Ulysses
James Joyce
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak en Van Gennep, 2005 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : OUDE TALEN : Klassiek Grieks (tot 1453) GOUD |
Patrick De Rynck
rt/aa/23 m
In het Nederlands bestaan er minstens drie voegwoordelijke bijwoorden. De dichter Hugo Claus gebruikt er twee van in één vers, samen met een onderschikkend voegwoord van toegeving. Hij doet dat in Wreed geluk. Het vers luidt: 'Toch, niettegenstaande, desalniettemin'. Hugo Claus was de grootste Nederlandse dichter van de twintigste eeuw."
Veronderstel dat we over een paar duizend jaar alleen nog dit soort sintels bijeen kunnen sprokkelen uit de verloren poëzie van Claus: bij linguïsten verzen of strofen die zij citeren vanwege een eigenaardigheid, bij vlijtige lexicologen bizarre woorden en vreemde idiomen die ze uit Claus' gedichten (en uit hun context) peuteren, een stuk gedicht over pakweg de geneugten van wijn drinken dat in een lifestyle-boek verzeild is geraakt, een langer fragment op een gescheurd vodje papier waarvan de ene helft in Brussel wordt bewaard en de andere in Berkeley...
Dat is mutatis mutandis de staat waarin de oudste Griekse poëzie van na de epen van Homeros en na Hesiodos' didactiek - traditioneel wordt ze 'Griekse lyriek' genoemd - ons heeft bereikt. We hebben het dan over de zevende tot ergens in de vijfde eeuw vóór, en het gebied waarin de dichters leefden strekt zich uit van de huidige kust van Turkije, over de Griekse eilanden en het vasteland, tot in Sicilië. Het is een roerige tijd van dynastieën van alleenheersers, oligarchen, nouveaux riches die hun politieke plaats opeisen, burgertwisten en ander wapengekletter. Maar ook over de context zit onze kennis vol grote gaten.
Neem de grootste naam, Sappho van Lesbos. Zij schreef naar schatting 11.000 versregels. Daarvan zijn er nog ca. 650 "enigszins ontcijferbaar" (Paul Claes). We hebben van Sappho nog één (1) volledig gedicht en veel losse snippertjes à la "... jij roostert ons...". Met voor en na de drie puntjes van de machteloosheid: wat komt hiervoor, wat hierna? We weten het niet. Daarnaast zijn er een tiental gedeeltelijk bewaarde poëmen waarvan we het thema nog kunnen thuiswijzen, waaronder het beroemdste uit de hele Oudheid: "Gelukkig als de goden lijkt/ mij de man te zijn die vlak/ tegenover jou zit en luistert/ naar je mooie stem". Sappho's fragmenten zijn aangetroffen in citaten door derden, op papyrusresten, en ééntje zelfs op een potscherf. Ze was enkele eeuwen lang erg populair. Haar bewaarde poëtische hutsepotje is rijk in vergelijking met veel andere dichters en het is zelfs oneindig volumineus als we denken aan de ongelukkigen van wie we alleen de naam nog kennen, terwijl ze voor hun tijdgenoten soms van hetzelfde kaliber waren als de allergrootsten. In Paul Claes' De gouden lier beslaan Sappho's schilfers een klein vijfde van de 250 tekstbladzijden. De rest wordt gedeeld door achttien mannelijke collega's en één dichteres.
Meester Claes, onder meer classicus, heeft in De gouden lier een groot aantal gensters vertaald en we krijgen er de oude Griekse tekst bij. De goden zij geprezen om deze gelukkige uitzondering in de Baskerville serie. Dit boek moest ervan komen: "Ik ben een lezer van fragmenten: diagonaal lezen, aforismen, papyrussnippers, glimpen van glimpen. Taal als fetisj." Zo staat het in Claes' onthullend verhullende Het hart van de schorpioen. Roman (2002). Déze bloemlezing van honderden van die snippers is een product van volgehouden (jeugd)liefdewerk. Met name tussen Sappho en de nu 61-jarige Claes bloeit er al iets sinds zijn zeventiende: het was ooit in de poësis "liefde op het eerste gezicht". Zoals hij al een lezend leven lang met Rimbaud doende is, zo hebben Sappho en haar Griekse lyriek hem nooit losgelaten. Rimbaud en Sappho behoren, met Catullus, Mallarmé, Pound, Joyce en Claus, tot de twaalf auteurs die Claes naar eigen zeggen "kent". En dat wil in zijn geval wat zeggen.
