Het vloekhout : roman
Johan De Boose
Johan De Boose (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Meulenhoff, cop. 2004 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : GESCHIEDENIS : POLEN 942 |
us/ug/28 a
Johan de Boose kent Polen als zijn broekzak
"De cafés in Krakau zijn de beste ter wereld"
De Boose (42) ging als jonge twintiger in de leer bij de controversiële theatermaker Tadeusz Kantor. Het was het begin van een innige relatie met Polen, een relatie die onlangs resulteerde in het boek 'Alle dromen van de wereld', waarin De Boose verslag doet van zijn tochten door Polen en zijn ontmoetingen met mensen als dichteres Wislawa Szymborska.
Hij sprak met de Nobelprijswinnares in Krakau, de stad waar hij zelf lang verbleef en waaraan hij zijn hart verpand heeft. "Ik heb Krakau zien evolueren van een wat melancholiek ogende, vervallen, romantische provinciestad met een toch grote culturele uitstraling naar een opgepoetste, toeristische, ontzettend drukke Europese stad met een commerciële uitstraling. Er zijn geen hoeken waar geen toeristen zitten. Dat heeft veel nadelen maar natuurlijk ook leuke kanten. De restaurants en cafés in Krakau zijn de beste ter wereld. Maar ik zou nog eens één keer op een winterse dag kort voor zonsondergang bij min 20 over het lege marktplein willen lopen, of koffie met honinglikeur willen drinken in een art-nouveaucafé waar géén techno te horen is."
Vindt hij de Poolse EU-toetreding een goede zaak?
"Ik denk dat Polen echt in derdewereldtoestanden terecht zou zijn gekomen, als het niet was toegetreden tot de EU. Er is nog steeds schrijnende armoede, vooral buiten de grote steden, en dat zal de eerste jaren niet echt verbeteren. Er bestaan immers geen mirakeloplossingen. Ik vrees dat de Polen geduld zullen moeten oefenen."
"De Poolse toetreding is ook een verrijking voor de EU. Polen kan, net als de andere voormalige Oostbloklanden, een grote culturele invloed hebben. De bewijzen zijn legio: Polen heeft meerdere Nobelprijswinnaars voor de Literatuur, er is een uitstekende theatertraditie, de Poolse film is over de hele wereld bekend, en ook de beeldende traditie is groots."
"Wat de politiek betreft: dat is louter koffiedik kijken. Ik hoop één ding: dat de politici op een open manier omgaan met de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw, zonder haat, zonder rancune, zonder extremisme."
Joseph Pearce
us/ug/11 a
Zsolt dringt de verschrikkingen zo vrijpostig binnen
dat de tranen je in de ogen springen
Kort nadat Béla Zsolt (1895-1949) en zijn vrouw naar Parijs emigreerden, brak de oorlog uit. Maar waarom keerde het joodse stel terug naar Hongarije? Zsolt was een bekend schrijver en links journalist en wist dat hij talloze vijanden had gemaakt. De val klapte snel dicht. Zsolt werd als dwangarbeider met het Hongaarse leger naar het oostfront gestuurd en nadat de Duitsers Hongarije bezet hadden wachtte hij samen met 25.000 andere joden op deportatie naar Auschwitz. Zsolt ontsnapte door zuiver toeval. Na de bevrijding schreef hij in zijn eigen tijdschrift over zijn oorlogservaringen. Het duurde tot 1980 voor zijn herinneringen in Hongarije een uitgever vonden. De publicatie deed weinig stof opwaaien, maar de herontdekking in dit voorjaar plaatste het boek in de schijnwerpers. Zsolt is een ongenadig commentator. Zijn reflecties en emoties slaan iedere illusie bont en blauw. Zsolt spaart ook zichzelf niet. "Mijn idee-fixe was dat eerst de toestand in de wereld, de stand van zaken in mijn vaderland veranderen moest, voor ik gelukkig kon zijn in mijn land en in mijn bed." De oorlog rukt zijn oogkleppen af. Hij wordt getuige van het "carnaval der kannibalen". Er zijn zoveel zielige mensen die aan hun bezittingen en hun trots vasthouden. En waarom vermoorden ze joden? Het is niet meer dan "een summiere afhandeling van tientallen jaren durende burenruzies, onsuccesvolle pogingen tot concurrentie, verzwegen jaloezie, gepikeerdheden om niets". Zsolt dringt de verschrikkingen zo rauw en vrijpostig binnen dat de tranen je in de ogen springen. Zijn portretten van winnaars en verliezers zijn tegelijk onbarmhartig en teder, want Zsolt beseft dat het verschil tussen goed en kwaad flinterdun dun is en dat mensen door het toeval naar de hemel of de hel gestuurd worden. Ondanks de bitterheid en radeloosheid glanst zijn verhaal door een nooit aflatend geloof in de ultieme menselijkheid van onze soort. Tenslotte is Zsolt een onovertroffen verteller. Iedere beschrijving is een parel van sfeer en spanning. Zijn werk als grafdelver aan het front, een kerstfeest in een hut, de uitroeiing van een Oekraïens dorp, de treinreis van het getto naar Boedapest, stuk voor stuk zijn het onvergetelijke scènes uit de zwartste nachtmerrie. Maar telkens als de dood zijn hand naar hem uitsteekt, weert Zsolt hem af en richt hij zich op. Negen koffers is een hartverscheurende wanhoopskreet.
