullen gaan geven aan de bovenbouw van de middelbare school kennen bijvoorbeeld de naam Louis Paul Boon niet. Of er is één iemand in de groep die wel eens van hem gehoord heeft. Ook bij de naam Vestdijk worden ze heel stil.'
Tina
Net zo min als Peppelenbos spaart Joris Note zijn kritiek op het onderwijs, maar in zijn roman Tegen het einde dient de school als uitgangspunt om te spreken over een maatschappij die verslaafd is aan consensus. 'Het anekdotische kader van de roman is een katholieke school in de jaren 1970. De dingen die daar gebeuren, heb ik niet zelf meegemaakt, maar ik heb in die tijd wel even lesgegeven en ze hadden kunnen gebeuren. Het onderwijs reproduceert de waarden van een maatschappij; het is, net zoals de grote media, een middel waarmee de maatschappij aan elkaar gesmeed wordt. Dat paste goed bij mijn thematiek: consensus.'
'Er is vandaag veel ruimte voor maatschappelijk debat, maar tegelijk zie ik de laatste twintig jaar een hang naar consensus', analyseert Note. 'Banken mogen bijna failliet gaan, het neoliberalisme wordt niet in vraag gesteld. Dat is de TINA-houding: there is no alternative. We mogen méér discussiëren, maar binnen een nauwer kader. Ook daarom is het katholiek onderwijs een goede achtergrond voor mijn roman. Je zou haast betreuren dat het dwaze, katholieke onderwijs van toen niet meer bestaat, omdat het ànders was: het vloekte met de lekenmaatschappij. Denk ook aan organisaties die vroeger het volk wensten te verheffen, aan de flaminganten die een bijdrage wilden leveren aan de Verheffing van het Vlaamse Volk - dat kan nu absoluut niet meer. Eigenlijk zou ik willen dat media en onderwijs zich daar weer op zouden toeleggen, maar dan in een niet-conformistische richting.'
'Maurice Loterman, de hoofdpersoon, droomt ervan een ander soort leraar te zijn, iemand die jongeren leert om vragen te stellen. Vooral wil hij hen leren dat de wereld veranderbaar is, dat je je niet moet neerleggen bij wat als gegevenheid wordt verkocht. Emanciperend onderwijs, als een variant op het Brechtiaanse theater, waarin de wereld consequent werd voorgesteld als veranderbaar. Zelfs revolutie blijft dan een mogelijkheid.'
Ironie
Een (kwalijke) revolutie, dat is wat Jacob Visser ontketent in Rob van Essens roman. Zijn ondoordachte uitspraken over de Jodenvervolging spelen in de kaart van de lokale neonazi's. Hun aanvoerder is een van Jacobs leerlingen, Jonathan, die een aangebrand gedachtegoed combineert met een neus voor marketing: hij denkt in termen van slogans en logo's.
'Jonathan moest zo ambivalent mogelijk zijn, omdat het anders een plat politiek verhaal wordt', zegt Van Essen. 'Hij is een manipulator die anders over de dingen denkt dan zijn volgelingen kunnen vermoeden. Een prototype van dé politicus zou ik hem niet noemen. Hij is cynisch. Voor je als politicus zo cynisch bent dat het voortbestaan van je partij of beweging belangrijker is geworden dan je gedachtegoed, moet je veel langer meedraaien - en Jonathan is nog maar pas begonnen.'
Jacob Visser heeft tegen de geslepen Jonathan geen verweer, omdat de leraar zich verbergt achter permanente ironie. Mogen we dat lezen als maatschappijkritiek: dat veel mensen vandaag schuilen voor de realiteit onder een paraplu van ironie? 'Niet specifiek vandaag de dag, denk ik. Ik vind ironie lastig. Het is een heel afdoend instrument om alles op een afstand te houden. Niets gaat je wat aan, maar je isolement wordt wel steeds groter. Belangrijker: onderhand is ironie een maniertje geworden. Niet alleen van cabaretiers en columnisten - iedereen is tegenwoordig columnist. Iedereen heeft zich dat ironische columnistentoontje aangemeten. Wat mijzelf betreft, ik heb in het verleden wel eens een ironische toon gehanteerd in mijn boeken. In Engeland is gesloten [zijn roman uit 2004, mc] zat al een postbode die zich tegen de ironie verzette; in Visser wilde ik ironie anders gebruiken. Minder in de toon, meer in de gebeurtenissen. Ik heb de grens tussen ironie en ontroering opgezocht.'