De 'oudste Griekse poëzie' was - met wat we er vandaag nog maar van weten - performance- en gelegenheidspoëzie, en niet zelden ook patronagepoëzie 'in opdracht', gecomponeerd door een soort stadsdichters. Ze is gemaakt om te worden gezongen of gereciteerd, in koor of solo, onder begeleiding van een lier (vandaar 'lyriek'), van een soort hobo of van helemaal niets, afhankelijk van het genre. 'Lierdichters' is voor veel van deze poëten dan ook een misleidende benaming. Wij hebben in elk geval alleen nog stukjes lyrics over, de muziek is verstomd. De poëtische performance speelde zich af op festivals met een min of meer religieus en/of patriottisch karakter (alles was 'religieus' bij de oude Grieken). Of de dichters traden op exclusief mannelijke drinkfeesten op van gelijkgestemde zielen en hier en daar ook op het vrouwelijke equivalent daarvan, tijdens bruiloften, begrafenissen etcetera. De verzen zijn als 'gelegenheidspoëzie' ook vaak performante poëzie. Ze hadden een andere opzet dan de wereld het diepst van de gedachten en gevoelens van een goddelijk 'ik' kond te doen. Meestal zijn ze maatschappijbevestigend.
Toch werd deze poëzie tot voor kort vooral als ontboezemingspoëzie gelezen. En het ging nog verder: de prominent aanwezige 'ikken' in de gedichten zouden wijzen op de ontluikende individualiteit in de archaïsche Griekse samenleving, werd beweerd. In het zog van het moderne onderzoek neemt vertaler-commentator en intertextualist Claes afstand van deze biopoëticale lectuur, zoals hij eerder al de 'getourmenteerde liefdesdichter' Catullus heeft ontmaskerd als een vernuftige poet's poet die zijn gedichten ingenieus aaneenreeg. Het spectaculairst is de ommekeer in het geval van dichter Archilochos: vroeger beschouwd als de eerste poète maudit, nu volgens specialisten eerder de auteur van rituele spotdichten.
In De gouden lier dropt Claes heel wat namen en stukjes tekst die getuigen van de invloed die 'de Griekse lierdichters' hebben uitgeoefend, onder meer omdat ontvankelijke puberzielen ze in de humaniora lazen. Zelfs de naam J.D. Salinger valt even. (Stof voor een nieuw boek, deze intense nawerking?) Het flardkarakter van deze poëzie was voor veel van Claes' voorgangers, vertalers en commentatoren onverdraaglijk. Romantici probeerden daarom uit de fragmenten en uit onbetrouwbare informatie een heel dichtersleven bijeen te fantaseren. De jongere oude Grieken deden dat trouwens zelf een paar eeuwen na deze dichters ook al: zo zou de bijtende poëzie van Archilochos en Hipponax, de bedenker van het woord 'motherfucker', een stuk of wat zelfmoorden hebben veroorzaakt. Filologen oude stijl poogden de ruïneuze poëzie te reconstrueren.
In tijden waarin de versplintering en het fragmentarische juist worden gecultiveerd (jaja, postmodernisme), krijgen suggestieve fragmenten als deze dan weer een cultstatus die er zowat nieuwe integrale gedichten van maakt, bijna als een soort haikoes of wijsheidspoëzie. Ook dat is behoorlijk anachronistisch. Claes is te veel filoloog nieuwe stijl om er op die manier tegenaan te kijken. Hij had in dit boek nog verder kunnen gaan en de vaak ontluisterende context mee vertalen waarin we de flinters aantreffen, zoals David Mulroy dat doet in zijn Early Greek Lyric Poetry. Maar dat had een ander boek opgeleverd.
