Van de wereld
Joris Note
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOTE |
Dirk Leyman
em/ov/08 n
"Het bekronen van literatuur staat gelijk met het uitroepen van de mooiste bochel in een club van bochels, aldus stellend dat een bochel mooi is. (...) Een prijs is zoals een liefdesverklaring. Iedereen is het erover eens dat zij geen zin heeft, behalve de verliefde", zo schamperde de overleden dichter Eddy Van Vliet ooit. Of auteurs tegenwoordig zijn mening nog zouden delen, valt ernstig te betwijfelen. Noodgedwongen laten ambitieuze schrijvers zich in een competitief carcan dwingen. Slechts weinigen zijn ongevoelig voor de prettige neveneffecten van een prestigieuze prijs, zelfs al houdt die hen maandenlang van de schrijftafel. Grote literaire onderscheidingen zijn immers dé manier voor uitgevers en schrijvers om hun boeken op de voorgrond te houden. Goed gespekte literaire prijzen maken het verschil: ze redden weleens een middelmatig boek van de vergetelheid, fungeren als richtsnoer voor de modale lezers en zorgen voor galopperende verkoopcijfers. Ten slotte maken ze ook de pikorde in literatuurland zichtbaar. Hoewel literaire prijzen zo oud zijn als de kunsten zelf, is er de laatste tijd een ware inflatie aan de gang, een 'award industry', zo stelt de Amerikaanse professor James F. English, en dreigen we terecht te komen in een 'economy of prestige'. Zelfs jurylidmaatschappen zijn erg begerenswaardig. Geen wonder dat sommige recensenten en mediafiguren er hun beste ellebogenwerk voor uit de kast halen. Het prestige van een prijs stijgt overigens met de fraaie namen op het palmares, vandaar dat jury's vaker op veilig spelen en voor schrijvers kiezen die hun strepen al verdiend hebben. Het gepokt en gemazelde jurylid Rob Schouten wil het graag toegeven: jury's zijn nu eenmaal geoliede "compromismachines". Volgens literatuursocioloog Hugo Verdaasdonk blijkt literaire kwaliteit trouwens bijlange niet de doorslag te geven. Hij leidde een onderzoek naar de kansen van schrijvers om de AKO- en Librisprijs te winnen. En wat blijkt? "Hoe meer prestigieuze prijzen een schrijver eerder heeft gewonnen, en hoe vaker hij in de publiciteit is geweest, des te groter is zijn kans op een prijs", stelde hij vorige week in dagblad Trouw. Is dat de reden waarom jury's Arnon Grunberg vaak blindelings op hun shortlist plaatsen?
De in 1986 opgerichte AKO Literatuurprijs (die een belangstellingsdipje had toen hij even Generale Bankprijs heette) blijft intussen het paradepaardje van het Nederlandse prijzencircus. In tegenstelling tot de Librisprijs kan hij zowel naar een fictie als non-fictieboek gaan. Het palmares lezen is alsof je het keurkorps van de Nederlandstalige letteren voorbij ziet trekken: Arnon Grunberg, Jeroen Brouwers, A.F.Th. Van der Heijden, Herman Franke... to name a few. Al zijn er ook fel gecontesteerde winnaars, zoals de voorlopig enige Vlaamse laureaat Brigitte Raskin met Het koekoeksjong (1989).
Uit de liefst 370 inzendingen viste de jury (Rob Schouten, Elsbeth Etty, Jos Borré, Johan de Haes, 'bevlogen lezer' Wim Sanders en voorzitter H.K.H. Prinses Laurentien) dit jaar een Tiplijst van 22 boeken, waarop weinig viel aan te merken. Later werd die gereduceerd tot een integraal mannelijke Toplijst van zes, waarover duidelijk stevig gebikkeld is. Opvallendste afwezigen daarop zijn de overleden Gouden Uilwinnaar Henk van Woerden met Ultramarijn en zeker ook Remco Campert met zijn veelgeprezen Het satijnen hart. En had L.H. Wiener met De verering van Quirina T. niet eindelijk een shortlistnominatie verdiend, die hem voor Nestor ook al nipt ontschoot? Maar wie van de zes genomineerden heeft nu de beste papieren? Uw dienaar zoemde als een nieuwsgierig bromvliegje rond de juryhoofden, worstelde zich door juryverslagen en recensies én doet aan vergelijkend warenonderzoek.
Zie ook www.akoliteratuurprijs.nl
'Behoorlijk irritant'
Dé vreemde eend in deze AKO-bijt, al stond Note met Kindergezang in 1999 ook al op de shortlist. Bij de presentatie van de Tiplijst in het Vlaams-Nederlands huis deBuren begon Note te jammeren over hoe onachtzaam de kritiek met zijn boek omsprong. Te weinig recensies, treurde hij, waarin bovendien veel voorbehoud doorschemerde. Hoewel. Knack vond het boek van deze "denker met ruggengraat" "het voorlopige hoogtepunt in zijn oeuvre". Hoe ik mijn horloge stuksloeg is, volgens bekend Noterecept, diepzinnig, traag en weerbarstig, met veel essayistische terzijdes. De ex-leraar Boris voert gesprekken met een ursulinenzuster. De Morgen-recensent Jeroen Versteele sprak van een "portret van een hedendaagse salondepressieveling. Bepaalde passages zijn subliem geschreven. (...) Maar even vaak is Boris' chagrijn zelf behoorlijk irritant, en ontwaar je achter zijn slimmigheid en strijdkracht alleen maar een gefrustreerde zeur." Atte Jongstra was in de Leeuwarder Courant cassanter: "Gaap, zelfs het opsommen van Notes onderwerpen brengt me de vaak al in de ogen." Notes winstkansen zijn minimaal. Dat het boek op de lijst terechtkwam, is allicht te wijten aan het stijve been van een (Vlaams?) jurylid.
