Ulysses
James Joyce
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : CLAE |
Jos Borré
em/ov/06 n
Na zijn reeks romans gesitueerd in opeenvolgende historische periodes is Paul Claes toegekomen aan het heden en aan zichzelf. Eindelijk laat hij zien wie er schuilgaat achter die auteur die niet over zichzelf wil schrijven.
'Mijn probleem toen ik vijfentwintig was: hoe te leven? Enige vooruitgang sinds toen: ik kan het probleem nu iets beter formuleren." De belangrijkste verwezenlijking in zijn leven noemt Paul Claes zijn groeiende beheer van de taal. Daarmee geeft hij aan wat in zijn literaire carrière de leidraad is geweest: de taal, de vorm als doel, en niet zozeer als medium om uiting te geven aan zijn gemoed of zijn gevoelens. Niet de biografische Paul Claes is belangrijk, alleen de maker van een kunstwerk dat op zichzelf staat, met inbegrip van het uitgangspunt dat elke tekst, als transformatie in de meest ruime zin, schatplichtig is aan een aantal voorgaande teksten - het principe van de intertekstualiteit. Hij wil (poëzie) "schrijven tegen een tijdsgeest die belijdenis, gevoel, anekdote, herkenbaarheid wilde in plaats van vorm, gedachte, structuur". En daarmee de poëzie weer in ere herstellen. Dat critici graag zoeken naar "de mens achter de letters" noemt hij een "naïeve romantische ideologie". Heel paradoxaal heeft de auteur die de autobiografische lectuur afwijst nu een boek over zichzelf geschreven.
Tegelijk met Het hart van de schorpioen verschenen de vijf voorgaande romans die er naartoe leidden in één band. In elk van deze boeken speelt Paul Claes een relativerend spel met realiteit en verbeelding, met officiële en apocriefe teksten, en dus met waarheid en verzinsel. In toenemende mate werden achter en in deze teksten het profiel en de persoonlijkheid van de auteur duidelijker afgelijnd, maar de interesse voor hem nam ook toe door nieuwsgierigheid naar het schampere brein dat zich vermeit in het bedenken van dit soort aanstekelijke schriftuur. Daar ging hij op in, in het ook niet van dubbelzinnigheid gespeende Het hart van de schorpioen.
De grote ontwikkeling in zijn leven wordt aangegeven door de alweer op meer dan één manier te interpreteren titels van de hoofdstukken. In het kort: de jongen die thuis geleerd had te zwijgen, kreeg het woord aangereikt door wat hij las. Via de imitatie verkreeg hij zelf beheersing van de taal. Door de appreciatie van de ander die hij daarmee verwierf, kreeg zijn leven een zekere zin. In elk hoofdstuk geeft Claes kort uitleg bij een reeks trefwoorden. Daarmee stapt hij gedecideerd af van de samenhang en de chronologie van de conventionele autobiografie. Een tekst als deze, hoofdzakelijk bestaande uit korte en kernachtige paragrafen, vol geconcentreerde wijsheid en bedachtzaamheid, bevat een hoog aantal uitlatingen die het goed doen als treffende citaten. Schrijven is schrappen, heeft hij van Bomans geleerd.
Hoe serieus is dit boek, en hoe ambivalent is die ernst. Claes geeft wel degelijk heel persoonlijke informatie vrij, over zijn ouders, over zijn jeugd, over zijn werk, maar dan met de grootste afstandelijkheid. Over zichzelf heeft hij het als 'hij' of 'je', over anderen als 'de ouders' en 'de vriend'. "Hij hoort nooit een prijzend woord van de ouders tot de kinderen, noch over elkaar." Je zult hem niet betrappen op een emotioneel geladen uitlating. Ook niet als zijn vader, boos om slechte schoolresultaten, zijn zo geliefde strips verkoopt, wat een traumatiserende ervaring geweest moet zijn. Hij weet het ook van zichzelf: "Alles kan je: alles, behalve gevoelens verwoorden."
Daarentegen verbergt hij geen trots of euforie als hij vertelt over de decodering, na jaren lang lezen en herhaalde vertalingen, van de onverklaarbaar geachte Illuminations van Rimbaud. Of als hij het grafschrift van Rilke een volkomen nieuwe interpretatie meegeeft.