En cynisme
In Victorie, de meest politieke van deze drie romans, zijn we getuige van de geboorte van een politicus. Met tegenzin begint Merijn van Starkenborg aan een politieke carrière, met gemeende onvrede en verontwaardiging als sputterende motor. Tegen het einde van de roman is hij al helemaal verpest. 'Dat klopt, Merijn ontkomt er niet aan. Uiteindelijk moet hij meespelen in het circus', zegt Coen Peppelenbos. 'Dat merk je het beste aan de brief, helemaal aan het einde van Victorie: die tekst ademt cynisme. Hij spreekt ook opeens in clichés, de taal van de politicus, die niet meer aansluit bij een authentieke ervaring. Ook Merijn verkoopt zijn ziel aan de duivel: hij slaagt er niet in morele waarden, de inzet van zijn politieke strijd, door te geven. Mensen leren niets in dit boek.'
Ergens in Victorie pleit een personage voor een nieuw setje geboden. Daar kan Peppelenbos zich wel in vinden: 'Het politieke is een sublaag in mijn boek. Het gaat mij vooral over ons verlies van regels. Door nooit meer regels te stellen, kom je terecht in een maatschappij waar niks meer hoeft, waar mensen geen sturing meer hebben. Dat gebeurt in sterkere mate in Nederland dan in Vlaanderen; de hufterigheid neemt hier veel sterker toe. Mijn indruk is dat men in Vlaanderen nog weet welke dingen je doet en welke niet.'
Oorlogszone
Uiteindelijk komen de drie schrijvers behoorlijk dicht in elkaars buurt. De school functioneert in deze drie romans telkens als een oorlogszone, waar mensen met ontvlambare ideeën in conflict komen met anderen die niet meer weten waarin ze geloven. Nu eens botsen leerlingen en leerkrachten (Visser, Victorie), dan weer is het die ene leerkracht met overtuigingen die botst met de pragmatici (Tegen het einde). Veel meer dan op (bijvoorbeeld) de opiniebladzijden van een krant, wordt de ideologische oorlog hier uitgevochten op het scherp van de snee, want 'de kinderziel' staat op het spel.
Maar de belangrijkste conclusie is dat er nog steeds gebotst wordt. Was de geschiedenis, de grote clash van ideeën, dan niet door Francis Fukuyama ten grave gedragen? Toch wel, zegt Joris Note, Fukuyama had gelijk: 'In de geesten van veel mensen is de geschiedenis inderdaad afgelopen. Dat is de essentie van TINA: niet geloven dat er nog een fundamentele verandering mogelijk is. In die denktrant is de oorlog tegen terreur slechts een achterhoedegevecht, het uitschakelen van de laatste weerstand.'
Uit de titel Tegen het einde blijkt dat Note zich verzet tegen die houding: de geschiedenis mag dan ogenschijnlijk naar zijn einde lopen, dat is geen reden om je er niet tegen te verzetten. 'Dat is de houding die ik voorsta: laat je niet gaan in het waanbeeld dat alles achter de rug is. In deze maatschappij denkt men te gemakkelijk dat alles afgelopen is zodra je niet meer werkt voor je brood. Dat is niet zo. Op je achttiende ben je rebels, maar je kunt daar heel weinig mee. Op je vijftigste heb je dertig jaar meer ervaring om op een zinnige manier kritiek te leveren.'
V( ■
Frank Hellemans
ru/eb/11 f
Eerherstel voor Robespierre en voor diens idee van revolutie als een nieuwe vorm van deugdzaamheid die de burger boven het eigen futiele zelf uittilt. Dat is de inzet van Tegen het einde , de nieuwe roman van Joris Note. Geef toe: er zijn minder evidente noten om te kraken. En ja, Note is de perfecte geschiedenisleraar die de clichés over de onmenselijke terreur van de jakobijn Robespierre wegblaast. Knap hoe hij in zijn colleges de revolutionaire draad van Robespierre verder spint tot de Russische omwenteling van Lenin, de Parijse revolte van mei 68 en de Portugese Anjerrevolutie van 1974-1975. Intrigerend hoe hij dat revolutionaire elan ook aan het werk ziet in het persoonlijk engagement van vrouwelijke mystici als Teresa van Avila. Kortom, Note slooft zich uit om het vandaag vaak weggehoonde, emancipatorische potentieel van revolutionaire theorie en praktijk opnieuw aannemelijk te maken. Daarmee wil hij zijn eigen guerrilla tegen de huidige consensussamenleving legitimeren en mogelijke medestanders een hart onder de riem steken. Alleen is zijn enthousiasmerende en lezenswaardige pleidooi miscast. Waarom koos Note uitgerekend voor de romanvorm om dit pamflet voor een rehabilitatie van de (Franse) revolutie in te verstoppen? Want het romanverhaaltje zelf - gepensioneerde leraar die terugblikt op zijn mislukte onderwijscarrière van geschiedenis- en taalleraar - heeft niets om het lijf. Nu moet de lezer het pseudoromaneske laagje eraf krabben om tot de kern door te stoten. Het valt te vrezen dat niet iedereen daar het geduld voor heeft en allang heeft afgehaakt voor het echt interessant wordt.