Béla Zsolt
Negen koffers
Oorspronkelijke titel: Kilenc koffer, Vertaald door Robert Kellermann, Meulenhoff, Amsterdam, 350 p., 29,95 euro.
De kluchtige humor van Stogoff, zijn ironie en buitenissige beelden blazen het zieltogende verhaal telkens nieuw leven in
In Londen en New York, op Ibiza en op Kreta kun je dezelfde prentkaart kopen, een zwarte met de eenvoudige tekst 'London by Night', 'Ibiza by Night' etc. Zo ook beschrijven auteurs overal ter wereld de uitzichtloosheid en saaiheid van het leven in verhalen die stijf staan van drank, seks, kots, pop, drugs en geweld. In Macho's huilen niet verplaatst Ilja Stogoff de lezer naar de modderdikke marge van Sint-Petersburg en naar het goddelijke licht van een religieus jongerencongres in Kuala Lumpur. Zijn wereld bestaat alleen uit hufters en hoeren. Zelfs het weer doet de verteller denken aan "een maagd die er helemaal klaar voor is, maar gewoon nog niemand gevonden heeft om mee naar bed te gaan". Dankzij de talloze ongerijmde beelden overstijgt de werkelijkheid haar banaliteit, al slaagt Stogoff er ook vaak in om iedere open deur open te trappen en iedere evidentie extra aan te strepen. Maar zulke doorzichtige commentaar past in de opzet. De hoofdkleur is grijs, net als de lucht die als een versleten deken boven Petersburg hangt. Daarom gaat het verhaal ook nergens naartoe, want de jacht op drank, drugs en seks is als een rit op een paardenmolen. Steeds rondjes draaien. De 34-jarige Stogoff is journalist, net als de verteller. Hij behoort tot de nieuwe generatie van jonge Russen die in het wilde kapitalisme hun weg zoeken. Die weg blijkt een impasse. Geweld, corruptie en losbandigheid zijn de pijlers van het herboren Rusland. "Eindelijk leefde hij zoals hij altijd had gewild." Het klinkt allesbehalve overtuigend. Wanneer de verteller naar een religieus congres in Maleisië reist, is hij van plan boeddhist te worden. Waarom? Omdat hij gewoon iets wil worden. Na een week geheelonthouding grijpt hij opnieuw naar de fles. Daarna kan - uiteraard in een boeddhistische tempel - de langgerekte schreeuw van zelfmedelijden niet uitblijven. Wat wil de wanhopige jongeman? Liefde, natuurlijk. Samuel Beckett zei dat een schrijver ook over de verveling mocht schrijven zolang hij maar geen vervelend boek schreef. Macho's huilen niet ontsnapt op het nippertje aan die verveling. De kluchtige humor van Stogoff, zijn knoestige ironie en buitenissige beelden blazen het zieltogende verhaal telkens nieuw leven in. Maar wanneer leren schrijvers het eindelijk eens af hun wijsheden met de namen van popmuzikanten te larderen? Sinéad O'Connor, Sting, The Prodigy, The Cranberries. Ad infinitum. Zelfs aan de saaiheid zijn grenzen.
Ilja Stogoff
Macho's huilen niet
Oorspronkelijke titel: Matsjo ne platsjoet, Vertaald door Arie van der Ent, Vassallucci, Amsterdam, 347 p., 19,95 euro.
Verhalen die nu eens licht en doorzichtig als glas zijn,
dan weer somber en dreigend als een loeiende storm
Charito, een van de twee correctoren van het dagblad Morjak in Odessa, sliep op een bed van op elkaar gestapelde boeken waar een oud tapijt overheen geslagen was. Toen de schrijver Alexander Blok stierf, sloot Charito zich twee dagen in zijn kamer op. De rouwende corrector is een van de vele kleurrijke personages die Konstantin Paustovskij (1892-1968) op zijn tocht langs de Zwarte Zee ontmoet. Moïsej Tsjernobyl is een andere, een doodarme jood en vioolspeler die kind noch kraai heeft maar wel een viool bezit van Isaak Ravikovitsj, de Stradivarius van Odessa. "Je zou al die prachtige verhalen moeten opschrijven", zegt kapitein Baranov. Paustovskij gehoorzaamt, want ook voor de schrijver heeft die zee een "onuitwisbaar spoor nagelaten in het bewustzijn van tal van mensen, hen gewoon doen raken aan brede horizonten en een brede vermetele kijk op de wereld gegeven, weetgierigheid bij hen gewekt en hun leren zien, handelen en overwinnen". Wat een tragische en heroïsche wereld bovendien. Revolutie, contrarevolutie, muiterij. Tijdens de burgeroorlog was Sebastopol een dode stad. Armoede en honger zwierven er door de straten. Vissers schoten met karabijnen op aalscholvers en meeuwen en het was er zo koud dat op de vensterbank flesjes met inkt stuksprongen. In die stormen van "schoonheid en doodsangst" primeert altijd het lot van de kleine luiden, mensen die tegen de stroom oproeien of door de golven worden meegesleurd. Nu en dan neemt Paustovskij zijn hoed af voor de nieuwe leiders van de Sovjet-Unie. Hij citeert Garibaldi. "Het socialisme is de zon van de toekomst", had de Italiaanse revolutionair gezegd. Ernst of ironie? Wanneer op een pantserkruiser een opera wordt opgevoerd, krijgt hij het "duidelijke besef dat we een bijzondere tijd meemaakten, waar een weergaloze toekomst op zou volgen". En dan is er de Zwarte Zee zelf. Paustovskij beschrijft haar temperament met zoveel gloed dat je zelfs voor een ontmoeting met een paalworm of een zeevlo je koffers zou pakken en naar Sebastopol reizen. "Voor de duizendste keer voelde ik de onmacht van de taal", besluit Paustovskij wanneer hij onder de indrukwekkende rotsen van Kara-Dag voorbijvaart. Geen nood. Net zoals bij Alexander Grin wekken zijn prachtige beschrijvingen "een lichte duizeling op, als van de geur van geplette bloemen en frisse droeve winden". Verhalen die nu eens licht en doorzichtig als glas zijn, dan weer somber en dreigend als een loeiende storm.