De grootste paradox van dit boek schuilt echter in het schroomvallige exhibitionisme. "Iedereen geeft zich bloot en wel het meest hij die weigert zich bloot te geven", oppert hij in een reeks 'Bedenkingen'. Het is verwonderlijk te zien hoe ver hij hierin gaat, in jeugdherinneringen en zelfanalyses, als hij het heeft over zijn schuchterheid of over de rol van de vrouw in zijn leven, als hij een droom freudiaans duidt. Maar ook hier neutraliseert hij het persoonlijke gegeven door het als fenomeen te beschrijven: "Diep in zijn hart wil de schuchtere in het middelpunt van de belangstelling staan, als een omgekeerde exhibitionist." In al zijn onbewogenheid is de emotie voelbaar, maar hij bedwingt ze met een onwrikbare persoonlijke code. "Hij heeft nooit iets gewild, hij wachtte op wat kwam. Waarom? Omdat hij niets mocht begeren. En toen vormde hij dat gemis om tot een keuze: niets willen willen." Sinds ik dit boek gelezen heb, ken ik geen grotere stoïcijn dan Paul Claes.
De meest opmerkelijke onthulling betreft zijn gedrevenheid. De veertienjarige die aan zijn Mythologisch Woordenboek begint, de eerste etappe van zijn Universeel Woordenboek. De student die voor zichzelf een vorm van structuralisme ontwerpt, en dan vaststelt dat het al bestaat. De polyglot die zelf talen aanleert - Italiaans op de trein naar Brussel. De onverzettelijke pleitbezorger van "formele restricties, regels, stilering" in de schriftuur, als remedie tegen "de banaliteit van de subjectieve associatie". De man die nu als zijn geheimste verlangen noemt: "weten", zoals hij als jongen informatie verzamelde "over al het weetbare en nog een paar dingen meer".
De onverzadigbare lezer en vertaler met de onvermoeibare drang om de dingen te doorgronden. Gebiologeerd door het raadsel, en daardoor ook van zichzelf raadselachtig. Fascinerend in zijn fascinatie voor talen en vertalen. Competitief in zijn ambitie. De wetenschapper die de planning van zijn levenswerk omschrijft als "het belichten van de westerse literatuurtraditie, in beschouwing, vertaling, bewerking en verwerking, theoretisch en creatief". Maar, geeft hij toe, daar heeft hij veel meer dan één leven voor nodig.
Toch wel erg verrassend zoals Paul Claes zich hier toont.
De laatste paradox dan: het leven (de levens?) van schrijvers interesseert hem niet, schrijft hij, het laat hem koud, het stoot hem af. Met Het hart van de schorpioen gaat hij voor dit standpunt weinig gelijkgestemden winnen.
Toch wel erg verrassend zoals Paul Claes zich hier toont.
Onno Blom
ob/kt/10 o
Voor Paul Claes gaat het lezen immer aan het schrijven vooraf. De vertaler, dichter en schrijver wendt zijn duizelingwekkende belezenheid graag aan in zijn scheppende werk. Hij is een meester van de maskerade, die niet publiceert om zijn gevoelens van zich af te schrijven, uit therapeutisch oogpunt, maar uit liefde voor het literaire spel van verwijzingen.
In zijn proza, dat tien jaar geleden een aanvang nam met pastiches op het werk van Proust, Kafka, Joyce, Nabokov en Borges, paste hij dat procédé steeds op een andere manier toe. Zo schreef Claes met De sater een pasklare pastiche van een klassieke roman, fabriceerde hij een apocrief bijbelboek in De zoon van de panter en bracht hij in De phoenix, lustig citerend, een ode aan graaf Pico della Mirandola, die op zijn beurt droomde van een werk waarin antieke, joodse en christelijke wijsheden met elkaar werden verzoend. In De kameleon tot slot, dat onlangs werd bekroond met de Multatuliprijs 2002, publiceerde hij de gefingeerde memoires van Charles d'Eon, een travestiet, een vermommer bij uitstek, die leefde aan het einde van de achttiende eeuw.