Joris Note
Hoe ik mijn horloge stuksloeg
De Bezige Bij, Amsterdam,
385 p., 19,90 euro.
'Minder ballast'
"De beloftes van een nieuwe tijd die op uitbreken staat en de onmogelijkheid daar deel aan te hebben", dat is de inzet van Münstermanns roman, aldus het AKO-juryrapport. De bekoring is het vijfde deel van de Andreas Klein-cyclus, waarmee Münstermann alom respect afdwong maar weinig lezers versierde. In Vlaanderen geldt hij als een nobele onbekende. De bekoring reconstrueert een zomerdag in juli 1960 waarop Münstermanns moeder man en kinderen verliet. Uw dienaar vond De bekoring destijds "een triomf van het omcirkelend schrijven en amechtig spitten in een bezwaard verleden, met veel mooie observaties". Maar: "minder ballast was De bekoring zeker ten goede gekomen". Die teneur is in de meeste recensies terug te vinden. De geforceerde structuur van dit boek zorgt voor kopbrekens. Enkel het invloedrijke jurylid Elsbeth Etty wuifde in NRC-Handelsblad alle bezwaren weg. Zoveel was duidelijk: Münstermann moest en zou op de Toplijst komen. Het is de integere Münstermann ten volle gegund, maar in het winnaarsconclaaf zal hij weinig potten breken.
Hans Münstermann
De bekoring
Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 204 p., 14,95 euro.
'Treffend beschreven'
"De Belgen zijn beter", zo toeterde NRC-Handelsblad begin dit jaar in zijn Boekenbijlage. Konden de Nederlandse schrijvers niet een ferm puntje zuigen aan de "compromisloze energie" van de jonge garde Vlamingen met Dimitri Verhulst en Stefan Brijs op kop? In ieder geval leverde Verhulsts Reetveerdegemse kroniek - "vaak lachwekkende avonturen van asociale, fantasierijke zatlappen", aldus de lofzang in het AKO-juryrapport - hem een pak suizelende vergelijkingen met Louis Paul Boon op. Even dreigde hij in Nederland zelfs de folkloristische, literaire knuffelbelg van dienst te worden. Jurylid Schouten was in Trouw in de wolken: "Treffend beschreven low-life", vond hij. En ook Elsbeth Etty is een zelfverklaarde Verhulstfan, wat ze vorige week vrijdag in een recensie van Verhulsts nieuweling Mevrouw Verona daalt de heuvel af nogmaals affirmeerde. Mag Verhulst beginnen te hopen? Realisme is gewettigd, want bij de grote greep van Weijts, Brijs en Van Oostrom verschiet De helaasheid der dingen toch een beetje van kleur. Want zal de blauwbloedige juryvoorzitster Laurentien het schonkige taaltje van Verhulst wel kunnen smaken?
Dimitri Verhulst
De helaasheid der dingen
Contact, Amsterdam,
208 p., 18,90 euro.
'Verbazend metier'
De dertigjarige columnist van het Leidense weekblad Mare maakt "vet gave" tijden door. Nadat zijn debuut door Geerten Meijsing in Vrij Nederland de hemel in werd geprezen, viel de voltallige pers in katzwijm voor zijn slim gemoduleerde stalkersroman over de pianist Sebastiaan Steijn die verslingerd raakt aan het peepshowmeisje Victoria. Ook ondergetekende keek in deze krant niet op een adjectief meer of minder: "een rondedans waarin seks en muziek tegen elkaar op stuiteren, geschreven met een verbazend metier en een klemvast gevoel voor timing". Voeg daarbij een cynische onderlaag, waarin vrouwen hun seksualiteit triomfantelijk uitdragen, en je hebt met "deze maatschappelijke tsunami" (juryrapport) een geduchte, ook in het taalgebruik, zeer eigentijdse kandidaat voor de AKO. Dat Weijts intussen de Anton Wachterprijs kreeg, doet zijn kansen beslist geen kwaad. Groot voorbehoud: de AKO-jury is nogal schroomvallig om haar prijs aan een debutant weg te schenken. Ligt het dit jaar anders?
Christiaan Weijts
Art. 285b
De Arbeiderspers, Amsterdam, 323 p., 18,95 euro.