Konstantin Paustovskij
De Zwarte Zee
Oorspronkelijke titel: Tsjornoje Morje, Vertaald door Wim Hartog, De Arbeiderspers, Amsterdam, 223 p., 17 euro.
Een recente geschiedenis die als een graat in de keel steekt
en nog altijd naar adem doet happen
Polen is een land vol frustraties en verloren dromen. Artistiek directeur Grzegorz Jarzyna van het Teatr Rozmaitosci in Warschau windt er geen doekjes om. Maar precies in die meedogenloze kritiek schuilt zijn grenzeloze liefde voor zijn land. God of duivel, er is geen middenweg. Wie zijn land liefheeft, zei Tucholsky, moet het ook kunnen haten. De woorden van Jarzyna echoën over alle wegen waarlangs Johan de Boose op zoek gaat naar de essentie van de Poolse eigenheid en de complexe Poolse geschiedenis. Maar waar ligt Polen? "Nulle part, c'est-à-dire, la Pologne." Koning Ubu uit het gelijknamige stuk van Alfred Jarry wist het evenmin. Daarom haast De Boose zich niet. Hij meandert langs de hoofdwegen, tast omzichtig de herwonnen en verloren gebieden af en snuffelt in de kieren van het verleden. "Ik ben een romanticus", zegt hij onomwonden. Toch staan zijn dromerige ogen niet in de weg van een kritische blik, want hij geeft met even veel gemak een handkus als een klap in het gezicht. Niet voor niets dweept hij met Wislawa Szymborska, dichteres en Nobelprijswinnares. Hoewel haar bijzondere kenmerken geestdrift en wanhoop zijn, heeft zij lak aan taal, vaderland en godsdienst. Heeft ze immers niet gezien waartoe patriottisme en ideologie kunnen leiden? Hier is de kern van het Poolse probleem. Terwijl intellectuelen en schrijvers een wereld zonder muren willen, bidt de katholieke burger dat hij onder leiding van de Moeder van de Smarten de geestelijke gids van de wereld mag zijn. Wat een grootse verwachtingen koestert Polen. Wat een verpletterende verplichtingen laadt het op zich. Geen wonder dat De Boose op iedere hoek van zijn sentimentele reis op de brokstukken van die dromen botst. "Het leven is elders", zegt Lisa, zijn gids in Warschau. Haar nostalgie baadt in herinneringen aan een tijd toen alles helder als glas was. "Links of rechts. Zwart of wit. God of duivel. Kut of kloot." De Boose drinkt dorstig alle impressies op. Dronken mannen laveren over straat, armoede druipt van de gevels, joodse schaduwen glijden voorbij, katholieke fundamentalisten ballen de vuist, communistische profiteurs lachen in hun vuist. Een recente geschiedenis die als een graat in de keel steekt en nog altijd naar adem doet happen. Waar is het jonge, bruisende en zelfverzekerde Polen? Schrijvers als Kantor, Szymborska, Milosz, Gombrowicz, Grotowski of Schulz hebben geen pasklaar antwoord. En wat met de Pool met de pet? "Elke Krakauer ziet eruit alsof de lotgevallen van Europa op zijn schouders rusten", noteert De Boose, een onderzoeksjournalist die in een - soms gruwelijk - sprookje is beland. Alle dromen van de wereld is de fijnbesnaarde maar oprechte neerslag van een passionele liefde.
Patrick Stouthuysen
2/ei/21 m
Maatschappij
Verder oostwaarts is er niets
Ik vraag me wel eens af of de kranten en weekbladen er zich net zo gemakkelijk van afmaakten toen destijds de Europese Unie naar het zuiden uitbreidde. Werden in die stukken over Spanje, Griekenland en Portugal ook ongeremd alle clichés boven gehaald? Ging het toen bijvoorbeeld de hele tijd over zon, lekker eten, vrolijke mensen en levenslust?
Van de berichtgeving over de nieuwe lidstaten in Oost- en Centraal-Europa word je niet bepaald vrolijker: steeds weer diezelfde beelden van verlaten fabrieken, van uitgewoonde huizen met roestige trucks in de voortuin, van morsige cafés waar weemoed en melancholie de boventoon voeren.
Maar het vroegere Oostblok is veel meer dan dat. Voor een keer kon je beter de damesbladen lezen. Die hadden het ook over de nieuwe lidstaten, maar dan vooral over de blitse modeontwerpers, de hippe dj's, de leuke clubs en de trendy restaurants. Want het is niet al kommer en kwel achter het vroegere IJzeren Gordijn. Als je rekening houdt met waar ze vandaan komen, is het zelfs haast een wonder hoe ver de nieuwe lidstaten al staan. Het is dan ook begrijpelijk dat het de jonge mensen, die met hun hoofd allang bij Europa zitten, begint te vervelen dat we hen blijven lastigvallen met dat verleden.