De romantitel De kameleon bevat in de laatste drie letters niet alleen de naam van de romanheld, ,,eon'', maar is natuurlijk ook een typering van de auteur. Claes heeft voor iedere roman met schijnbaar gemak de kleur van zijn volgende personage aangenomen. ,,Voorlopig was schijn mijn enige zijn, een masker mijn enige gezicht,'' stelde Charles d'Eon vast -- en legde daarmee tegelijkertijd de paradoxale identiteit van zijn schepper bloot. Paul Claes onthult zichzelf in zijn romans door verhulling.
Tenminste, dat was tot voor kort het geval.
Op de achterflap van zijn nieuwste boek staat verbazingwekkend genoeg te lezen dat we ,,een originele autobiografie'' in handen hebben: ,, Het hart van de schorpioen is het persoonlijke relaas van een waarachtig schrijver die nu eindelijk de speler achter het spel laat zien.'' En in een interview in het weekblad HP/De Tijd vertelde Claes een aantal weken geleden: ,,Veel lezers zijn geïnteresseerd in schrijverslevens. Veel schrijvers schrijven tegenwoordig autobiografisch proza. Daarom vond ik het een uitdaging om mijn kaarten ook eens op tafel te leggen.''
Laat ik u maar meteen weer uit de droom helpen. Mocht u verwachten dat u in Het hart van de schorpioen (de titel verwijst naar het gesternte waaronder de schrijver werd geboren) allerlei confessies, initimiteiten en diepe gevoelens zal aantreffen, dan komt u bedrogen uit. In deze autobiografie, die wellicht beter een autobibliografie zou kunnen heten, toont Claes zich de aloude gemaskerde: ,,Wie een boek wil lezen om de auteur te leren kennen, is als de man die met de dochter vrijt, maar de moeder op het oog heeft.''
Hoewel de meeste mannen de dochter zullen prefereren (al hangt dat een beetje af van de leeftijd van beide dames) is zijn boodschap glashelder. Claes zal niet onverhoeds op een van zijn bladzijden worden ontdekt. Sterker nog, hij is ervan overtuigd dat niet één schrijver in zijn autobiografie werkelijk met de billen bloot gaat: ,,Als een leugendetector autobiografieën las, zou hij vlug oververhit raken.''
De enige manier waarop de schrijver zich werkelijk onthult, vindt Claes, is in de woorden. In Het hart van de schorpioen schetst Claes zijn zelfportret niet in een lopend verhaal, maar in afzonderlijke trefwoorden, in lemma's die het boek het aanzien van een woordenboek of een encyclopedie geven. De liefde voor dit soort boeken erfde de schrijver van zijn vader. Onder ,,WOORDENBOEKEN'' staat te lezen: ,,Vaders droom: als hij gepensioneerd is, een volledig woordenboek maken.'' De jonge Paul gaat ze ook verzamelen, leest ze en leeft de droom van de vader: ,,Je maakt zelf een rijmwoordenboek, een retorisch woordenboek en een lijst met beroemde Nederlandse versregels. Woorden zijn je ware wereld.''
De trefwoorden zijn onderverdeeld in vijf afdelingen, zoals in een klassieke tragedie. In ,,Het gemis'' staat de vroegste jeugd van de schrijver in het teken van het gemis aan woorden. ,,De meester'' heft dat gemis op, schenkt hem ,,De letters''. De kleine Paul ontdekt dat de letters hem een identiteit verschaffen. Door het vertellen van verhalen, thuis, op school en zelfs als adolescent, in de eerste nacht van zijn militaire dienst (als hij als een tweede Homerus in het donker van de slaapzaal van de kazerne het verhaal van Helena van Troje vertelt), krijgt hij een publiek: ,,De ander.'' Het vijfde en laatste deel is een terugblik, waarin zijn woorden samen ,,Een zin'' vormen.
