Van de wereld
Joris Note
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOTE |
Sofie Gielis
ob/kt/23 o
Joris Note maakt in Timmerwerk een tijdreis door zijn vaders verleden.Het resultaat is een afstandelijk eerbetoon.
Joris Note
Timmerwerk
De Bezige Bij, Amsterdam, 288 p., 20 euro.
Midden in de tekst citeert Note Guido Gezelle: "'t En zijn al maar woorden, zult gij zeggen, maar sommigen van die woorden (...) spreiden ook een smal hoveken licht rondom hen, dat eenen mensche laat oordelen hoe 't met onze ouderen al stond, in dien ongewetenen donkeren voortijd." Dit citaat is belangrijker dan het op het eerste gezicht lijkt, want taal is de rode draad in het boek en de generaties die erin beschreven worden. Zijn overgrootouders verklaren bij huwelijken, geboortes of sterfgevallen "niet te kunnen teekenen, niet geletterd zijnde". Ook grootvader kan zijn naam niet onder de huwelijksakte zetten, maar grootmoeder kan schrijven "al deed ze het wellicht niet vaak". De volgende generatie brengt het er beter af, want niet enkel kunnen vader en moeder schrijven, vader oefent zich zelfs in grammatica, opstel en vreemde talen. Joris, voorlopig de laatste tak van de stamboom, spant de kroon: hij schrijft boeken.
Taal, en dan vooral geschreven taal, is een van de weinige manieren waarop Joris tot zijn voorouders kan doordringen ("Over de woorden moet ik schrijven.") Taal weerspiegelt immers iemands achtergrond ("En toch heb ik mijn vader geen Brugs en geen gekuist Brugs horen spreken, er leek in mijn kindertijd zelfs geen verwantschap te bestaan tussen zijn taal en die van zijn familie (...). Pas later merkte ik de sporen van herkomst, met moeite, kleine en bijna onvatbare elementen") en gevoelens ("weldra kon hij zijn oversten berichten dat op 4 november zijn gezin 'met een kindje vermeerderd was' - een ongebruikelijk diminutief, de eerste vertedering").
De enige manier waarop de geschiedenis bewaard blijft, is door ze op te schrijven, door er een verhaal van te maken. Vandaar dat zijn vaders verleden voor hem enkel op papier bestaat. Zo lijkt de oorlog een "vaag en niet helemaal geloofwaardig verhaal", het huis waar zijn grootouders woonden heeft historische waarde, want het is "het enige huis van de sibbe dat de literatuur gehaald had", en een boek uit vader en moeders jonge jaren "hoorde bij de tekst waarin ze leefden". Hun leven staat beschreven, en wat beschreven staat, heeft bewijskracht.
Zijn bronnen zijn door anderen geschreven en gekleurd. "Ik ben de schrijver niet, ik ben zijn zoon." Het verhaal is al geschreven, hij zet het slechts op papier. Het is dan ook onvermijdelijk dat andere stemmen doorklinken in zijn verhaal. Personages vallen hem in de rede: "Buiten wilde hij naar links de Pelikaanstraat nemen maar iemand trok aan zijn mouw (...), het werd geen eenzame wandeling. Zo gingen wij toch niet naar huis, zei zijn moeder, komaan, ik wijs de weg."
Het relaas is grotendeels gebaseerd op oude foto's, boeken en notitieboekjes ("Kleine boekjes registreerden en regelden het bestaan"). Voor gevoelens is geen plaats in deze aantekeningen. Een beschrijving van grootmoeder op een familieportret is zuiver verzamelen van gegevens: "Haar dagen zijn geteld. Misschien draagt ze oorbellen." Bij het kopiëren van passages uit een dagboek dat vader bijhield tijdens de mobilisatie, is hij bekommerd om gaten in het relaas, niet om vaders emoties: "Op dinsdag de 14de rond elf uur 's avonds vertrekken ze opnieuw, met haltes in Veurne en Adinkerke. En dan? Van 15 tot 17 mei is hij alleen maar 'Soldaat op den trein'. Een goederentrein dus. Hoe geslapen, niet geslapen? Hoe gegeten en gescheten?"