Tot die conclusie komt ook de Gentse slavist, dichter en romanschrijver Johan de Boose in Alle dromen van de wereld , een heel mooi en ongegeneerd romantisch boek over Polen. De Boose noemt zijn boek het verslag van ,,een sentimentele reis. Het gaat over een land waar het in de steden naar bruinkool ruikt en op het platteland naar duizendkruid en hars, waar het altijd herfst is en er de hele tijd vroege sneeuw in de lucht hangt. De Boose, die zijn hart aan Polen verloor via zijn liefde voor het hedendaags theater, zoekt bij voorkeur dichters en toneelschrijvers op. Hij voert bijvoorbeeld heel interessante gesprekken met de twee Poolse Nobelprijswinnaars Wislawa Szymborska en Czeslaw Milosz.
Van het nieuwe Polen merk je niet zoveel bij De Boose. Af en toe komt het gedreun van gettoblasters de rust wel eens verstoren. Net als zijn Poolse kennissen is hij niet echt gelukkig met de opmars van lichtreclames, seksshops en hamburgerketens. Je hebt de indruk dat hij, net als zij, met enige nostalgie terugkijkt naar de tijd dat je verboden boeken las en dat schrijvers weliswaar werden vervolgd, maar op maatschappelijk respect konden rekenen. Maar De Boose is lucide genoeg om voortdurend zijn eigen gemopper te relativeren.
Zo constateert hij met de nodige ironie dat hij in Polen ,,misschien niets anders doet dan spoken najagen, op schaduwen trappen, iets achterna hollen wat niet bestaat, of beter: wat ooit bestaan heeft en in de dromen van dronkaards en nostalgici is blijven voortleven. Jonge mensen zien dat duidelijk anders. ,,Zij zijn niet bang voor de spoken uit het verleden, noch voor de papieren tijger die Brussel heet. Zij spreken over economie als over het recept voor rodebietensoep en popelen om in de Europese instellingen hun opwachting te maken.
Johan De Boose
il/pr/21 a
INFO: Uit: Johan De Boose, 'Alle dromen van de wereld. Een sentimentele reis door Polen'
Ik loop door het park, dat als een kraag om het oude Krakau ligt, naar mijn gastvrouw in de voorstad. Het gazon is verdord, op de lindestammen groeien honingzwammen en elfenbankjes. Dichte drommen studenten haasten zich naar de campus aan de andere kant van de stad. Ik denk aan de oorlog. Ik kan niet ophouden met aan de oorlog te denken.
De oorlog, die in Polen al begon in 1939 en pas afliep in 1947, heeft diepe krassen getrokken in de Poolse ziel. Helaas hield de tragedie in Polen niet op met de oorlog, daarna ving een nieuwe rampspoedige episode aan. Ruïnes kun je heropbouwen, vertelde een Poolse vriend me in Silezië, maar geruïneerde zielen niet, die hebben generaties nodig om te genezen. Ik vrees dat de fase van opoffering nog lang niet is afgelopen. (...)
Een Pool heeft een vechtersinstinct. Hij houdt van het directe, krachtige optreden. Een bundeling van moed en een grote slagkracht. Het spectaculairste voorbeeld is de overwinning op de Turken tijdens de Slag bij Wenen in 1683. De Poolse huzaren redden Europa op dat moment van de Ottomaanse dreiging met hun kogelronde houwdegens en het krankzinnig makende gefluit van zijden veren op hun helmen.
En tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben ze zich tegen de Duitse bezetting niet onbetuigd gelaten, maar hun verzet is een delicate aangelegenheid waarover het laatste woord nog niet is gesproken. In grote lijnen waren er twee legers: de Volksgarde, die met de hulp van de sovjets tegen het nationaal-socialisme streed, en het Binnenlands Leger, dat de steun kreeg van de regering in ballingschap in Londen en dat zowel tegen de Duitse bezetting als tegen het Sovjetrussische communisme vocht. Omdat Polen na de oorlog in de Russische invloedssfeer viel - een regeling die al tijdens de oorlog was getroffen -, werden de soldaten van het Binnenlands Leger na 1945 als landverraders beschouwd. En berecht. En vaak ook terechtgesteld.
Een typisch Pools communisme bestond niet, en daarom werd het door een marionettenregering vanuit Moskou opgelegd. In de herwonnen gebieden, zoals Silezië in het westen, en in de verloren bezittingen in het oosten werden hele dorpen vernield en bevolkingsgroepen gedeporteerd. De haat tegen de Russen laaide zo mogelijk nog hoger op dan daarvóór de schrik voor de Duitsers. Vadertje Stalin noemde de Poolse maatschappij een paard, een dier dat bestegen en bereden moest worden, met de Partij als ruiter. Om de bezetting te legitimeren, vervalsten zijn slippendragers de uitslagen van referenda of werden kiezers gedwongen om
tak!
- ja! - te stemmen.
Ja tegen de Volksrepubliek! Ja tegen de Vriendschap met de Sovjet-Unie!
(...)
In de eerste naoorlogse jaren deed zich een merkwaardig fenomeen voor, dat me vooral nu, op mijn wandeling naar Wislawa Szymborska, interesseert.
Na elke oorlog
moet iemand opruimen.
Min of meer netjes
wordt het tenslotte niet vanzelf.
Iemand moet het puin
aan de kant schuiven
zodat de vrachtwagens met lijken
over de weg kunnen rijden.
Dat schreef zij. Ze was zestien toen de oorlog in Polen uitbrak en vierentwintig toen de burgeroorlog afgelopen was. Een mooie jonge vrouw met krassen op haar ziel. (...)