'Meester van het mededogen'
Dat het al bar lang geleden is dat er nog een Vlaming de prijs wegkaapte, speelt vooral in het voordeel van Stefan Brijs. Nadat de nominatie voor de Gouden Uil zijn monumentale roman over de autistische kloondemiurg Victor Hoppe voorgoed lanceerde, maakte hij met zijn nominaties voor Libris en AKO het klavertje drie van literaire prijzen vol. De engelenmaker kreeg ook de lezersprijs van de Gouden Uil én de vijfjaarlijkse prozaprijs van KANTL. De kritiek vertoonde - op een paar korzelige stemmen na die zijn gedragen proza te ouderwets vonden - weinig wanklanken. Zijn boek beleeft herdruk na herdruk, wordt verfilmd en vertaald, terwijl de schrijver al voorlezend stad en land afrotst. Ook boven de Moerdijk krijgt hij grote winstkansen toegedicht. Stilaan ontstaat een Jan Siebelinkeffect, nog voor Brijs de AKO-prijs gekregen heeft. Is de "meester van het mededogen" die erin slaagt "sympathie op te roepen voor lelijkerds, mismaakten en slechteriken" (Daniëlle Serdijn in Het Parool) de gedoodverfde opvolger van Siebelinks Knielen op een bed violen? Brijs, die bij de Librisuitreiking zijn zenuwen al amper de baas was, zal in deze juryconstellatie veel verdedigers vinden. Toch houdt het juryrapport zich op de vlakte: "bescheiden maar boeiende stijl" en "vakkundig".
Stefan Brijs
De engelenmaker
Atlas, Amsterdam, 432 p., 19,90 euro.
'Het perfecte compromis'
Het enige non-fictieboek in de Toplijst is de galante literatuurgeschiedenis van Frits van Oostrom, Stemmen op schrift, waarin hij de Nederlandse literatuur van het begin tot 1300 evoceert, "niet geconcentreerd als een bouillonblokje", maar met wijde vleugelslag. Neerlandicus en mediëvist Van Oostrom is een autoriteit en dankzij zijn werkzaamheden aan de Nederlandse canon momenteel ook een mediafiguur van jewelste. Zijn boek mocht sierlijke reverences ontvangen, wat hem eens te meer het geknipte winnaarsprofiel bezorgt. Van Oostrom, die in 1996 al won met Maerlants wereld, benadrukt dat zijn boek "een balans probeert te vinden tussen de ietwat bloedeloze wetenschap van mijn voorgangers en het vertellen van een mooi verhaal". Extra juryvoordeel: als enige non-fictieboek is Stemmen op schrift het perfecte compromis, waarbij geen enkel jurylid gezichtsverlies lijdt en ook de romanschrijvers zonder wrang gevoel in de handen kunnen klappen. Prijswatcher Verdaasdonk beaamt het: "Hij is objectief gezien de grootste kanshebber." Toch één nadeel: "Wijdlopigheid noch plechtstatigheid is hem vreemd", aldus NRC-Handelsblad.
Frits van Oostrom
Stemmen op schrift
Bert Bakker, Amsterdam, 640 p., 35 euro.
Jeroen Versteele
us/ug/02 a
Joris Note
Hoe ik mijn horloge stuksloeg
De Bezige Bij, Amsterdam, 284 p., 19,90 euro.
Het zijn harde tijden voor fijnbesnaarde, taalgevoelige types. In zijn derde roman geeft Joris Note een inkijk in de crisis van een broodschrijver. Als in een psychose verdraagt die de werkelijkheid niet meer. Het resultaat is een dubbelzinnig portret van een antiheld die vlijmscherp observeert, maar soms irritant uit de hoek komt.
Boris is gewoonlijk schrijver en vertaler van artikelen, maar nu verblijft hij eventjes in een ursulinenklooster met "ruimte voor moede gasten". De wereld is hem te veel geworden en dus rust hij uit terwijl hij wacht, wandelt, naar buiten kijkt en tegen zuster Simone aanpraat. Er ligt veel op zijn lever: de actualiteit, en hoe daarover wordt bericht in de media. Het al te diverse documentaireaanbod op de televisie, waar gruwelijkheden en faits divers als eenheidsworst worden opgediend ("vandaag het concentratiekamp en morgen de coureurs"). Zijn herinneringen aan zichzelf als verlegen schooljongen, mislukte academicus en overgevoelige taalleerkracht, die hij in verschillende versies en in de derde persoon reconstrueert, als betrof het een oefening om trauma's te verwerken.
Seks is het grote afwezige onderwerp in de monologen van de moede gast tot de zuster. Misschien omdat Boris' omgeving en gesprekspartner daar niet toe uitnodigen, maar meer waarschijnlijk omdat hij nooit tot seksuele volwassendom is gekomen. Zo geeft hij toe zich als student verzet te hebben tegen een literaire prijs voor een boek vol seks, "niet uit preutsheid maar omdat zijn onderscheidingsvermogen allang dat erotische gedoe voorbij was, hij stond erboven. Ooit had hij eronder gestaan, nu stond hij erboven, wat ertussen zat had hij gemist."
Nergens geeft Boris echter blijk van seksuele revanche of van overcompensatie, en dat onderscheidt hem van oversekste depressievelingen in boeken van bijvoorbeeld Michel Houellebecq. Verder gaat de vergelijking wel op: Boris is een even uitgebluste als cynische observator zonder medelijden voor zichzelf of zijn omgeving. Hij haat salonfähig en politiek correct gewauwel, hij verfoeit de hippieomgeving waarin hij en zijn generatiegenoten zijn opgegroeid.