Ook vaders dagboeken bevatten geen uitingen van gevoelens en gedachten, "hij zocht geen uitdrukking, niet de beleving wilde hij bewaren maar de feiten." Toch is dat geen verklaring voor de afstandelijkheid van de verteller. Vader "schreef om het vast te leggen voor zichzelf (...)". Dit eerbetoon zou zijn doel wel eens gemist kunnen hebben: vader "gaf zich niet prijs en wilde jou niet bewegen je prijs te geven, had geen behoefte aan opdelving en uitstalling, een kwestie van kiesheid en een kwestie van liefde". Het boek komt nog het dichtst in de buurt bij de teksten op doodsprentjes: "onpersoonlijk, gewild onpersoonlijk: teksten als masker, als dam tegen gevoelens en feiten. Bepleisterd, dichtgeplamuurd met teksten. Zelfs dood zul je ons niet kennen."
Ook de sociale geschiedenis wordt in beeld gebracht. Note mengt de kleine familiegeschiedenis met de grote Vlaamse. De opkomst van het socialisme, flaminganten en collaborateurs, Daens, Gezelle en andere priesters passeren de revue. Van folklore is er echter weinig sprake, want Note goochelt met cijfers en vervalt in opsommingen. In 1939 woont vader een opvoering van het Heilig-Bloedspel bij. Note vertelt: "er waren wel duizend zangers en honderd dertig orkestleden, het tegen het belfort aangebouwde podium was twaalf meter hoog en had vierhonderd vierkante meter oppervlakte. In 1939 kwamen er ruim honderdduizend toeschouwers, gespreid over zes opvoeringen met telkens tienduizend zitplaatsen en een onbepaald aantal staanplaatsen."
Alles wordt zo nauwkeurig mogelijk bijgehouden. Doktersvoorschriften, lijstjes met overuren, elektriciteitsverbruik, boodschappenbriefjes, lijsten met vaders loon: "Eind 1938 (...) verdiende mijn vader 13.350 frank per jaar. Een jaar later bracht hij als enige broodwinner, 13.700 frank binnen - uitgedrukt in de muntwaarde van 1938 was dat maar 12.945. Door het ontslag van moeder viel bovendien 60 procent van het gezinsinkomen weg. Begin 1948 verdiende hij 20.880 - in waarden van 1938 betekent dat 5.307 frank! Door de jaren heen was de koopkracht van het gezin dus opnieuw met 60 procent verminderd." Enzovoort.
Maar ondanks die nauwkeurigheid worden alle belangrijke gebeurtenissen naar de achtergrond verschoven. Het huwelijk van een zoon wordt samengevat als: "In oktober 1979 trouwde de jongste zoon." Over de dood van zijn vrouw wordt niet uitgeweid, wel over het feit dat hij na die dood "plotseling praatgraag" werd. Er worden página's details verstrekt over allerlei randfiguren, zoals een obscure kruidendokter, maar over zijn vrouw komen we zogoed als niets te weten.
Note lijkt zich wel bewust van de saaiheid van zijn onderwerp ("Mijn (...) vader behoorde, geheel volgens zijn aard, tot het minst spectaculaire der legers") maar dat weerhoudt hem er niet van 250 van de 288 pagina's te vullen met vaders levensloop.
Timmerwerk staat dan ook bol van (voor de buitenstaander) totaal oninteressante weetjes als: hoe knipt vader zijn teennagels? Wat draagt vader tijdens fietstochtjes? Hoeveel ziekendagen nam vader tijdens zijn carrière als douanebeambte? Hoe vaak heeft hij aan welk bureaucratisch examen deelgenomen en welke resultaten behaalde hij?
Timmerwerk is geen vitrine- of buffetkast, gevuld met mooi serviesgoed, maar een boekenrek vol encyclopedieën, fotoalbums en vergeelde uitgaven van het Davidsfonds. Net niet vergane geschiedenis, die Note van de vergetelheid wil redden. Degelijkheid en volledigheid primeren op schoonheid, wat deze roman tot een familiestuk maakt in plaats van een juweeltje.