Naast het encyclopedisch karakter valt nog iets op aan de structuur van Het hart van de schorpioen . Nabijheid en afstand, herinnering en citaat vormen samen een kruis. Het eerste deel heeft Claes geschreven in de hij-vorm. Het tweede, derde en vierde deel in de je-vorm. En het laatste deel gebruikt de schrijver ,,ik''. Een glissando van veraf naar dichtbij. Tegelijk sluipen naar het einde toe -- als Claes zichzelf presenteert als een gelauwerd vertaler en een ,,klassiek schrijver'' -- steeds meer citaten van anderen het boek binnen. Hoe meer hij heeft gelezen, en hoe meer hij kan citeren, hoe meer hij met zichzelf samenvalt. ,,Mijn geliefkoosde schuilnaam: Paul Claes.''
Is dat alles? Is het raadsel van de schrijver opgelost als de trefwoorden eenmaal als puzzelstukjes op hun plaats zijn gelegd? Niet helemaal. Er viel me toch een aantal dingen op in de toonzetting van de lemma's uit Claes' autobibliografie, die hem ondanks zichzelf niet alleen als schrijver, maar ook als mens lijken te kenschetsen.
Om te beginnen valt op hoe verbeten de kunstenaar als jongeman zijn kennis opdoet. Strak en fanatiek staat er: ,,Zijn geheimste wens: alles weten.'' Claes is een heel eind gekomen in de strijd om zijn megalomane visioen te verwezenlijken. De rijen verslonden boektitels, de opsommingen van vertalingen die hij heeft gemaakt, zijn vuistdikke romancyclus -- het is allemaal imponerend. Wat een eruditie! Wat een werklust!
Toch treft het hoe graag Claes van zichzelf laat zien hoe geniaal hij is. De schrijver vertelt dat zijn IQ 143 bedraagt, en dat dat slimmer is dan Kasparov. Over zijn studie klassieke talen schrijft hij: ,,Al die examens waren allen papagaaienpraat. Nooit heeft een professor je om een mening, een visie, een kritiek gevraagd. Je promotor heeft je een ding geleerd: je mag geen beeldspraak gebruiken in een wetenschappelijke literatuurstudie.'' Laatste voorbeeld. Als Claes zichzelf in een handomdraai Spaans heeft geleerd, een pastiche in het Spaans op Borges heeft gemaakt en die voorlegt aan een hispaniste, sabelt hij haar met graagte neer: ,,Ze verwondert zich over een grammaticale fout, maar heeft niet door dat het een fake is.''
De arrogantie van Claes lijkt me geen maskerade, en helemaal geen bewijs van zijn genialiteit. Vooral ook niet omdat de borstklopperij geen greintje humor bevat. Een schrijver als de door Claes geminachte Harry Mulisch -- die zich eveneens graag op zijn genialiteit laat voorstaan -- kan in ruime mate op zelfspot worden betrapt, maar daar is bij Claes geen sprake van. Zelfs complimenten vallen bij Claes niet in goede aarde. Als hij in de Duitse pers ,,de nieuwe Eco'' wordt genoemd, verbetert hij dat zuurtjes in ,,de oude Claes''. Dat is enorm grappig, maar ik betwijfel of Claes dat ook zo ziet.
En dan is er nog iets. Niet alleen lijkt het Claes in Het hart van de schorpioen aan humor te ontbreken, hij weet ook nauwelijks te ontroeren. Zijn strenge literaire geweten lijkt hem daarbij in de weg te staan: ,,Meesterschap over de vorm: alle metra, alle rijmen, alle strofen en figuren, alle stijlen, alle vormen. Woorden schikken, herschikken, gedichten schrijven, schiften, herschiften, vernietigen wat niet volmaakt is. Alles kan je: alles, behalve gevoelens verwoorden.''
Hier slaat Claes de spijker op de kop. Anders dan in De kameleon , dat wel degelijk raakte door het dilemma waarin Charles d'Eon verkeerde, anders dus dan in dat zelfportret van een ander, raakt de schrijver je niet in zijn eigen portret. Het hart van de schorpioen is een knap boek, erudiet, belezen, er staat geen woord te veel in, en de vorm staat als een huis. Claes boezemt ontzag in als de schorpioen die inkt in zijn staart heeft in plaats van gif. Maar het hart weet hij ditmaal niet te raken.