Flarden, wrakhout, onzekere interpretaties die door nieuwe papyrusvondsten op de helling kunnen worden gezet, patronagepoëzie: waarom zou u uw tijd verdoen met deze fragiele Griekse verzen? Omdat er schitterend beeldende vonken oplichten. In de veronderstelling dat de beelden ook als beelden bedoeld zijn, want door onze gebrekkige kennis van het oude Grieks weten we zelfs dat vaak niet... En ja, omdat de stukjes pakkend kunnen zijn, hoe cliché ze ook (geworden) zijn. Prominent in de gedichten en gedachten is het pessimisme over de mensheid en de vertegenwoordigers ervan: de vertwijfeling als de manisch makende liefde weer ontijdig toeslaat of verdwijnt, de ellendige hang en drang naar 'rijkdom' en 'winstbejag', de onmacht tegenover hogere machten, de rechtlijnigheid van 's levens korte loop die onvermijdelijk op ouderdom uitloopt en vervolgens op niets. Het voortdurend weerklinkende hedonisme ("klink en drink nu") spruit voort uit dat pessimisme ("want straks is het gedaan" of "zo meteen laat Zeus de ellende toeslaan"). Veel verder dan dit 'geniet ervan' zal het deel van de mensheid dat niet op een hiernamaals rekent, wel nooit geraken. Behalve om die herkenbare gedachten zijn de fragmenten ook de moeite waard om de vreemdheid die ze tentoonspreiden.
Paul Claes in Het hart van de schorpioen over de essentie van wat vertalen is: "Als vertalen vertolken is wat een vreemde ziel beweegt, is elke vertaling een protest tegen de barbarij." In 1965 is de toen 21-jarige student Claes naar eigen zeggen ruw ontwaakt toen een vriend van het Literaire Genootschap waar ze toe behoorden, hem toefluisterde dat hij niets moest hebben van zijn zoetvloeiende, metrische en berijmde Sappho-ver-talingen: "Iedere vertaler moest rekening houden met het poëtisch idioom van zijn eigen tijd. Dus moest je nu in de eerste plaats het beeld vertalen en je niet met metrische knutselarijen bezighouden." Het is een credo dat hij veertig jaar later als vertaler meesterlijk huldigt. De gouden lier is een hommage aan zo'n twintig slachtoffers van een verwoestende overlevering die van hun duizenden verzen flinterdunne poëzie heeft gemaakt.
Patrick De Rynck
Archilochos
Liefdespijn
Ongelukkig lig ik ademloos
te smachten, verschroeiende schichten van goden
dringen mij door merg en been...
Zij
... als een Thrakiër of Frygiër
die bier drinkt door een rietje,
zo zwoegde zij voorovergebogen...
Hij
... zijn pik zwol:
net een vetgemeste ezel uit Priëne...
Mimnermos
Leven zonder liefde
Wie leeft verblijd zonder de gouden Afrodite?
Ik was nog liever dood dan niet te dromen van
geheime hartstocht, van verleiding en van liefde:
verlokkelijke bloemen die de jeugd verleent
aan mannen en aan vrouwen. Wanneer de droeve oude
dag komt die zelfs een mooie man nog lelijk maakt,
verteren hem voortdurend sombere gedachten
en kijkt hij zonder vreugde naar de zonnegloed.
De jongens schuwen hem, de vrouwen zien op hem neer.
Zo bitter is de oude dag die Zeus bezorgt.
Alkman
De oude koorleider
Mijn benen dragen mij niet langer,
meisjes met je zoetlokkende lied.
Ach, ach, was ik maar een ijsvogel,
ik wiekte samen met de wijfjes
onverschrokken over de schuimkoppen
als die vinnige zeeblauwe vogel.