Joris Note mengt
de kleine familiegeschiedenis met
de grote Vlaamse. De opkomst van
het socialisme, flaminganten en collaborateurs, Daens en Gezelle passeren de revue.
Onno Blom
ob/kt/03 o
,,Het gaat alleen om iets in mijn hoofd, een spinsel,'' schreef Joris Note in ,,De brug der zuchten'', het mooiste verhaal uit zijn vorige bundel, Kindergezang . ,,Deze geschiedenis is nergens anders gebeurd. Ze is niet gebeurd. Een kolder. Ik red me er wel uit, wie moet het anders doen.'' In Kindergezang leek Note vast te stellen dat het realisme hem niet kon brengen wat hij wilde. Zijn verhalen vormden samen, hoewel zij autobiografisch waren geïnspireerd, een lenig, goed geschreven en intelligent pleidooi voor de verbeelding.
Verbazingwekkend genoeg lijkt Notes standpunt in Timmerwerk , zijn nieuwe, stevige boek, honderdtachtig graden gedraaid. Weg van de spinsels, terug naar de waarheid. Timmerwerk is een monument voor zijn vader. Nauwgezet beschrijft Note in dit boek het lange leven van zijn vader -- een timmerman, en later douanier wiens leven grofweg samenviel met het grootste deel van de twintigste eeuw -- aan de hand van de stapels papieren, schriften, briefjes en foto's die zijn vader hem heeft nagelaten. ,,Ik aanvaard zijn boedel.''
Zijn eigen rol als diegene die de feiten en feitjes uit het leven van ,,ons vake'' moet verbinden tot één organisch geheel, lijkt Note al op de eerste bladzijde te bagatelliseren: ,,Het gaat niet om hem, maar we zijn op hem aangewezen, zonder hem kunnen we niet voort. Hij is de wandelaar, de luisteraar, de verzamelaar, de knutselaar.'' Merk op dat het woord ,,schrijver'' in dit rijtje ontbreekt. Gebogen over de papieren erfenis van zijn vader, en herinneringen ophalend uit diens ploeterende leven, schrijft Note ergens: ,,Ik ben de schrijver niet, ik ben zijn zoon.''
Nee, Note wil geen fabeltjes vertellen: ,,Geacht publiek, ik wil de Ringelingschat of de schat van Scharlaken Rackham niet vinden, niet het goud van de Romanovs en niet de Rechtvaardige Rechters. Ik ben, leest daar iemand, niet geïnteresseerd in graancirkels en vliegende schotels, de geheimen van de smid en de koning en de rozenkrans kunnen me gestolen worden, de moord op Kennedy en op Kaspar Hauser, het zij zo. Waarde goegemeente, ik heb geen behoefte om de aanslagen van de bende van Nijvel opgelost te zien, noch het raadsel der Roze Balletten.''
Het enige wat Note werkelijk interesseert is om zelf het beeld van die ene dode, de afwezige, die vage vaderfiguur, haarscherp op zijn netvlies te krijgen. Hij probeert uit alle macht zijn vader opnieuw op te richten uit zijn nagelaten letters. Alleen dat kan hem, zoals hij dat noemt, ,,een zweem van verlossing'' brengen.
NOTE heeft het, om die verlossing te verkrijgen, niet gelaten bij een close reading van die half vergane schriften, krabbels en notities. Hij heeft zich ook zeer intensief verdiept in de historische context waarin zijn vader opgroeide, leefde en stierf. De schrijver -- ik blijf hem voor het gemak toch maar zo noemen -- geeft uitgebreid college over de rol van de kerk, de flaminganten, de invloed van Gezelle, het daensisme, de Tweede Wereldoorlog, het bombarderen van Antwerpen, het wegvoeren van de joden, de ontwikkeling van de geschoolde arbeiders, en de komst van de immigranten naar Vlaanderen. Om maar een paar van de behandelde onderwerpen te noemen.