Boris is bijzonder intelligent en hecht behalve aan zijn persoonlijke verleden een immens belang aan taal. Joris Note, die eerder in De tinnen soldaat (1992), Timmerwerk (2002) en enkele verhalenbundels lucht gaf aan benepen herinneringen aan zijn schooltijd en een neurotische zoektocht naar zichzelf, voert via zijn hoofdpersonage opnieuw een pleidooi voor een nauwkeurig en genuanceerd taalgebruik, want geen scherpe observaties zonder de juiste formulering ervan. Dat resulteert in een uitgesponnen en boeiende analyse van het begrip 'kwaad'. Een vergelijking tussen Marc Dutroux en Adolf Eichmann toont niet alleen hoe hun manier van communiceren in verband staat met hun incarnatie van het kwaad, maar vooral hoe de buitenwereld (respectievelijk de media en Hannah Arendt) hen beschrijft en becommentarieert. Boris ergert zich niet zozeer aan het kwaad op zich, dan wel aan hoe we dat kwaad projecteren op sociaal gehandicapte zonderlingen: "Wat een gemiste kans om ons te verbinden met de menselijke mogelijkheden van misdaden, om stil te staan bij onze relatie met het kwaad."
Op de media laat Note zijn Boris meermaals met scherp schieten. Soms is zijn kritiek hilarisch en terecht, zoals bij het hekelen van de krantenkop 'Dutroux en zijn twee trawanten: SCHULDIG AAN ALLES', of wanneer hij zich uitlaat over het overdadige gebruik van woorden als 'onuitgegeven', 'legendarisch', 'het proces van de eeuw' en andere door journalisten geliefde superlatieven. Maar even vaak is Boris' chagrijn zelf behoorlijk irritant, en ontwaar je achter zijn slimmigheid en strijdkracht alleen maar een gefrustreerde zeur.
Met Hoe ik mijn horloge stuksloeg heeft Joris Note een portret geschreven van een hedendaagse salondepressieveling. Bepaalde passages zijn subliem geschreven en roepen zonder meer herkenning en instemming op. Boris' herinneringen aan zijn adolescentie, eenzaam, angstig en hypochondrisch, zijn haarscherp weergegeven. Ze tonen de misselijkmakende leegte achter de façade van het 'hoofse theater' van alledaags beminnelijk gedrag. Maar zo strak Note zijn karaktertekeningen en taalkritische bedenkingen afmeet, zo verliest hij zich soms in wijdlopigheid, stilistische show-off en al te drammerig geweeklaag. Een hoofdpersonage dat zich eraan stoort dat de mensen tegenwoordig liever 'hilarisch' zeggen dan 'grappig', of dat dagjestoeristen de trein 'niet als een echt vervoermiddel' maar als een 'toeristische attractie' beschouwen, is behalve aan een rustperiode in een klooster misschien eens toe aan een goed lief.
Marc Reynebeau
i /un/09 j
Bij het lezen van Toen ik mijn horloge stuksloeg kwam kardinaal Danneels me voor de geest. Na de mp3-moord in het Brusselse Centraal Station had de kerkvorst in een homilie de vraag gesteld of wij, de omstanders, wel oplettend genoeg zijn wanneer het kwaad zich om ons heen voltrekt. De kardinaal bedoelde het niet zo, maar velen zagen hem daarmee een priemende, verwijtende vinger opsteken en begrepen het als een schuldigverklaring. Hij kreeg ervoor fors op zijn donder, want sommigen worden niet graag aangespoord om zich vragen over zichzelf te stellen.
In Toen ik mijn horloge stuksloeg (De Bezige Bij, 285 blz., 19,90 euro) komt de vraag van de kardinaal voortdurend bovendrijven, al geeft Note er ook de antwoorden bij, die bij Danneels retorisch in de lucht bleven hangen. Dat gebrek aan aandacht voor het kwaad noemt Note ,,gedachteloosheid''.
Die evolueert in zijn ogen al gauw naar het ontkennen en afschuiven van alle medeverantwoordelijkheid, naar onverschilligheid en schuldig verzuim. Hij heeft het dan niet over toevallige passanten in een station, maar over Adolf Eichmann, de nazi-bureaucraat die de jodenvervolging organiseerde, of over Marc Dutroux.
Het bijzondere aan Eichmann was dat hij niet zo bijzonder was. Het kwaad dat hij aanrichtte was - naar het woord van Hannah Ahrendt - ,,banaal'' en zeker niet dat van een uitzonderlijk monster. Hij kon ieder van ons zijn, zoals ook Dutroux zeer ,,gewoontjes'' uitviel - dat gesjoemel van hem, of dat eeuwige klussen in koterijen! Dat zijn verontrustende vaststellingen, die de vraag oproepen waar de grens ligt tussen wat normaal (in de zin van: moreel aanvaardbaar) kan zijn en wat niet.
Notes hoofdfiguur, een wat vereenzaamde intellectueel, worstelt voortdurend met die vraag. Al moet deze omschrijving niet het misverstand oproepen dat dit boek een conte philosophique is. Het omslag van het boek beweert dat het hier een roman betreft, maar van een rechtlijnig verhaal is zeker geen sprake.