Terwijl ik de voorstad van Krakau nader, waar je bij dit weer de hoogovens in Nowa Huta kunt ruiken, tracht ik me de late jaren veertig voor te stellen. In het Westen flirtte de intelligentsia met het communisme, de meest verdienstelijke overwinnaar van het fascisme. Ook in Polen sloten de gehavende zielen de rijen. Zij lieten zich leiden door het verlokkelijke wereldbeeld dat rood het enige alternatief bood voor bruin. Eind jaren veertig en begin jaren vijftig traden veel kunstenaars toe tot de Communistische Partij in de hoop dat hun verwoeste land zo nog enigszins kon worden gered. Het bleek een tragische illusie.
Op de partijlijst prijkte ook de naam van Szymborska, de beloftevolle dichteres. Zij voegde zich, zoals zovelen, bij de schare idealisten die Stalin verheerlijkten en vast geloofden in een betere wereldorde, een vredig Europa en een nieuw Polen onder communistische vlag. Zij bleef partijlid tot 1966, dat is heel lang als je bedenkt dat veel van haar geloofsgenoten al een stuk eerder van hun overtuiging waren afgevallen. Maar de censoren vertrouwden haar niet. Volgens de Sovjet-russische canon moesten auteurs, die Stalin 'de ingenieurs van de ziel' had genoemd, in hun werk de loftrompet steken over de verworvenheden van de Dictatuur van het Proletariaat. Szymborska schreef bescheiden en had meer oog voor de situatie van het individu dan voor de bouw van staalfabrieken, stuwdammen en woonkazernes.
Toen duidelijk werd dat de sovjettisering van Polen een bodemloze put was, moet de ontgoocheling enorm zijn geweest. Opportunisten probeerden hun pact met de duivel te verzilveren, anderen keerden de politiek de rug toe en vluchtten naar West-Europa en Amerika. Enkelingen bleven. Later op mijn reis zou ik een beroemde vluchteling ontmoeten, maar nu, op deze herfstochtend in Krakau, op nauwelijks vijftig kilometer van Auschwitz, ben ik onderweg naar mijn dichteres, inmiddels een oude dame met de hoogste literaire onderscheiding op zak, die sinds vier decennia elk politiek engagement heeft afgezworen.
De rand van het middeleeuwse Krakau gaat geleidelijk over in blokkenwijken. Hoe verder je komt, hoe hoger de flatgebouwen. Ze staan opgesteld in een soort slagorde, schuin ten opzichte van de straat, en in groten getale. Je vindt ze in alle voormalige satellietsteden: van Warschau tot Wladiwostok en van Sint-Petersburg tot Tirana. In Krakau met zijn achthonderdduizend inwoners is de lelijkheid van de voorsteden kleinschaliger, maar niet minder aangrijpend. Achter elk balkonnetje dat ik zie - er zijn er duizenden - speelt zich uur na uur in krappe appartementen het leven van gezinnen, eenzaten, kreupelen met hondjes en ravottende kinderen af. Het ene blok bespiedt het tegenoverliggende, als in een film van Krzysztof Kieslow-ski. Tussen de betonnen dozen spelen kleuters en geven minnaars elkaar hun eerste kus, terwijl dronken werkloze mannen in de vuilnisbakken scharrelen.
In de parlofoon hoor ik haar kwieke stem. Zoemend klikt de deur open. Als ik de trap op loop, staat mevrouw Szymborska me al op te wachten in de deur van haar appartement op de tweede etage. Ik moet denken aan hoe ze zichzelf ironisch portretteerde in een grafschrift, dat ze schreef toen ze half zo oud was als nu: 'Schrijfster van enkele versjes, ouderwets als een komma, op wier graf niets beters past dan een knittelrijm, een klitwortel en een uil.'
Ik geef haar naar aloud Pools gebruik een handkus. Op haar gezicht heeft de tijd, de oorlog of de politiek geen spoor van bitterheid achtergelaten. Ze neemt me op met een deels nieuwsgierige, deels schuwe blik en gaat me voor in de lichte kamer. Een tafel, een bankstel, een abstract schilderij, een boekenkast, meer niet. De geur van bloemen valt me op, een vleugje tabaksrook erdoorheen. Zon op de tafel, vruchten in een schaal. De open balkondeur. Beneden voetballende kinderen.
'Dat is alles wat een mens als ik nodig heeft', lacht ze en ze biedt me koffie, Griekse likeur en sigaretten aan.
Hoe meer ik me afvraag wat de belangrijkste kenmerken van Polen zijn, des te meer kom ik terecht bij mensen die zich niet in een vakje laten dringen. Szymborska is hiervan een uitstekend voorbeeld, en haar werk is ervan doordrongen. Zij vormt een uitzondering op de massa, een individu dat hoog in het vaandel de leus draagt dat de mensheid in haar geheel een verzameling uitzonderingen op de massa is, en dat wat we gemakshalve of in statistieken massa noemen niet bestaat. Maar tegelijkertijd is ze de meest bescheiden en teruggetrokken persoon die ik ken.
Als ze spreekt, speelt er een lach om haar lippen. Eigenlijk lacht ze ononderbroken. Het is een lach die ze van kindsbeen af heeft gehad, en ik vergewis me ervan dat haar lach jong is gebleven. Ik kan me niet voorstellen dat deze bekoorlijke verschijning in haar witgrijze truitje, die suiker in haar koffie doet, van een bel metaxa nipt en zondig aan haar sigaret zuigt, een politiek geëngageerd schrijfster zou zijn, de strijdster voor een of ander ideaal of de woordvoerster van een verdrukte of verdrukkende macht.