Sappho
De bruid
Zoals de zoete appel
bloost aan het eind van een tak,
hoog in de hoogste twijgen
vergeten door de plukkers,
neen, niet vergeten
maar niet te bereiken...
De bruidegom
Welk beeld, mijn bruidegom,
moet ik voor jou gebruiken?
Met een buigzame tak
wil ik jou vergelijken...
Alkaios
Zomer
Spoel uw keel met wijn. De Hondsster rijst.
Zwoel weer, alles versmacht van de hitte.
Tussen het lover tjirpt de cicade blij.
De distel bloeit. Nu zijn vrouwen het geilst,
mannen slap. Sirius verdort kop en knieën...
Ibykos
Lente
In de lente bloeien de kweeën
die het ruisende water besproeit
binnen de ongerepte Maagdentuin
en ontluiken ook de knoppen
die zwellen in de schaduw
van de wijngaardranken.
Voor mij rust de Liefde nooit:
zoals de stormwind uit Thrakië
met schichten van verzengende
waanzin van bij Kypris aanschiet,
zo dreigend en onstuitbaar
stort hij zich op mijn ziel.
Anakreon
De Lesbische
Opnieuw tikt de blonde Eros
me met zijn vuurrode bal aan
en daagt me uit te spelen met
dat meisje in kleurige muiltjes.
Maar zij wil niets weten van mij
en mijn al te grijze haren:
zij komt uit het bloeiende Lesbos
en gaapt naar - wat anders.
Timokreon
Drinklied voor Ploutos
Blinde Rijkdom, was u maar
nooit op aarde verschenen,
nooit op zee en nooit op land,
was u maar in de Onderwereld
bij de hellerivier gebleven,
veel ellende was ons bespaard.
61-jarige Claes bloeit er al iets sinds zijn zeventiende
Defilé van dichters
In De gouden lier vind je, behalve van Sappho (die door Claes al eerder werd vertaald), onder meer verzen van:
- Archilochos, auteur van virulente spot-, haat-, woede- en liefdesverzen die volgens de jongste hypothese vooral in een rituele context ten gehore werden gebracht.
- Semonides, vooral bekend om zijn tirade tegen vrouwen (een komisch bedoeld bruiloftsgedicht?).
- Kallinos en Tyrtaios, twee dichters van oorlogspoëzie type 'Het is goed en eervol om voor het vaderland te sneuvelen'.
- Mimnermos, hedonist en pessimist pur sang die om euthanasie op z'n zestigste smeekte.
- Alkman, die laat horen dat Sparta in de zevende eeuw nog een bloeiend centrum van poëzie en cultuur was, voor de militaristische verstarring toesloeg.
- Solon, grondlegger van de Atheense democratie die zijn morele opvattingen in verzen goot.
- Stesichoros, een Siciliaanse Griek van wie de jongste decennia dankzij papyrusvondsten veel nieuw werk bekend raakte. Er is nog hoop.
- Alkaios, zoals zijn tijdgenote Sappho ook van Lesbos, schreef politieke poëzie, drink- en liefdesliederen, godenhymnen.
- Anakreon, die jeugd, passie en genot verheerlijkt en het tegenovergestelde verfoeit.
- Hipponax, auteur van rauwe, vulgaire poëzie die misschien bedoeld was als conventioneel amusement bij carnavalachtige toestanden.
