De Reynaert : leven met een middeleeuws meesterwerk
Frits van Oostrom
Frits van Oostrom (Auteur), Arie-Jan Gelderblom (Redacteur), Anne Marie Musschoot (Redacteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Bakker, 2006 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OVER LITERATUUR-SCHRIJVERS : NEDERLANDS 851 OOST |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Bakker, 2006 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : * 851 VANO |
31/12/2006
In 1997 nam de Nederlandse Taalunie het initiatief een nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis te laten schrijven. Aan het project werkten negen deskundigen, zesentwintig redacteurs en tal van leescommissies uit Vlaanderen en Nederland mee. De tijd dat één man, bv. Jozef Van Mierlo of Gerard Knuvelder een synthese van de volledige Nederlandse literatuur kon maken, is immers al lang voorbij. Het eerste en het laatste deel van de nieuwe literatuurgeschiedenis zijn zopas verschenen. De Nederlandse hoogleraar oudere letterkunde Frits Van Oostrom bijt in Stemmen op schrift: geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300 gepassioneerd en met visie de spits af; Hugo Brems, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Leuven, schreef Altijd weer vogels die nesten beginnen: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Tegen 2010 moet de zevendelige reeks volledig zijn.
Met Stemmen op schrift opent Frits Van Oostrom de reeks alvast op grootse wijze. Het lijvige boek (640 pagina's) biedt een toegankelijke kijk op de Nederlandse literaire geschiedenis van het vroegste begin tot het eind van de 13e eeuw en bevat een aantal nieuwe, opzienbarende inzichten. De laatste decennia beleefde de medioneerlandistiek immers een ongekende dynamiek. Tegelijk groeide ook de postmoderne huiver tegenover de synthese. In het literair onderzoek zeggen synthesen minstens zoveel over hun subject als over hun object. Van Oostrom, die met Een eeuw van expansie ook het tweede deel in de reeks over de literatuur van de 14e eeuw voor zijn rekening zal nemen, bewijst echter dat de kracht van het grote verhaal verre van verdwenen is.
Veel heeft te maken met de wijze waarop Frits Van Oostrom het begrip literatuur breed heeft geïnterpreteerd. Hij wilde vooral laten zien hoe literatuur ontstaat vanuit een historische context. Voor het Oudnederlands bijvoorbeeld moet de wetenschap zich traditioneel behelpen met een aantal volkstalige glossen bij Latijnse teksten en met dat ene beroemde gedichtje dat een 11e-eeuwse monnik als een pennenproef in een boek met Oudengelse preken schreef: "Hebban olla vogala nestas hagunnan, / hinase hic enda thu. / Wat unbidan we nu?" Het duurt echter een kleine honderd pagina's voor Van Oostrom eindelijk aan dat dromerige versje toekomt. In wat voorafgaat legt hij een solide cultuurhistorische basis voor het verhaal van de geboorte, de groei en de bloei van een volwaardige Nederlandse literatuur in de middeleeuwen.
De auteur beperkt zich in deze vroegste periode niet tot een geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur. Zijn verhaal gaat van de Germaanse naamkunde over de raadselachtige runen tot de Latijnse schriftcultuur in het vroege 12e-eeuwse Vlaanderen. Interessant is de excursus over het Liber floridus, de mooiste in kleur geïllustreerde wereldencyclopedie van de middeleeuwen. Het is vandaag het topstuk van de Gentse universiteitsbibliotheek en bevat o.a. de eerste zelfstandige kaart van Europa. De tweede van de negen kleurkaternen met foto's in Stemmen op schrift is volledig aan dit manuscript gewijd.
Het eerste deel van de nieuwe literatuurgeschiedenis valt op door zijn vaart en stilistische verzorgdheid, maar ook door een aantal intrigerende hypothesen. Van Oostrom buigt zich o.m. over het raadsel waarom de Engelse, Duitse en Scandinavische literaturen tussen de 8e en 12e eeuw schatten als Beowulf, Hildebrandslied en Edda hebben, terwijl het vroegste Nederlands dergelijke kroonjuwelen ontbeert. Naast enkele andere mogelijke verklaringen suggereert de auteur dat mondelinge vormen in onze gewesten toentertijd zo levenskrachtig waren dat men er gewoon geen behoefte aan had om ze neer te schrijven. Dat leidt tot de op zijn minst uitdagende paradox dat we weinig of geen geschreven relicten van orale literatuur in het Nederlands bezitten omdat die literatuur hier net zo welig tierde.
Terwijl in het eerste hoofdstuk over de oorsprong van onze literatuur het Latijn nog alom dominant was, explodeert de Nederlandstalige literatuur in het tweede hoofdstuk van Stemmen op schrift in al haar kleurenpracht met de Maas-Rijnse Heinric van Veldeke, de eerste dichter naar naam en faam in het Nederlands. Opnieuw trekt Van Oostrom de cultuurhistorische kaart en balanceert op het randje van de wijdlopigheid wanneer hij zelfs de email- en goudsmeedkunst van het Maasland nader toelicht. Toch slaagt hij erin Van Veldeke op heldere wijze neer te zetten als "de juiste man op de juiste plaats op het juiste moment", met name de 12e-eeuwse regio van Maas en Nederrijn op het moment dat "elitair Europa in de ban raakte van de nieuwe hoofse cultuur met schoonheid als levensgevoel, liefde als doel en literatuur als middel".