'De beginjaren waren moeilijk', vertrouwt ze me toe nadat we uitvoerig kennis hebben gemaakt. 'In 1948 had ik al een dichtbundel klaar, geheel in de geest van het socialistisch realisme uiteraard, want dat was de enige toegestane kunstvorm, maar het boek kon pas vier jaar later verschijnen.'
Terwijl ze praat, zie ik haar glimlach verschillende betekenissen aannemen. Behalve schuwheid en luchthartigheid kan hij ook relativering aanduiden, en soms spot, zelfspot. Vermoedelijk waren de censoren van de jonge communistische natie, waar het bloed nog niet van de muren was gewassen, bang voor die glimlach. Een glimlach als een gifpijl, trefzeker en vol weerhaken. Een Voltairiaanse glimlach ook, maar dan uiterst vrouwelijk.
Ik vraag haar hoe ze uiteindelijk afstand heeft gedaan van haar communistisch engagement.
'Als je echt iets wilt geloven,' zegt ze, 'als je zekerheden zoekt, vind je altijd argumenten om dat geloof en die zekerheid te rechtvaardigen. Het doet er niet toe wat voor geloof dat is. Als je wilt dat het geloof wit is, dan zul je na lang zoeken voldoende bewijzen vinden voor wit. Wil je morgen dat het blauw is, dan vind je wel een argument voor blauw. Het kan om het even wat zijn, geel of zwart of wat dan ook.'
Ze kijkt me aan met porseleinen ogen.
'Het communisme is ondanks alles een dankbare ervaring geweest', vervolgt ze, 'waarvoor ik me niet schaam en waarvan ik veel heb opgestoken: in de eerste plaats dat het
niet
mijn geloof was. Dat geloof wendde voor alles te weten, op elke vraag te antwoorden met een zekerheid. Maar ik heb genoeg gezien waartoe die zekerheden leiden en waartoe al wie voortdurend zegt dat hij het weet in staat is.' Ze lacht, net iets te luid, en komt met haar beweeglijke hoofd heel dicht bij me.
'Ik weet het niet', zegt ze nadrukkelijk, in het Pools zijn dat slechts twee woorden: nie wiem, woordjes die elkaars echo vormen. 'Dat is mijn antwoord op alle vragen, zowel over politiek als over godsdienst. Het is ontstellend hoeveel deuren er opengaan als je oprecht ik weet het niet durft te zeggen.' Ze benadrukt het woord 'niet' en lacht weer. (...)
Ik zoek naar haar geheim en vraag me af hoe ze in dit land, waar de zekerheden vaak diametraal tegenover elkaar stonden, heeft kunnen overleven, en waarom ze er niet uit weg is gevlucht. Ze streek niemand tegen de haren in, schreef geen onwelvoeglijke zaken over de heilige Partij en maakte geen amok op het marktplein, zoals veel van haar collega's die een klem op hun lippen of hun vingers kregen. Ze lacht, in haar hele werk zit een lach, en het is die lach die haar hielp om de totalitaire maatschappij het hoofd te bieden. Het is dezelfde lach die haar behoedde voor zelfoverschatting.
'Kun je je het leven voorstellen zonder humor, zonder dat jongere broertje van de ernst?' vraagt ze opeens op een ontwapenende manier. 'Dan zou de wereld toch niet te verdragen zijn!'
De meeste Polen die ik ontmoet heb, kunnen zich het leven niet voorstellen zonder lach, een relativerende, vaak ondergravende lacht, maar bij velen, vooral mannen, is hij verwrongen tot een grimas met een verwoestende kracht, die zich na het drinken van wodka hult in de onzichtbare mantel van de heldhaftigheid.
Het is alsof mevrouw Szymborska met haar hele persoon het tegenwicht vormt van de gekwelde soort waartoe ze behoort. Wordt zij dan niet gekweld?
Het antwoord staat in haar boeken. 'Arme wij. We komen leven te kort om de zaak te doorgronden, onze talenten zijn helaas onherroepelijk in een andere richting vertrokken, maar de nieuwsgierigheid en nostalgie zijn gebleven en kwellen ons.' (...)
'Wanhoop is onmacht', zegt ze, waarna ze een boek uit de kast pakt en voorleest: 'Tussen het ogenblik wanneer het luiden van de alarmklok nog voorbarig en belachelijk is, en het ogenblik wanneer het voor alles te laat is, moet ergens één ogenblik zijn, het juiste, het geschiktste om een ramp af te wenden. Bij zoveel kabaal gaat het doorgaans onopgemerkt voorbij. Maar welk ogenblik is dat? En hoe herkennen we het? Dat is waarschijnlijk de pijnlijkste vraag die de mens door zijn eigen geschiedenis gesteld krijgt.'
Ik vraag haar naar een voorbeeld, en ze vertelt me met een glimlach, die dit keer weerloosheid uitdrukt, hoe ze op een lentedag met een vriendin over een zonnige weide liep, waar een prehistorische rust heerste, alsof alle kruipende en lopende wezens nog moesten worden uitgevonden. Haar vriendin vertelde dat zich hier tijdens de oorlog een kamp bevond waar de gevangenen volkomen aan hun lot werden overgelaten en uitgehongerd. Ontsnappen was onmogelijk.