Het boek wemelt van de tekstsoorten. Het zijn evenveel pogingen om een stem te vinden, als verzet tegen de gladgestreken praatjes en de clichés die alleen hysterie en conformisme verraden. Zelfs wanneer fragmenten min of meer autobiografisch lijken, is het hoofdpersonage nu eens een ik-figuur, dan een jij en vervolgens een hij. Herinneringen wisselen af met sprookjes, uitgesponnen betogen, lange, nogal formalistisch geconstrueerde dialogen en - heel beperkt - verhalende passages.
In dat opzet knoopt Toen ik mijn horloge stuksloeg aan bij proza zoals dat een jaar of dertig geleden wel vaker in Vlaanderen werd geschreven, door Paul de Wispelaere of Daniël Robberechts, een auteur naar wie Note verwijst. Tekst- en taalkritiek hingen daarin samen met een fundamentele maatschappijkritiek.
Bij Note geen - of toch maar weinig - geweeklaag over repressieve katholieke scholen, maar wel over wat daarvoor in de plaats kwam: de Vlaamse kleinburgerlijkheid, de als vrijheidsliefde vermomde onachtzaamheid van de anti-autoritaire opvoeders, het als een vorm van emancipatie voorgestelde laissez-faire van het neoliberalisme of de eigenwaan die door angst voor het terrorisme is voortgebracht.
De kritiek van Joris Note op zijn eigen tijd is snoeihard. Hij verdiept die nog door die te betrekken op zijn hoofdpersonage. Die man probeert attent, relevant en kritisch te blijven, heeft geen zin in of talent voor modieuze praatjes, voelt zich steeds slechter passen in het heden en komt daardoor psychisch onder steeds grotere druk te staan. Hij zoekt rust in een klooster, waar hij in contact komt met een kloosterzuster. Ze zijn beiden displaced persons , onaangepast aan een tijd en een omgeving waarin ze niet eens willen passen, waartegen ze, elk op hun manier, fundamentele bezwaren koesteren.
Hun gesprekken vormen het stramien voor het boek, al gaat het daar wel eens fout. De zuster krijgt weinig reliëf of autonomie. Ze is zelden meer dan een klankbord voor de verteller. Idem voor de tussenkomsten van de schrijver in zijn eigen betogen, genre: ,,hé daar schoolfrik waar moet dat heen?
Maar afgezien daarvan zit dit boek slim in elkaar en valt de helderheid van Joris Notes schriftuur soms huiveringwekkend uit. En toch blijft er voor de lezer nog genoeg ruimte om er het zijne van te denken. En daar dient het voor.
Frank Hellemans
2/ei/24 m
Memoires genoeg. Of exhibitionistische reality-literatuur over het leven, zoals het zogezegd is. Maar waar schuilt in al die autobiografische ontboezemingen de persoonlijke waarheid? Slechts weinigen hebben een eigen stem en bezitten daarenboven het lef om die stem ook te laten horen, wanneer dat niet direct tot instemmend applaus of verkoopsucces leidt.
Joris Note is godzijdank geen politicus die terugblikt op een rijk gevulde carrière of een schrijvende vip die uit het bed klapt, zoals de Nederlandse Heleen van Royen. Integendeel, Note situeert zichzelf ergens tussen een roerloze misdienaar en een grensoverschrijvende libertijn. Hij is een anachronistisch tegendraadse schrijver die in vroeger werk steevast op zoek ging naar zijn eigen waarheid via apart gestileerde verhalen over een jeugd in de marge van het volle leven.
Deze keer serveert hij klare wijn. Hoe ik mijn horloge stuksloeg is het onverbloemde dagboek van zijn observaties als buitenstaander over Dutroux en het kwaad, over het verraad van de achtenzestigers en over zijn eigen fragiel geloof in een kunstenaarsbestaan dat trouw blijft aan zijn roeping om zich vooral niets wijs te laten maken. Kritiek is het zout van de aarde. Alleen wie nee durft te zeggen tegen het bestaande, kweekt voldoende ruggengraat om een authentieke denker - en schrijver - te worden. Kortom, Note schreef een roman die allesbehalve een traditionele roman is maar veeleer een essayistisch verhaal, een pamflet dat een lans breekt voor trouw aan de eigen ervaringen én voor verbeelding en empathie, waar het de ervaringen van anderen betreft. Ook al heten die dan Adolf Eichmann of Marc Dutroux. Of gaat het om zogezegd elitaire poëten als Paul Celan of allesbehalve romantische schilders als Gustave Courbet.