De opzet van Timmerwerk heeft wel wat weg van het vuistdikke geschiedenisboek van de amateur-historicus en inmiddels zelfs amateur-professor Geert Mak, die in De eeuw van mijn vader aan de hand van de levensbeschrijving van zijn vader (die zo mogelijk nog protestanter was dan Notes vader katholiek) de hele geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw heeft proberen te schetsen.
Gek genoeg hanteert Note, die gemiddeld veel beter schrijft dan Mak, in zijn historische passages een nogal houterige stijl. Zo houterig zelfs, dat het lijkt of hij de spot drijft met de stijve taal die veel geschiedenisboeken zo onverteerbaar maakt. Note begint een nieuw hoofdstuk rustig met een zin als: ,,Borgerhout, dat in 1935 zijn negenennegentigste verjaardag vierde als zelfstandige gemeente, ligt ten oosten van het Antwerpse stadscentrum.'' Of hij meldt, voorafgaand aan een historisch college van een aantal pagina's dat Brugge in 1906 53.486 inwoners telde.
Het is maar dat u het weet.
Ook in de nauwgezette weergave van zijn vaders papieren weet Note vaak van geen ophouden. Eindeloos zijn de verslagen van de examens die zijn vader moest doen om steeds een stapje te stijgen op de sociale ladder. Talloze beoordelingsrapporten passeren de revue, alle vingeroefeningen voor de examens, tabellen, vreemde woordenlijstjes, instructies voor de douanebeambten -- het houdt niet op. De ,,jaarwedde'' van zijn vader is zelfs zo vaak onderwerp van Notes schrijven dat het ergerlijk wordt. Eerst klaagt de vader erover dat hij zo weinig verdient en maar zo moeizaam promoveert, en postuum valt zijn zoon hem bij, en begint het geklaag en gezeur opnieuw. En opnieuw.
Doodvermoeiend.
Beter genietbaar zijn de momenten waarop Note zijn vader probeert te vangen in zijn woorden. Het spel dat hij speelt met diens taal is ook gedetailleerd, maar blijft licht. Liefdevol leidt de schrijver je rond in de werkplaats van zijn vader, en wijst op een ,,standvenster'' en een ,,schuitebard''. Dat is ,,een dun plankje waarmee men op de trapbomen van een rechte trap de hoogte en de breedte der treden aftekent''. Note heeft het zelf in het WNT opgezocht. Hilarisch is de gewoonte van zijn vader om in plaats van ,,stuk maken'' in totale argeloosheid het woord ,,kapotneuken'' te gebruiken, zonder het minste besef van de hedendaagse connotatie.
DE ironie wil dat juist die passages de beste zijn waarin Note herinneringen ophaalt aan zijn jeugd en als schrijver het heft in handen neemt om zijn vader te typeren. Nu eens strak en straf, dan weer met tederheid en liefde. Voor Note zijn die passages misschien een probleem geweest omdat het geheugen nu eenmaal onbetrouwbaar is. In de wandelingen die hij maakt door de buurten van zijn jeugd (en die hem worden bemoeilijkt door een blessure aan de knie -- een metafoor voor de kreupele manier waarop schrijvers in hun verleden proberen te wandelen) gaat hij op zoek naar de harde bewijzen van de geschiedenis.
Timmerwerk is het verslag van de queeste naar kennis. Natuurlijk, als je begeesterd bent door je vader, wil je altijd méér weten. Het is nooit genoeg. Maar Note heeft elke stap op zijn zoektocht ook willen boekstaven, en zadelt zijn lezers daarom op met een enorme last feiten uit de handboeken en de geschriften des vaders. Feiten die louter voor hem interessant zijn. Voor de zoon, maar niet voor de schrijver.
Een verklaring voor het feit dat Note zich opstelt als een zakelijk executeur testamentair zou kunnen zijn dat hij een hekel heeft aan loos gepsychologiseer. Hij wil zich koste wat kost behoeden voor larmoyantie en vals sentiment. Daarin is hij dan ook glansrijk geslaagd. Over zijn vader stelt hij droogjes vast: ,,Hij vertelde niet veel. Hij schreef om het vast te leggen voor zichzelf, en dacht er het zijne van. Hij liet zich niet kennen, maar hoe goed herken ik hem.''