JORIS NOTE, TEGEN HET EINDE , DE BEZIGE BIJ, 208 BLZ., 18,50 EURO.
31/12/2009
Maurice Loterman begint het verhaal van zijn levensloop wanneer hij als leraar aan een katholieke middelbare school met vervroegd pensioen gaat. De terugblik op zijn leven is het relaas van de strijd die hij zijn hele loopbaan door heeft geleverd om zichzelf te blijven. Na een eerste negatieve ervaring ? hij wordt als geschiedenisleraar van school weggestuurd omdat hij er al te persoonlijke ideeën had verkondigd in verband met Robespierre en de Franse Revolutie ? heeft hij zijn lesje wel geleerd: hij gaat een soort dubbelleven leiden, waarbij hij de normen en grenzen van zijn lesopdracht respecteert en anderzijds in zijn persoonlijke inzet voor de gelijkheid onder de mensen zijn persoonlijke opvattingen trouw kan blijven.
Joris Note heeft van Tegen het einde geen rabiate aanval gemaakt tegen alles wat met het onderwijs te maken heeft, daarvoor zijn de beschreven scènes en figuren te ironisch, soms zelfs kostelijk amusant voorgesteld. Veeleer focust hij op de gedrevenheid van zijn hoofdfiguur om al schrijvend met zichzelf en zijn verleden in het reine te komen. In de manier o.m. waarop Loterman via zijn interesse voor de geschiedenis wil nagaan hoe de individuele vrijheid van de mens te verzoenen valt met een gemeenschapszin, een gegeven dat o.m. gestalte heeft gekregen in de opvattingen en het streven van Robespierre. Vanuit de terugblik op wat voor hem het meest bepalende moment is in de moderne geschiedenis, wordt de stap gezet naar de actualiteit. Hier stoot vooral de taalverloedering Loterman tegen de borst. Woorden zijn er, vooral dan in de manier waarop ze worden misbruikt in de politiek, alleen om te verhullen waar het echt om gaat. Concreet haalt Note, bij monde uiteraard van zijn hoofdpersonage, het voorbeeld aan van de zinkassenvervuiling die de gezondheid aantast van de inwoners van een niet nader genoemd Limburgs dorp, maar door de politieke instanties en de verantwoordelijke industriële vervuilers wordt geminimaliseerd. Aan dit verhaal over de maatschappelijke betrokkenheid verbindt Note verder het liefdesmotief: Lotermans huwelijk met Catherine, die na een korte ziekte sterft, en nadien zijn relatie met de dochter van die collega, die er precies voor had gezorgd dat hij van zijn eerste school werd verwijderd.
Als roman weet Tegen het einde niet volledig te overtuigen. Note heeft er nadrukkelijk voor gekozen het verhalende element ? die passages nota bene waarin de lezer ook op een directe manier voeling krijgt met het hoofdpersonage ? heel summier te houden om ruim, al te ruim aandacht te besteden aan de historische uitweidingen over Robespierre en diens tijd, en over de 'nawerking' in onze huidige samenleving. Essay en (fictief) verhaal lopen mekaar voor de voeten. Spijtig is dat, want als schrijver en taalfanaat bewijst Note nog maar eens dat hij een totaal eigen stijl weet te creëren. [Jooris Van Hulle]
Dr. Theo Hoogbergen
Visionaire roman in 6 hoofdstukken. Na een korte schets van de familie van de hoofdpersoon maakt de lezer kennis met een leraar van het 'Vrij Onderwijs' (in Vlaanderen synoniem met 'katholiek'), die uitzonderlijk geëngageerd geschiedenisles geeft en daarin politiek en ethiek betrekt. Door leerlingen op handen gedragen wordt hij slachtoffer van roddel en achterklap en zelfs van laffe en tegenstrijdige laatdunkendheid van directeur en inspecteur, waarna een vaste aanstelling uitblijft. Die vernedering spoort hem aan zich te verdiepen in allerlei authentieke geschriften van de Franse Revolutie met Robespierre en Marat als hoofdpersonen. Hij ziet in hen hedendaagse intellectuelen. Zijn leraarschap ontleent vooral zijn inspiratie in het overbrengen van het plezier dat hij er zelf aan beleeft. Hij legt een verband tussen de Franse Revolutie van 1789 en de 'Wende' van 1989, de studentenopstand van 1968 en de strijd voor democratie in een rechtvaardige maatschappij. Het gaat altijd om de gemeenschap, de zorg voor het geheel en om de gelijkheid voor iedereen. Een roman van allure en breedheid van visie in een adembenemende stijl met o.a. uitstapjes naar de betekenis van reclame, kloosters, verpleeginrichtingen, ziekenhuizen, asielzoekers. Kleine druk
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.