Ik laat een handvol dichters, onder wie minor poets, en de anonieme drink- en volksliedjes onvermeld. Bizar maar verklaarbaar: de dichters van wie we nog het meest hebben bewaard, ontbreken in De gouden lier: Pindaros' Zegezangen voor winnaars op de Spelen zijn recent schitterend vertaald door Patrick Lateur (je vindt ze - shame on us - in de ramsj), die van Bacchylides blijven vooralsnog onvertaald en hetzelfde geldt voor de zowat 1.400 verzen op naam van een zekere Theognis. Dat zijn twee boeken op zichzelf. De gouden lier blijft de ruimste Nederlandse bloemlezing (ik had ze nog iets ruimer gewild). Dit boek is ook 'noodzakelijk' omdat het belangrijke onderzoek van de jongste decennia erin is verwerkt. Oudere bloemlezingen dienen onverwijld verticaal te worden geklasseerd.
il/pr/28 a
STEL: men publiceert een onvolledig libretto van een verloren gegane opera - zelfs maar een flard, zoals de aria ,,Là ci darem la mano'' van Da Ponte uit Don Giovanni , maar dan zonder de muziek van Mozart. En niemand weet wie Don Giovanni is. Verweesd zouden wij dat libretto lezen. As van een gedoofd vuur.
Zo ongeveer staat de Griekse lyriek ervoor. De lier ruist niet meer. Hij is stom. Wie slaat hem aan?
Neem nu Sappho. Rond 600 voor Christus leidde zij een thiasos op het eiland Lesbos voor de Turkse kust: geen kostschool, zoals de Duitse filoloog Wilamowitz in de negentiende eeuw nog beweerde, maar een cultusgenootschap ter ere van Aphrodite en de Muzen, een kring waar meisjes zongen, dansten, musiceerden en ander savoir vivre opdeden dat hen moest voorbereiden op een goed huwelijk. De charme van het samenzijn van meisjes en vrouwen lag in de tijdelijkheid ervan. Alle gevoelens waren daardoor bepaald: gevoelens van Sappho voor de meisjes, gevoelens van de meisjes voor elkaar. Over die gevoelens werd gezongen. Woorden gevat in een strakke, metrische vorm. Een snaarinstrument, lier of citer, begeleidde die zang. Sappho zong dat lied in de thiasos , tijdens feesten, tijdens de cultus, in gemeenschap. Daardoor werd de emotie geneutraliseerd, op een hoger plan getild.
Van Sappho's hele oeuvre is alleen de tekst van één volledig gedicht bewaard. De rest zijn fragmenten, bij elkaar geharkt via citaten en papyrusvondsten. Veel gaten, vaak niet meer dan snippers. Toch hebben hele generaties een gerestaureerde Sappho gelezen. Een tekstbezorger vulde enthousiast alle gaten op, bouwde op de puinen. Hij vertaalde niet, maar veroverde. Dat klonk in de vertaling van P.C. Boutens bijvoorbeeld zo:
Helkeels roept
Ze ons te komen naar ginds tot haar.
Al-oor echoot de nacht den kreet
Onverstaan over glansgekruifde zee telore .
Jammer voor dat prachtige ,,helkeels, ,,al-oor en ,,glansgekruifd: maar het staat er niet bij Sappho. De hele strofe is bij elkaar verzonnen.
Niet getreurd, want zelfs van de geamputeerde Sappho die Paul Claes ons toont, gaat een grootse huiver uit. Het gaat in deze verzen vaak om de hunkering naar de andere, een ,,sluipdier waartegen geen verweer, geen ,,mechaniek bestaat, een kracht die als de wind uit de bergen op de eiken inbeukt, die het lichaam sloopt én losmaakt. Muurvast genesteld in zintuiglijkheid. Toch is dit geen lesbische liefde: ,,Hoe geërotiseerd de band tussen de meisjes onderling en tussen de leidster en haar leerlingen ook lijkt, ze is geen doel, zoals in de huidige lesbische relatie, maar een middel om de overgang van een kind-moederverhouding tot een man-vrouwverhouding te vergemakkelijken, aldus Claes.
Maar er is meer. Sappho ontketent een revolutie: de morele standaarden van de aristocratische cultuur die alleen het epos als literatuur erkent, worden frontaal aangevallen.
Bij Sappho is de huiveringwekkende esthetiek van het leger, de onverschrokkenheid op het slagveld niet langer de norm, maar wel wat je liefhebt, de geliefde:
Liever zag ik haar lieflijke gang
en het glanzen van haar gezicht
dan de Lydische strijdwagens
en zwaarbewapende soldaten.