Dit is een mooie constatering, maar de prudente zwijgzaamheid die kennelijk van vader op zoon is overgegaan, heeft ook een nadeel. Neem de passage waarin Note vertelt dat hij heeft ontdekt dat zijn vader de scriptie van zijn zoon Joris, ,,dat literair-theoretische gewrocht'', op zijn nachtkastje heeft liggen, en die werkelijk aan het lezen is. (Een activiteit, bedenk ik me nu, die mooi spiegelt waar Note voor Timmerwerk zelf mee bezig is geweest.) Dan staat er: ,,Ik heb er niets van gezegd, hoe zou ik dat, hoe kon ik dat, en verder, verder weet ik dat hij me een geweldige en onverdiende eer bewees, en dat hij van me hield, en dat ik me schaamde alsof ik hem een lelijk onrecht had aangedaan, vraag geen uitleg.''
Quod nunc?
Vraag geen uitleg? Juist wél! Hoezo lelijk onrecht? Note vertelt het niet. Hij wil zichzelf erbuiten laten, afstand nemen van zijn vader om zakelijk op de laatste bladzijde te concluderen: ,,Ik vind geen kwaad in deze man.''
Dat is dan nu gebeurd. Note is verlost. Goddank. Hij kan terugkeren naar de spinsels.
JORIS NOTE, Timmerwerk, De Bezige Bij, Amsterdam, 288 blz., 20 euro.
Frank Hellemans
em/ov/06 n
TEKSTUELE VONDSTEN
Op het Antwerps heeft hij het niet begrepen. Het dialect van de sinjoren dat volgens de humanist Becanus ooit de taal van Adam en Eva was geweest, is van een 'vettige janhagelige opsnijderigheid': 'Op zijn oude dag vertrouwde hij me toe dat het Antwerps het lelijkste, vulgairste en ordinairste dialect was dat hij ooit gehoord had.'
Aan het woord is de Brugse vader-timmerman voor wie de in Borgerhout geboren zoon, Joris Note, een monument uit taal heeft opgetrokken, Timmerwerk. Note bewandelt niet de begane paden van de biografie, maar laat zijn vader herleven door de woorden die hij ooit sprak en via de teksten die hij vroeger heeft gelezen. Het leven van Notes vader omspande ongeveer de hele twintigste eeuw. Er vallen dus in Notes reconstructie veel linguïstische exotica te degusteren en er worden ook de meest diverse teksten opgedist: van standaardwerken uit de Mariadevotie tot kranten, reglementen en het burgerlijk mobilisatieboekje voor ambtenaren van vlak voor de Tweede Wereldoorlog ('den overweldiger geenerlei weerstand bieden').
Note neemt een aanloop om het katholieke Brugse milieu te schetsen waarin zijn vader in 1906 geboren werd. Natuurlijk kan die andere Bruggeling dan niet ontbreken, zeker omdat hij Notes onderneming als het ware rechtvaardigt. Gezelle was immers net zo door taal bezeten als Note junior. Ook hij timmerde aan een archeologie van de taal, meer bepaald het West-Vlaams, om op die manier de oerkracht van het leven te kunnen bezweren. En wat voor een leven. Als Note begint te graven in de woordenlijsten van Gezelles Woordentas, blijkt dat Gezelle ook de meest obscene woorden niet uit de weg ging: 'Geen woordeken of woordendeelken mocht verdwijnen.' Vervolgens laat Note een stoet van West-Vlaamse benamingen voor het mannelijke en vrouwelijke genitaal op de lezer los, zoals Gezelle die heeft gebloemleesd en zoals Notes vader die misschien ook ooit heeft gebezigd: ' 'k He hem getoogd, hij bult al, 'k he m'ne gaai afgespeeld, mijn hokketokkestokke, mijn wijbewabbewulle, mijn appoertje, mijn pijtje plooi. 'k He me mijn hand aan minen maagdom gevroet. 'k He ze bij heur vrouwvolk gepakt, bij heure fernote. Uwe vinger in uw flijse. Verdeesemen buiten de zak: interruptus. Zijn tapken. He'je van je leven mijne kerel ni gezien? Heur freute, heur pleute. Hij vroeg om mij te bezigen. Een keersesnuiter, een mollegat.' Wie zei er ook weer dat Gezelle of Note lezen saai zou zijn?