'Het was werkelijk een stralende dag,' zegt ze, 'in geen duizend jaar kon je vermoeden welke tragedie zich daar heeft afgespeeld.' Ze zwijgt even en zucht. 'Ook de natuur herinnert het zich niet.'
Later heeft ze er Hongerkamp aan gewijd, een gedicht met dezelfde bezwerende kracht als de Dodenfuga van Paul Celan, de Roemeense Duitstalige dichter die het werkkamp overleefde en zich in 1970 in de Seine wierp. In zo'n bezwering is zingen een variant van huilen. Bij Szymborska zingen de woorden: 'Schrijf dit op. Schrijf.' En: 'Schrijf op hoe stil het hier is.' In het gedicht zet ze zich af tegen elke vorm van statistiek: De geschiedenis rondt skeletten af naar nul.
Duizend en één is nog altijd duizend.
Het is alsof dat ene nooit heeft geleefd.
Een denkbeeldige vrucht, een lege wieg,
voor niemand opengeslagen abc,
lucht die lacht, die schreeuwt en groeit,
treden voor een leegte die de tuin in rent,
niemands plaats in het gelid.
Het beeld van de lege wieg, van de absolute verlatenheid, draag ik al jaren met me mee. Samen met de beelden van de drie concentratiekampen die ik in Polen bezocht: Majdanek in het oosten, Oswiecim of Auschwitz in het zuiden en Plaszów vlak bij Krakau (...) - en dus veel dichter bij de stad dan Auschwitz.
Ik maakte een tocht door het voormalige gettogebied, waar ik Stella Müller ontmoette, een joodse vrouw die tijdens de oorlog in Plaszów en vervolgens in Auschwitz terechtgekomen was, maar die door bemiddeling van Oskar Schindler werd gered. Schindler was de directeur van de Emalienfabrik, waar hij joodse gevangenen de hand boven het hoofd hield. (...) Ik beklom de heuvel die ze in haar boek
Een meisje van Schindlers lijst beschreef, op zoek naar een kerkhofhek en de resten van een joodse begraafplaats (...) en kwam op een wagenbreed grindpad dat omhoog kronkelde tussen een dennenbos en de richels van een spoorweg, met verderop een seinhuisje. Daar lag Plaszów. Het station is nog steeds in gebruik. Wie naar Warschau moet en de drukte in het Centraal Station in Krakau wil vermijden, stapt hier in. Er rijdt nog steeds een trein naar Oswiecim.
Boven op de heuvel sneed een ijzige wind me de adem af. In de verte zag ik de gouden koepel van de Wawel en de puntdaken van de stad. Voor me, op enkele centimeters van mijn voeten, viel een rotswand meer dan tien verdiepingen loodrecht naar beneden: het ravijn van een steengroeve, met hier en daar de uitstekende planken van een barak en opgekruld prikkeldraad. (...) Krakau was vlakbij, op loopafstand. 's Winters kon je hier het roet uit de schoorstenen op de markt of het brood in de bakovens van Kazimierz ruiken.
Met Szymborska heb ik het over de wanhoop die in elk van haar verzen doorschemert. We praten over de oorlog en de hongerkampen, over de verwoesting van anonieme enkelingen en over de wreedheid van statistieken die al het menselijke herleiden tot afgeronde cijfers. Maar in de eerste plaats hebben we het over hoe die rampen om de hoek van elke waarneming loeren. (...)
Als ik later door de straten van Krakau loop, blijven Szymborska's zinnen door mijn hoofd malen. Krakau getuigt van de net vermeden catastrofe. Ik ben de stad binnengekomen met de gedachte aan de Egyptische luchtgod Schu, die als taak had de hemel hoog boven de aarde te heffen en met wie de mens omzichtig moest omspringen, anders zou alles instorten. Zonder erop aan te sturen, ben ik tijdens mijn gesprek met Szymborska weer bij deze gedachte uitgekomen. Na de reuzenstandbeelden, de ruiters met hun heilige paarden en de wakkere torenwachters verschijnt Wislawa Szymborska op mijn pad als een wezen met menselijke proporties. De manier waarop ze met de pathetiek van de Poolse geschiedenis omgaat, is vrij jong. Zij staat loodrecht op de houding van de romantiek, waarin taal, vaderland en godsdienst een driekoppige engel vormden in een land dat niet bestond. De taal was het vaderland, de godsdienst was het houvast.
Uit de romantiek haalt Szymborska graag dit vers van Cyprian Kamil Norwid aan: 'Jong mag de kunstenaar zeggen: de aarde is rond als een bol, maar als hij oud wordt, moet hij zeggen dat ze afgeplat is aan de polen.'
Ze voegt eraan toe: 'Vergeef me, taal, als ik pathetische woorden aan je ontleen en me inspan om ze lichtvoetig te doen lijken.'
Taal, vaderland en godsdienst: Szymborska heeft er lak aan. Ze heeft gezien waartoe patriottisme en ideologie kunnen leiden. Haar taal is voor haar allesbehalve een wapen, maar 'iets waarvan je gewoon houdt, zoals van een oude sjaal, een hond over de kop te aaien of je eigen weg te gaan'.
Ze schenkt de glazen vol en brengt een laatste toost uit.
Haar verzen hebben me bij haar gebracht, al lang geleden, lang voor de Nobelprijs, maar nu heb ik ook de veelkantige lach, die tussen haar regels klinkt, gezien, gehoord. Ik druk een kus op haar wang, die ruikt naar verse bloemen met een vleugje tabaksrook. In het trappenhuis wuift ze me even na en verdwijnt ten slotte weer, achter het slot van haar taal.