XENOPHANES van Colophon valt, net als Sappho, de epische aretè aan (het uitblinken boven de anderen in moed, vaardigheid op het slagveld en in elke krachtmeting): zij mist namelijk sophia , wijsheid en inzicht. Een sportheld levert de stad geen stabiliteit en al evenmin volle graanschuren op.
Een andere constante in deze poëzie is de melancholie, die vaak wanhoop wordt om de vergankelijkheid van de jeugd en het genot. Ouderdom wordt meer gevreesd dan de dood. Het hart is koud: beter dood dan oud. Zoiets. Juist het besef van de fragiliteit van het genot maakt het dierbaar. Wijn, liefde en lied zijn het tegengif voor deze sombere analyse.
Wij zijn zoals de blaren. Mimnermus herneemt het beeld dat Homerus al gebruikte. Maar in de epische schittering die alles doet glanzen, volgen de geslachten van mensen elkaar op als de blaren die elke lente ontluiken en elke herfst vergaan. Mimnermus laadt het beeld op met vertwijfeling: na de herfst komt blijkbaar alleen nog winter, zonder uitzicht op een nieuwe lente. Het licht van de zon moeten verlaten, maakt alles uitzichtloos. De vormeloosheid die het strakke lichaam aantast, is een gruwel. Er is geen tegengif, tenzij zich overgeven aan het leven zolang het voor het grijpen ligt.
Dit zijn maar enkele lijnen uit deze bundel, die een ruime selectie biedt van Griekse poëzie uit de zevende, zesde en een stuk van de vijfde eeuw voor Christus.
Claes hield zich niet aan lyriek in enge zin, maar nam ook elegische en jambische poëzie op, die niet gezongen maar gedeclameerd werd, al dan niet begeleid door een fluit. Je krijgt spotverzen, militaire gezangen, anonieme volks- en drinkliederen. Je moet wel de moraliserende verzen van Theognis missen, de eerste filosofische kritiek op het Griekse polytheïsme van Xenophanes. Claes gebruikte betrouwbare tekstedities en vertaalde in soepel, hedendaags Nederlands. De situeringen en inleidingen zijn helder en ter zake. Het Grieks staat monumentaal en stom op elke linkerpagina. Dat heeft de vertaler bevochten bij de uitgever. Even krijgt het Nederlands taalgebied het begin van een tweetalige reeks zoals grote taalgebieden die kennen. Laat ons dat moment koesteren.
DE Griekse lyriek had het gemakkelijk: ze staat aan het begin van de Europese literatuur. De dingen worden voor het eerst gezegd. De Griekse dichters zijn het cliché voor, omdat ze het scheppen. Niets is eigenlijk buitengewoon in deze bundel. Maar het gewone is nog onbevangen. De eerste vragen. De eerste kreten die een vorm opgelegd krijgen. Heel wat literaire tijdschriften zouden vandaag de meeste van deze verzen weigeren. Maar de Grieken kenden geen tijdschriften.
Als ik een wens mag doen, dan is het deze. Het Griekse millennium duurde van 500 voor tot 500 na Christus. Claes heeft ons de archaïsche Griekse poëzie gegeven. Hij is ons nog zo een boek verschuldigd, dat de Griekse poëzie in kaart brengt tot de Byzantijnse cultuur het van de Griekse overneemt en de wanhoop stolt tot hoop, de hunkering tot sereniteit, de eroos tot agapè (geestelijke liefde) en de twijfel tot dogma. Neem en lees intussen dit boek. Elke dag zijn dichter. Sla de lier aan tussen je oren.
DE VERTALER Paul Claes (1943) schrijft romans, essays en poëzie. Zijn werk werd bekroond met onder meer de ECI-prijs en de Multatuliprijs. Daarnaast is hij een gerenommeerd vertaler van Sappho, Joyce, Mallarmé, Pound, D.H. Lawrence, Bataille en Rimbaud. Voor zijn vertaalwerk werd hem in 1996 de Martinus Nijhoffprijs toegekend.