Dergelijke tekstuele vondsten uit lang vervlogen boekwerken of dialecten zijn Notes waarmerk. Hij legt zich niet toe op het serveren van fraaie anekdotes of melodramatische wendingen uit het leven van zijn vader. Note tracht veeleer de Vlaamse, katholieke en sociale biotoop van zijn vader te reconstrueren door de teksten van toen uit te spitten. Hij gaat daarbij zeer grondig te werk. Wie zijn talige piste volgt, stoot op merkwaardige passages. Note begint, zoals gezegd, bij de Brugse jaren van zijn vader waarin hij vooral inzoomt op het Daensisme en op de verderfelijke rol van de toenmalige conservatieve clerus. Note citeert overvloedig - en hoofdschuddend om zoveel onbegrip voor de volkstaal - uit klerikale banbliksems, zoals uit de toespraak
Arm Vlaanderen uit 1913 van pater Desideer Stracke. Stracke had geen goed woord over voor het Vlaamse dialect: 'Tevreden met een klankenkramerij die aantoont hoe de ziel is afgestompt, weet het geen schakering der gedachten te vatten, noch uit te drukken.'
Na de Eerste Wereldoorlog wordt Note senior schrijnwerker. Vervolgens trouwt hij en trekt naar Antwerpen om er de rest van zijn leven douanier te zijn. De Tweede Wereldoorlog komt in beeld en Joris wordt geboren. Maar de zoon-biograaf wil de vader niet voor de voeten lopen en gunt zichzelf nauwelijks een blik. De verteller komt slechts zijdelings voor in het stuk, alhoewel hij best in zijn nopjes moet geweest zijn met de boekenkast die zijn vader ooit voor hem heeft getimmerd. Naarmate de eigen tijd dichterbij komt, versnelt de pas van Notes biografisch veldwerk. In een epiloog zet hij de puntjes op de i door een robotfoto te maken van de katholieke, sociaal bewogen flamingant die zijn vader geweest is, samen met vele andere gewone mensen: 'Het centrale personage in zijn mythologie was een eenzame die massa en macht tartte en die daarvoor op zijn kop kreeg. (...) Hij wond zich op over onderdrukte Vlamingen, niet over het onderdrukte Vlaanderen.'
Note brengt door het archeologisch portret van zijn vader de era van het flamingantische, katholieke Vlaanderen opnieuw tot leven. Hij heeft lak aan pakkende getuigenissen of sterke verhalen en laat de documenten en de woorden van zijn vader voor zich spreken. Als de verteller de doodsprentjes van zijn overgrootouders en van zijn grootmoeder in handen krijgt, formuleert Note onrechtstreeks zijn eigen programma als biograaf. Hij probeert de kracht van die op het eerste gezicht onpersoonlijke bidprentjes te vatten die vol staan met teksten uit de Schrift of met citaten van heiligen. Note: 'Onpersoonlijk, gewild onpersoonlijk: teksten als masker, als dam tegen gevoelens en feiten.' Note gelooft niet in de waarheid achter het masker, maar probeert wel de grimassen ervan zo uitputtend mogelijk te beschrijven. Wie wil weten hoe het profiel van de katholieke doorsnee flamingant er ooit zou hebben uitgezien, kan in Notes taalcarnaval terecht. Liefhebbers van smeuïge verhalen dienen zich echter te onthouden.
Joris Note, 'Timmerwerk', De Bezige Bij, 288 pag., 21,50 euro.