Note is al van in De tinnen soldaat, zijn debuut, een taalsprokkelaar geweest, in het spoor van Leo Pleysier. Maar hij is eerst en vooral een lucide chroniqueur die de waan van de dag secuur doorprikt. Je zou Note de Vlaamse Karl Kraus kunnen noemen. Kraus voerde een eeuw geleden in zijn eentje een kruistocht tegen de allesoverheersende taal-, want denkvervuiling in de Weense pers. Of het nu om oorlogsretoriek ging tijdens de Eerste Wereldoorlog, of het wetenschappelijke taaltje van de psychoanalyse, Kraus maakte geen onderscheid tussen lage of hoge cultuur waar het om de ontmaskering van de leugen ging. Note kijkt met een vergelijkbare blik naar hetgeen zijn tijdgenoten schrijven en zeggen. Met liefde verzamelt hij de verhalen van volkse outsiders, zoals zijn vader. In dit boek voert hij samenspraken met een kloosterzuster die allerlei merkwaardige legendes opdist en die de verteller met smaak en kraak verder leidt naar de lezer. Maar met nietsontziende kritiek fileert hij de uitspraken van de machtigen of van hun acolieten, de 'veile, kekke woordvoerders'. Als hij gewezen partijsecretaris Vandecruys, alias Leo Delcroix, aan het woord hoort na de verjaring van de aanklacht wegens gesjoemel met partijfondsen, wordt de verteller bijzonder giftig: 'Te zien hoe uw kalme vette lijf die hondsbrutale taal uitstoot, hoe uw vlezige lippen zachtjes smakkend die viezigheden afscheiden, het scherm wasemde een lucht van verrotting.'
Note is dus een moralist van de oude school, ook al zal hijzelf dat label van zich willen afpellen. Hij is niet te beroerd om de eigen positie als schrijver positief en zelfs activistisch in te kleuren, met dank aan de Franse ethicus Alain Badiou: 'Hij zoekt het goede bij de mens die in bepaalde situaties gegrepen wordt door bepaalde waarheidservaringen, die deelneemt aan positieve projecten en zo uitstijgt boven egoïsme, eigenbelang, dierlijkheid - en die vervolgens trouw blijft aan die ervaringen en projecten.' Dat klinkt vrij hoogdravend maar Note is gelukkig schrijver genoeg om dergelijke abstracte uitspraken in concrete situaties te vertalen. Dat hij bij voorkeur uit het schrijversbestaan en dus uit boeken put, ligt voor de hand. Maar die trouw kan evengoed te maken hebben met bescheiden inzet voor een natuurreservaat, gratis lesgeven aan asielzoekers of simpelweg doen waar je zin in hebt, zoals vertrouwen op een horloge dat stuk is en hopeloos achterloopt.
Note schreef met dit boek een autobiografisch geïnspireerde beschouwing die, zeker in de Vlaamse literatuur, zeldzaam is, al te zeldzaam. Raymond Brulez, Maurice Gilliams en meer recent Paul de Wispelaere en Benno Barnard waagden zich aan soortgelijke denkexperimenten uit de eigen werkplaats, maar werden daarbij vaak te zeer verblind door de kunstmatige schittering van het precieuze woord. Daniël Robberechts, Notes gedoodverfde voorbeeld, speelde het dan weer dogmatischer en marxistischer en zag overal samenzweringen. Robberechts, de volbloed ideologiecriticus, kritiseerde zichzelf ten slotte het graf in.
Soms begint Note ook aan een bepaalde vorm van paranoia te lijden en lijkt hij van een onwereldse zuiverheid te dromen. Zoals Theodor Adorno ooit opperde dat er na Auschwitz geen lyriek meer kon worden geschreven, zo laat Note zich ergens ontvallen dat we allemaal schuldig zijn 'door comfortabel te leven'. Deze passage staat in een verhandeling over het kwaad van ongeveer twintig bladzijden. Note levert in dat opstel een magistrale commentaar bij de banaliteit van het kwaad, zoals die door Dutroux wordt belichaamd. Met de kerkvaders als leidraad en met het beroemde essay van Hannah Arendt over Eichmanns misdaden tegen de menselijkheid in het vizier construeert Note een minitraktaat over het eigentijdse kwaad dat verplichte lectuur zou moeten zijn voor ethici, filosofen én voor schrijvers. Kwestie van hen allemaal te laten zien dat schrijven dient te gebeuren op het scherp van de snee.
Dat je bij alle scherpzinnigheid jezelf niet mag verminken of dodelijk kwetsen, is een les die Note ondertussen wel heeft geleerd. In tegenstelling tot Robberechts viert Note in dit boek regelmatig de teugels voor een natuurwandeling, een praatje met Boccherini, de huiskat, en vooral een deugddoend gesprek met zuster Simone. De boog kan immers niet altijd gespannen staan. Anders breekt er finaal iets of iemand. En daar is Note, in tegenstelling tot zijn overleden kameraad Robberechts, gelukkig niet aan toe. Een kapotte polshorloge volstaat.
JORIS NOTE, 'HOE IK MIJN HORLOGE STUKSLOEG', DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 285 BLZ., euro19,90
Maakte in de jaren zeventig en tachtig furore als criticus en essayist. Hij debuteerde in 1992 met een autobiografische roman De tinnen soldaat. Daarna volgden in dezelfde toon twee verhalenbundels waarin Note op zoek trok naar de verloren taal van zijn jeugd: Het uur van ongehoorzaamheid (1995) en Kindergezang (1999). In Timmerwerk (2002) puzzelde hij aan de hand van tijdsdocumenten een ontroerend literatuursociologisch romanportret van zijn vader bij elkaar. Hoe ik mijn horloge stuksloeg (2006) is het voorlopige hoogtepunt in zijn oeuvre.