De stemmen uit het literaire verleden worden in de volgende twee hoofdstukken alleen maar krachtiger. In hoofdstuk drie behandelt Van Oostrom de Middelnederlandse ridderliteratuur, traditioneel onderverdeeld in de Karelepiek en de Arthurromans. Het zwaartepunt ligt bij 'Karel ende Elegast' en de Lancelotcompilatie. In het vierde hoofdstuk komen eerst de volkstalige bijbelepiek en bijbelvertalingen aan bod, waarna de focus algauw verschuift naar de middeleeuwse vrouwenmystiek. Onder invloed van de genderstudies tekent Van Oostrom de rol van de twee belangrijkste vrouwenstemmen uit de oudere Nederlandse literatuur: de cisterciënzer Beatrijs van Nazareth (de eerste mystieke schrijfster in een Europese volkstaal) en de begijn Hadewijch. Zij is de enige mystica uit heel de middeleeuwen die zo rechtstreeks tot ons spreekt in een proza van een zeldzame tederheid en erotiek. Van Oostrom citeert o.m. het slot van Hadewijchs zevende visioen, het ultieme exempel van erotische vrouwenmystiek.
Het vijfde en laatste hoofdstuk is volledig gewijd aan de twee invloedrijkste persoonlijkheden uit de Nederlandse middeleeuwen: Willem, de auteur van het dierenepos Vanden vos Reynaerde, en Jacob van Maerlant, die omstreeks 1330 van Jan van Boendale de bijnaam 'vader der Dietse dichtren algader' kreeg. Het was Maerlant die als eerste de Bijbel in het Nederlands berijmde, in Der naturen bloeme op onnavolgbare wijze de wonderen van de schepping beschreef en met zijn Spiegel historiael de grootste wereldkroniek van de middeleeuwen bijeenpende. In dit hoofdstuk is Van Oostrom, die in 1996 al het standaardwerk Maerlants wereld publiceerde, in zijn schik. Zijn vergelijking tussen beide auteurs vormt een boeiende climax in de verschuiving van het gezag van het Latijn naar de volkstaal.
Stemmen op schrift is zonder meer een indrukwekkend werk, waarin Van Oostrom uiteindelijk twee grote verhaallijnen schetst. Het eerste verhaal is dat van de rolomkering. Over hoe in het begin van onze literatuur het Nederlands op schrift letterlijk marginaal was tegenover het Latijn, en hoe het aan het einde als autonome literatuurtaal toonaangevend werd. De tweede verhaallijn belicht de eeuwenlange omgang met het literair erfgoed. Van Oostrom neemt met dit boek tegenover zijn voorgangers vaak een heel persoonlijke positie in. In de 'Ouverture' van Stemmen op schrift noemt hij zijn geschiedenis "een liefdesverklaring aan een object én aan een vak." Om te weten te komen hoe die liefdesverklaring tot stand kwam, is er de website www.stemmenopschrift.nl. Naast 'the making of' van het stuk over de Lundse liederen vindt men er o.m. ook illustraties, aanvullingen en zelfs audiofragmenten.
Vanuit Van Oostroms persoonlijke visie op de studie van de middeleeuwse literatuur is het tot slot niet toevallig dat Stemmen op schrift als acroniem een SOS vormt. De auteur ziet zich als een behoeder van de oude literatuur: "In de vorm van literatuurgeschiedenis geeft een cultuur zich rekenschap van haar literair verleden, en werpt daarmee een reddingsboei naar teksten die anders gemakkelijk verdrinken in vergetelheid." Om het literaire verleden levend te houden is het inderdaad essentieel dat elke generatie opnieuw het gesprek ermee aangaat. Van Oostroms enthousiasme en vakkennis wijzen alvast de weg. [Ruud Ryckaert]
Dr. R.L.J. Bromberg
Dit fraai uitgegeven eerste van de negen delen van de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur heeft met het Handboek van Knuvelder uit 1970 eigenlijk alleen het onderwerp literatuurgeschiedenis gemeen. Had Knuvelder voor de behandelde periode aan ruim 200 pagina's voldoende, Van Oostrom gebruikt er meer dan 500. Een vergelijking met het Handboek is daarom bij voorbaat zinloos. De blik waarmee Van Oostrum deze periode overschouwt is zo weids en vele terreinen omvattend, dat het de lezer zou doen duizelen, ware het niet dat zijn manier van behandelen dermate meeslepend werkt, dat men zich persoonlijk bij de stof betrokken voelt. Na een Ouverture volgen Wereld in losse woorden (o.a. over Hebban olla vogala), Veldekes Umwelt, Het grote verhaal (o.a. over de Karel- en Arthurepiek), Missie en mystiek (o.a. over bijbelverhalen, Beatrijs van Nazareth en Hadewijch) en ten slotte Willem en Jacob (over de Reinaert en Van Maerlant). Dit alles in een zeer oorspronkelijke en beeldrijke stijl met vele intertekstuele knipoogjes naar onze tijd. Voetnoten zijn er (gelukkig) niet, wel uitvoerige aantekeningen, een ontzagwekkende literatuurlijst en een register. Met vele illustraties (kleur en zw.w.). Wetenschappelijk verantwoord, maar toch veeleer een leesboek dan een naslagwerk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.