31/12/2002
<4>Zijn proza is fragmentarisch: hij vertelt bij stukjes en beetjes over de jeugd van zijn hoofdpersonage, dat balanceert op de rand van het autobiografische. Het lijkt dan ook perfect mogelijk om Notes vier boeken door elkaar te haspelen zonder dat dat het lezen bemoeilijkt. De personages zijn dezelfde, soms zelfs de anekdotes en zeker de stijl. Dat neemt niet weg dat Notes nieuwste roman Timmerwerk de vorige boeken overtreft. In de titel maakt Note er geen geheim van dat het verhaal het resultaat is van getimmer en geknutsel: het is een constructie. Geen proza dus dat in één teug uit schrijvers pen is gevloeid. Maar toch is Timmerwerk beduidend minder moeizaam dan de vorige boeken: de timmerman-schrijver heeft zijn ambacht nu echt goed onder de knie en dat verhoogt het leesplezier. Het schrijven wordt dus voorgesteld als timmeren en het boek als timmerwerk, maar er schuilt meer achter de titel dan deze metafoor. Dat wordt al duidelijk in het motto van het boek, ontleend aan een lied van Guy Davis. De tweede geciteerde strofe luidt:
Ain't no woodman, I'm the woodman's son
But I'll chop your log until
My daddy comes
De 'ik' is niet de echte timmerman, maar slechts een vervanger. De echte vakman is de vader. Al wat de 'ik' doet, is ad interim, in afwachting van: 'until my daddy comes'. En daarover gaat deze roman dan ook: over de vader, die inderdaad van opleiding een timmerman was. In zijn proza heeft Note tot nu toe veel meer de moeder dan de vader aan bod laten komen. In dit boek treedt de vader op de voorgrond, in al zijn glorie, maar ook in al zijn kleinheid. Notes proza doet dan ook onmiskenbaar denken aan andere Vlaamse 'familieschrijvers' als bv. Leo Pleysier en Luuk Gruwez, die ook familieportretten schrijven, kritisch en minutieus.
De verteller van Timmerwerk doet er veel aan om een schijn van realisme op te bouwen: hij geeft de lezer bv. aan het begin een uitgebreide stamboom van de familie N. Daar is duidelijk studie en onderzoek aan voorafgegaan, het moet overtuigend zijn: 'echt'. Doorheen de hele roman komen steeds weer zulke onderzoeksresultaten aan bod: de 'ik' heeft onderzoek gedaan naar zijn familieverleden: uit documenten en brieven wordt uitvoerig geciteerd om de geloofwaardigheid te vergroten, om het onderwerp zo helder en scherp mogelijk in kaart te brengen. Tegelijk is er echter het besef dat dat onderwerp, de vader, in die documenten niet te vinden is, dat de documenten meer vragen oproepen dan antwoorden geven. Een andere manier om de vader op het spoor te komen is dan ook niet via de feiten, maar via de herinneringen.
Aan het begin van de roman somt de verteller in korte zinnen eigenschappen van zijn vader op: "Mijn vader had twee zussen en vier broers. [...] Mijn vader kon goed rekenen. [...] Mijn vader liet knallende, geurloze scheten. [...] Mijn vader dronk niet graag bier. [...] Mijn vader had een vals gebit." Op die manier komt er in sneltreinvaart een figuur tevoorschijn die echter niet veel indruk maakt door de onsamenhangendheid van de opsomming, die bij gebrek aan verhaal errond niet beklijft. Het verhaal maakt de man. Dat beseft ook de verteller wanneer hij na deze zielloze opsomming uitroept: "Zie dat aan. Opnieuw!", waarna hij zijn thema kort weergeeft: "Mijn vader werd geboren in Brugge en stierf in Lokeren. Ik zal vertellen hoe dat gekomen is." De leemte tussen dat geboren worden en dat sterven tracht de verteller in te vullen, zin te geven. Zoals al gezegd, bewandelt hij daartoe verschillende paden: dat van de feiten, maar ook dat van de herinneringen. De herinnering moet echter gewantrouwd worden, ze sluit immers nauw aan bij de verbeelding. "Genoeg, laat het, laat de herinnering kletsen. Bescheidenheid zou haar sieren, dat ze maar eens nadenkt over haar grofheid en schamelheid, en dit boek is niet het hare." De herinnering krijgt een veeg uit de pan: ze schiet tekort en met haar natuurlijk ook degene die herinnert. De verteller wil hier zijn verhaal expliciet niet als een resem jeugdherinneringen voorstellen: "dit boek is niet het hare".