31/12/2004
De uitbreiding van de Europese Unie zorgde in het voorjaar van 2004 voor een hele rist publicaties over het 'nieuwe Europa' (De Leeswolf 2004, p. 310). In tegenstelling tot auteurs als Geert Mak en Jorn de Cock, die voor hun Europa-boeken een hele reeks landen bereisden, beperkt de Vlaamse slavist en schrijver-journalist Johan de Boose zich in zijn reisboek tot één nieuwe EU-lidstaat: Polen, met ruim 40 miljoen inwoners meteen ook de grootste nieuwkomer in de uitgebreide Unie. De Booses verslag van "een sentimentele reis door Polen" is in eerste instantie een erg toegankelijke en kundig geschreven inleiding op meer dan duizend jaar Poolse (cultuur)geschiedenis. De geografische route die de auteur in zijn boek volgt, weerspiegelt min of meer het lange en vaak hobbelige traject dat het land tussen Oder en Bug in zijn ingewikkeld proces van staatsvorming heeft afgelegd: van het 'nest' in westelijk Polen (ooit de bakermat van de Poolse staat) over de zuidelijk gelegen koningsresidentie en universiteitsstad Krakau naar de huidige hoofdstad en regionale metropool Warschau. Verder in De Booses relaas komen de (ooit Duitse, maar thans Poolse) havenstad Gdansk en de grensgebieden in oostelijk en westelijk Polen uitgebreid aan bod. De auteur hanteert daarbij meestal een erg persoonlijk perspectief (af en toe wat 'sentimenteel', zoals de ondertitel suggereert) en presenteert zijn Poolse wederwaardigheden bovendien in een aangename literaire stijl. Maar het boek is uiteraard meer dan een met veel 'grande' en 'petite histoire' gestoffeerd literair reisverslag. De Boose wil de Nederlandstalige lezer een genuanceerde kijk op de Poolse cultuur bieden en wil daarbij meteen ook een aantal hardnekkige Polen-stereotypen die in buitenlandse media telkens weer worden opgerakeld, ontkrachten of tenminste in de juiste context plaatsen. Tijdens zijn zoektocht naar het "ware Polen" gaat de auteur daarom te rade bij het kruim van de Poolse artistieke en culturele wereld en citeert hij bovendien bij overvloed en met kennis van zaken uit de klassieke en hedendaagse Poolse literatuur. Een van de rode draden in De Booses betoog is de vaststelling dat een al bij al chauvinistisch land als Polen, dat zo graag (soms op het narcistische af) prat gaat op zijn 'Poolsheid', allesbehalve een 'monocultuur' genoemd kan worden, maar eerder een amalgame vormt van diverse invloeden uit oost en west. Erg wereldschokkend is die vaststelling misschien niet, maar ten onzent, waar Polen vaak niet meer associaties oproept dan een dementerende paus en een breedbesnorde vakbondsleider, kan die positie van Polen als land van uitgesproken culturele diversiteit en dito contrasten niet genoeg benadrukt worden. De Boose belicht vanuit die optiek een aantal eigenzinnige en op hun manier (a)typische Poolse kunstenaars als Tadeusz Kantor, Witold Gombrowicz en Czeslaw Milosz. Spijtig is misschien het feit dat de auteur in zijn zoektocht naar het "ware Polen" de noordoostelijke grensgebieden van Polen (en met name Litouwen en Vilnius) links laat liggen, ondanks het feit dat die gebieden een meer dan wezenlijke rol hebben gespeeld in de Poolse cultuurgeschiedenis en identiteitsvorming. De Litouwse link komt slechts sporadisch ter sprake (bv. waar het gaat over 'Litouwse Polen' als Adam Mickiewicz en Czeslaw Milosz) en blijft op die manier wat onderbelicht. Voorts kunnen hier en daar enige inhoudelijke onnauwkeurigheden worden aangestipt (zo is bv. De Booses verhaal over de precieze omstandigheden van de Argentijnse reis annex emigratie van prozaschrijver Witold Gombrowicz niet helemaal correct), maar dat zijn niet meer dan wat schaarse details in een voor de rest zeer lezenswaardig geheel. [Kris Van Heuckelom]
Dr. J. Kroes
In dichterlijke stijl vertelt deze slavist en publicist uit Vlaanderen over zijn belevenissen in Polen, waar hij bijna 4000 km doorheen heeft gereisd. Hij sprak er met bewoners van diverse pluimage waaronder kunstenaars, politici en studenten. Daarnaast las hij vele romans en andere (historische) publicaties over dit land, waardoor hij aardig beeld geeft van de culturele en historische bijzonderheden van Polen, dat oorspronkelijk veel meer oostwaarts lag en dus sterke banden heeft met omringende landen als Duitsland, (Wit-)Rusland, Baltische staten en Oekraïne. Het reisverhaal is geconcentreerd rond de steden Krakow, Warschau en Gdansk, waarna twee grote regio’s aan de orde komen, nl. West-Polen in de voormalige Duitse gebieden en Oost-Polen in relatie met Oekraïne en Wit-Rusland evenals de vele joden die er hebben gewoond. Behoudens een overzichtskaart is het boek niet geïllustreerd, maar bevat wel een tijdtabel van de laatste 1000 jaar, een vrij uitgebreide literatuurverantwoording, enkele uitspraakregels van het Pools en een persoonsnamenregister.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.