31/12/2006
De nieuwe roman van Joris Note is een raar beestje. Op het eerste gezicht is het niet meer dan een verzameling teksten, waarbij jeugdherinneringen, actualiteitskritiek en stevige essayistische beschouwingen losjes ingebed zitten in het verslag van een ontmoeting tussen twee verwante zielen. Maar wat eerst een samenraapsel lijkt, blijkt uiteindelijk een betekenisvolle montage, die niet alleen op literair-technisch vlak indruk maakt. Voor alles is Hoe ik mijn horloge stuksloeg een doordringende maatschappij- en cultuurkritische roman, waarmee Note zich schrap zet tegen de literaire en politieke opvattingen van zijn tijd en dwars zijn eigen wegen gaat.
De hoofdpersoon van deze roman, met een krachtige alliteratie Boris Bibber genoemd, heeft het met de wereld rond hem altijd moeilijk gehad. Al van jongs af aan bekijkt hij zijn medemens vanop een afstand, het spel van de menselijke omgangsvormen heeft hij nooit onder de knie gekregen. Hij doet weliswaar krampachtig zijn best, maar "op een dag, er komt vroeg of laat zo'n dag, is hij neerslachtig of verstrooid en vergeet heel even zijn glimlach of zijn warme stem, hij viert een ogenblik de teugels, laat zich betrappen op een flits van onverschilligheid, een flits van koude hel, een schokkende vervorming, een uitzicht op zijn gezicht, en ze zijn onthutst zijn beledigd hebben het gezien." Het mag niet verbazen dat deze schuwe man, na "in Brussel en in Brugge en in Kortenberg en in Geel" te zijn geweest, zich terugtrekt in een kloosterhuisje in de Limburgse Kempen, waar hij dan toch een zielsverwante en gesprekspartner vindt. De gesprekken met zuster Simone, een opmerkelijk intelligente en breeddenkende non, vormen de aanzet tot een reeks van herinneringen en reflecties die algauw een zelfstandig karakter krijgen. Zo groeit Hoe ik mijn horloge stuksloeg uit tot een bonte mengeling van verhalen en beschouwende stukken, waarvan de samenhang maar geleidelijk aan zichtbaar wordt.
Kort gezegd gaat het in alles wat Note hier schrijft over de onwil om zich aan te passen. Uit de hele roman spreekt een koppig verzet tegen de onachtzaamheid, het gemak, de brutaliteit waarmee al het idiosyncratische en afwijkende in een gestroomlijnde samenleving platgewalst wordt. Tegen die neiging tot egalisering en neutralisering, die zichtbaar wordt in zowel de politiek, de media als de kunsten, moet het individu met de gepaste middelen in opstand komen. En die zijn nooit in overeenstemming met de rechte leer. Het motto van de roman, "Tak, op de juiste wijze krom" (Hubert Van Herreweghen), spreekt letterlijk boekdelen; het is een leidmotief dat zowel doorklinkt in de verhalende fragmenten over Boris Bibber, die zijn existentiële kromheid probeert te begrijpen en aanvaarden i.p.v. ze recht te (laten) trekken, als in de essayistische gedeelten van de roman. In het hoofdstuk over kunst bv. krijgt het op een overtuigende manier gestalte in een beschouwing over het leven en werk van de Franse schilder Gustave Courbet. Courbet was, enigszins vergelijkbaar met Note zelf, een excentrieke provinciaal die inging tegen de goede smaak van een zelfvoldane grootstedelijke cultuur. Hij was geen 'dienaar van de schoonheid', zoals een bekend Antwerps kunstenaar ooit pseudonederig van zichzelf zei, maar wilde de schone kunst net injecteren met een (on)gepaste dosis lelijkheid, zand strooien in het raderwerk van een op clichématig academisme draaiende kunstmachinerie. Eenzelfde verzet tegen een al te vlotte, al te welsprekende kunst ziet Note in het werk van Paul Celan, de dichter die zich minder dan wie ook ertoe heeft laten verleiden om zijn taal recht te trekken, bewust als hij zich ervan was dat hij enkel met zijn "kreupel / wordende woorden" iets van de singulariteit van gebeurtenissen of ervaringen kon redden. De voorbeelden van Celan en Courbet inspireren Note tot een pertinente kritiek op de hedendaagse literatuur, futiel en kletserig als ze dikwijls is, en op het maatschappelijke taalgebruik in het algemeen: "De taal rondom je, de taal waarin de wereld thuis is, is altijd een verkeerde taal, omdat ze vervlot en versimpelt, verbloemt en afrondt. [...] Die smijdige taal versnijden, afbreken, haar schijndoorzichtigheid en schijnbegrijpelijkheid tonen, en dus haar ondoorzichtigheid, onbegrijpelijkheid." Zelf doet Note, zoals je ziet, alvast zijn best om de taal stokken in de wielen te steken, er zorgvuldig op lettend dat ze niet begrijpelijker lijkt dan ze is.