Hier en daar verschijnt een verhaalfragment in het cursief: het gaat dan om anekdotes die de verteller met zijn vader meemaakte op het einde van diens leven. Daarin wordt de vader getoond als een oude, wat zeurderige man, die niet veel meer dan banaliteiten over zijn lippen krijgt en niet meer helemaal bij de pinken is. De zoon denkt: "Ledigheid en vergetelheid drijven zijn verbeelding. Hij zit te denken en te denken, er is zoveel dat hij niet meer weet, er zijn zoveel gaten en holten, wat kan hij anders doen dan ze opvullen." Net dat is ook wat de zoon zelf probeert: gaten en holten opvullen, om te komen tot een beetje samenhang, een portret misschien, het verhaal van een leven.
In zekere zin lukt dat ook best wel: de vader wordt een levende figuur voor ons, er komen enorm veel feiten en details aan bod, ook over de historische achtergrond. Zo komt er een personage tot stand dat boeit en het verhaal draagt. Maar juist dat personage verbergt natuurlijk de 'echte' vader, de vader kan er zich achter verschuilen en zelf uit het zicht blijven. Aan het einde kan de verteller dan ook evengoed zijn uitroep van aan het begin herhalen: 'Opnieuw!'. Dat betekent natuurlijk niet dat deze roman mislukt is, de mislukking hoorde er van in het begin bij. Meer nog: de roman gaat ook over het mislukken van het timmerwerk dat dit boek is. En dan zijn we terug bij het motto: de verteller is slechts een timmerman ad interim, zijn timmerwerk kan nooit dat benaderen van de echte vakman: de vader. Of nog: de lezer krijgt dit verhaal als vervanger van de vader, maar de vader was veel meer dan dit verhaal.
De roman romantiseert de vader zeker niet: hij is geen groots en meeslepend man. Ook het banale en kleine komt aan bod. Op het einde laat de verteller weten: "Alles nagelezen. Ik vind geen kwaad in deze man." De verteller heeft zijn eigen vaderverhaal herlezen en ontdekt dat in zijn portret van deze man geen kwaad zit. Dat zegt evenveel over hemzelf als over de vader: hoewel weinig vertedering of sentiment in dit boek terug te vinden zijn, heeft hij toch de vader behoed voor het kwade. [Elke Brems]
Drs. J. Hetebrij
Een man (Note zelf ?) wandelt aan de hand van zijn vaders leven door de twintigste eeuw en staat stil bij bepaalde historische gebeurtenissen. 'Timmerwerk' is wel een roman maar geen pure fictie; grote delen van het boek kunnen eerder een geschiedeniskroniek worden genoemd. Heel gedetailleerd en goed gedocumenteerd doet Note verslag van Vlaanderen in de twintigste eeuw. Hij beschrijft het leven van zijn vader, diens ouders en dorpsgenoten en schetst een compleet beeld van diverse gebeurtenisen (zoals de beide wereldoorlogen) aan de hand van kranten, boeken en politieke en godsdienstige geschriften. Aan de ene kant is het boek dan ook een wijdlopige, soms droge geschiedenisles, maar aan de andere kant 'timmert' Note zijn persoonlijke herinneringen aan zijn vader door het boek. Deze gedeelten zijn in een geheel andere stijl geschreven en ademen meer de typisch Vlaamse sfeer die ook zo kenmerkend is voor Hugo Claus: warm, zwierig en in een heel eigen dialect. Een zeer origineel maar geen gemakkelijk boek voor de liefhebber van de Vlaamse geschiedenis. Paperback; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.