(vdbv)
31/12/2005
Paul Claes brengt in De gouden lier de ruimste bloemlezing uit de archaïsche Griekse lyriek die ooit in het Nederlands verscheen. Ze bevat werk van beroemde dichters als Archilochos, Mimnermos, Solon, Sapfo, Alkaios en Anakreon, maar er komen ook minder bekende namen als Asios, Ion en Praxilla aan bod. Niet opgenomen zijn Pindaros (van wie een recente goede vertaling beschikbaar is), Theognis en Bakchylides (die volgens de samensteller een afzonderlijke uitgave verdienen). Het centrale thema is het geluk, en de rol die het lot en de goden daarbij spelen; meermaals zijn er waarschuwingen tegen hybris. Naast hymnen en mythologische poëzie zijn er strijd-, drink-, liefdes- en spotliederen. Door het gebruik van recente wetenschappelijke uitgaven ontbreken de te verregaande aanvullingen (in vroegere uitgaven) bij fragmentarisch overgeleverde teksten, en zijn er ook gedichten opgenomen die pas in de voorbije decennia door papyrusvondsten bekend geraakten. In een algemene
inleiding heeft Claes het uitvoerig over de vroeger gebruikelijke restauraties, die hij met het door A. Evans gereconstrueerde paleis van Knossos vergelijkt. Verder schetst hij de politieke en sociale achtergrond van de archaïsche dichters en bespreekt hij inhoud en metrum van de diverse soorten lyriek. Ook geeft hij bij elke dichter een interessante introductie, met o.m. een biografie (inclusief onbetrouwbare overleveringen die voor de receptie belangrijk zijn), een bespreking van het oeuvre of van een specifiek gedicht, en de nawerking. Ook hier spreekt recent onderzoek mee: de obscene situaties en gore taal van Archilochos houden verband met de vruchtbaarheidscultus, en de lesbisch gekleurde poëzie van Sapfo is te verklaren vanuit haar opvoedingsideaal (vergelijkbaar met de knapenliefde).
Per auteur heeft Claes de gedichten en fragmenten thematisch gerangschikt en ze meestal van een titel voorzien. In zijn voortreffelijke vertaling heeft hij equivalenten gezocht voor de diverse metra. De enkele berijmde vertalingen bewijzen de kracht van dit doorgaans weinig gebruikt compenserend poëtisch procédé. De verklarende noten zijn door een register van eigennamen vervangen, dat bv. aangeeft dat 'Meester van de Oorlog' voor Ares staat, maar bij 'Euryalos' enkel (en eigenlijk overbodig) vermeldt dat hij een door Ibykos bezongen jongen is. Ten slotte geeft deze zeer geslaagde bloemlezing, die naast de vertaling ook de Griekse brontekst bevat, een uitgebreide en overzichtelijke bibliografie. [Jef Ector]
Prof.dr. E.A. Hemelrijk
In de smaakvol uitgegeven Baskerville serie is een bloemlezing uitgekomen uit de Archaïsche Griekse lyriek, persoonlijk getinte poëzie uit de Griekse wereld van de 7de en 6de eeuw v. Chr. De vertaler en samensteller, Paul Claes (bekend o.a. van zijn vertaling van Catullus en andere antieke auteurs), heeft zowel van bekende als van minder bekende dichters gedichten opgenomen. Dus niet alleen de al vaak vertaalde Sapfo, maar ook minder bekende dichters als Mimnermus en Simonides komen aan bod. Naast een uitvoerige algemene inleiding op de archaïsche lyriek wordt iedere dichter ook apart kort ingeleid. De vertalingen zijn fraai en de soms fragmentarisch overgeleverde gedichten intrigerend. Van alle gedichten is op de tegenover liggende pagina ook de originele Griekse tekst opgenomen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.