Behalve de schrijvers krijgen ook politici en media er in dit boek voortdurend van langs, hun taal en moraal (er is een verband tussen die twee) worden als hypocriet of gemakzuchtig aan de kaak gesteld. Zo ergert Note zich in het hoofdstuk 'Kwaad' aan de manier waarop de pers Marc Dutroux als een monster heeft afgeschilderd en daarmee bij voorbaat alle diepere reflectie onmogelijk heeft gemaakt. Hij hekelt het gedachteloze moralisme waarmee mensen zichzelf uit de wind zetten, bv. door Dutroux een 'onmens' te noemen en zo de twijfels over de eigen inborst op een afstand te houden. Note, in een bui van scherpe ironie: "Want, zoals bekend, dat weet iedereen, daar twijfelt niemand aan, onder normale mensen zul je nooit een ijdele egoïst tegenkomen, laat staan een gewiekste manipulator, nooit."
Behalve over Dutroux krijgen we ook nog oprispingen te lezen over o.m. het Vlaams Blok, het terrorisme, de toestand van onze democratie, over Leo Delcroix (vermomd als Vandecruys) en Patrick Dewael, en zelfs over onze weersvoorspellers en 'Temptation Island'. Note schroomt dus niet om zijn nieuwe roman te vervuilen met een hele hoop kleinere en grotere kwesties uit de actualiteit. Af en toe vervalt hij daarbij wel in het columnistische schrijven dat hijzelf in literatuur verfoeit, maar over het algemeen overstijgt hij het, is zijn schriftuur verwrongen en tegendraads genoeg. Dat ligt in de eerste plaats aan de persoonlijke, creatieve en doordachte manier waarop hij al die actuele thema's heeft verwerkt. Hij vermijdt het aplomb waarmee 'opiniemakers' hun mening van de dag formuleren en komt ook niet in de verleiding om een doorwrochte, sluitende analyse te maken, daar dient het oeuvre van een romancier niet voor. Note twijfelt voortdurend in en aan zijn taal, denkt en construeert erg subjectief, en schrikt er niet voor terug om op tijd en stond gebruik te maken van een moeilijk, paradoxaal beeld -- bv. wanneer hij zijn idee van een geschikte tegentaal, als tegengif voor de gangbare, schetst: "Oude taal, maar die er nog niet was, die nog gemaakt moet worden. Taal van, laten we zeggen, taal van het varken -- de tijd dat de dieren spraken, dat was vroeger niet, hij moet nog komen, en het zal niet alleen in de kerstnacht zijn." Alweer een gedachte, overigens, die zichzelf formeel tracht na te komen, in haar gedecideerde knorrigheid.
Wie van een roman een meeslepend en coherent verhaal, vlot taalgebruik of spannende relationele verwikkelingen verwacht, laat dit boek beter ongelezen. De 'spanning' zit hem hier niet in het verhaalverloop of de verhouding tussen de personages, maar in de ideeën, de open structuur en de taal. Note schrijft zinnen die, jawel, 'op de juiste wijze krom' zijn, en ook op macroniveau is het boek onorthodox efficiënt. Doordat verschillende genres, schrijfwijzen en taalregisters in de roman zomaar naast elkaar kunnen staan, worden de mogelijkheden ervan danig opgerekt. Zo krijgen verschillende aspecten van het leven en de werkelijkheid een plaats, en kunnen het particuliere en het algemene, het actuele en historische, het filosofische en individuele, een vruchtbare verbinding aangaan. Die breedheid verheft Hoe ik mijn horloge stuksloeg boven het gros van de Nederlandstalige romans, waar de gedachten en gevoelens van de personages zich dikwijls in een ideologisch en historisch vacuüm lijken te ontwikkelen. Note geeft niet alleen een stuk persoonlijke geschiedenis van zijn personages mee, maar geeft ook een zicht op de politieke en culturele context waarin ze leven, en dat houdt dit boek ver van elke navelstaarderij. Bovendien zorgt de openheid van de roman ervoor dat hij met één keer niet gelezen is. Doordat je niet opgesloten zit in een dwingende, door de schrijver opgelegde structuur, heb je als lezer de ruimte om zelf te associëren en te interpreteren, om verschillende fragmenten creatief aan elkaar te lezen.
Hoe ik mijn horloge stuksloeg is een atypische roman, in de ogen van traditionelere lezers en critici waarschijnlijk een mislukte. Maar losgelezen van bepaalde verwachtingen omtrent het genre is het een ongemeen rijk, relevant, kritisch en eigenzinnig boek. [Koen Van Baelen]
Dr. Theo Hoogbergen
Een kapot horloge laat de auteur niet maken; het loopt voor en achter en gaat zijn eigen gang. In vier hoofdstukken en 12 paragrafen analyseert de hoofdpersoon zijn geboorteland Vlaanderen binnen zijn eigen autobiografische context: humoristisch en ernstig. Zijn relaas is met een overrompelende vaart en verve en grote virtuositeit geschreven, caleidoscopisch en afwisselend. Zijn lagere schooltijd, de middelbare school, internaten en de universiteit, het contact met een non in een klooster, dat teloor gaat en waar hij nog op verhaal wil komen. Tal van cultuurhistorische uitweidingen, Walschaps 'Zuster Virgilia' en die verdwenen tijd. Het onderwijs en het leraarschap van Boris Bibber, theologische verhandelingen, taalkundige en artistieke kwesties als over Gustave Courbet, maar ook de Val van de Berlijnse Muur en de maanlanding, het Belgische trauma Dutroux en de merkwaardig werking van het menselijk geheugen. Fascinerend. Vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.