Marc Holthof
em/ec/04 d
Waarom schrijft iemand in hemelsnaam autobiografische romans? Je kan daar allerlei psychoanalytische theorieën over bedenken. Uiteindelijk komt het er echter heel eenvoudig op neer dat de fantasie van de schrijver tekort schiet. Ofwel is de romanvorm eigenlijk een schaamlapje om het over zichzelf te hebben zonder van narcisme te worden beschuldigd.
Paul Claes is wel de laatste schrijver die je van platvloers autobiografisme kan beschuldigen. Ik ken zijn levenswandel niet, maar bij het lezen van zijn vier vorige romans voel je meteen dat het vooral getuigenissen zijn van een ongebreidelde verbeelding. Daarvoor staan de personages (Jezus!) en de settings van de verhalen (een sterfgeval in de Renaissance, liefde en erotiek in de oudheid) veel te ver af van onze hedendaagse leefwereld. De beschreven ervaringen in de romans zijn ook veel te divers. Dat kan gewoon niet alleen rechtstreeks uit het echte leven van één schrijver komen.
Toch wordt Paul Claes vaak versleten als een academisch auteur. Nu snap ik dat oordeel ergens wel. Bij het lezen van zijn literair-wetenschappelijk werk heb ik vaak de indruk dat hij meer boeken gelezen heeft dan goed kan zijn en officieel de slimste mens ter wereld is. Het vormbewuste van zijn stijl zet die erudiete afstandelijkheid nog meer in de verf. Bovendien weet je dat wat triomfantelijke verbeelding lijkt, meestal ook verwijzingen zijn naar personages uit de Odysseus of thema's uit een nooit vertaalde novelle van een of andere Italiaanse auteur van wie niemand na de Tweede Wereldoorlog nog iets gelezen heeft behalve zijn weduwe. En dus ook Paul Claes. Hij woont wel in Leuven, maar hij weet alles.
Uitgerekend dit genie van verbeelding en eruditie schrijft nu een autobiografische roman. Je zou haast denken dat we werkelijk leven in een tijd van literaire zedenverwildering. 'Het Hart van de Schorpioen' heet het boek, en het sluit volgens de flaptekst de reeks van vier romans en een verhalenbundel af die Paul Claes de voorbije tien jaar publiceerde. De roman bestaat uit vijf delen: 'Het gemis' (met jeugdherinneringen), 'De meester' (rond initiaties), 'De letters' (taal en vertalen), 'De ander' (onder meer over liefde en reizen) en ten slotte 'Een zin' (over het waarom van dat alles). De belezenheid van Paul Claes kennende ontbreekt in die vijfdeling natuurlijk één deel: 'De lezer'. Dat deel bestaat wel degelijk. Parallel met de autobiografische roman werden de vijf fictieboeken van Paul Claes gebundeld in 'De lezer'. Het vormt zonder twijfel een monument in de hedendaagse Nederlandse letteren.
Verbrokkeld portret
'Het Hart van de Schorpioen' mag dan autobiografisch zijn, het is dat op Claesiaanse wijze: averechts en onvoorspelbaar. Het hoofdfiguur heet Paul Claes en de geboortedatum klopt ook, maar wie kan controleren of de schrijver verder niet constant liegt over zichzelf? Was hij ooit de poëet van sportgedichten? Heeft hij tijdens zijn legerdienst echt in de gevangenis gezeten wegens weerspannigheid? Per slot van rekening schrijft Paul Claes ook deels over zichzelf in de tweede derde persoon. Alleen al door die wisselende persoonsvorm neemt hij afstand van zichzelf, en gaat het autobiografische wankelen. Bovendien heeft de roman weliswaar een duidelijke thematische samenhang, maar geen verhaallijn. Ze valt uiteen in vijf delen, die op hun beurt uit elkaar waaieren in korte stukjes van soms maar een paar regels, soms een paar bladzijden. Het zijn bedenkingen, herinneringen, pogingen tot vertaling, aforismen, enzovoort. Omdat die met elkaar een dialoog aangaan, krijg je die dynamische indruk van de stukjes. Als ze al een portret vormen van iemand, dan is het een verbrokkeld relaas. Het zijn glossen bij een veelkantig leven. Verder kan je volgens Paul Claes niet gaan. 'De lezer die de exhibitionistische schrijver zijn masker wil afrukken, ontdekt daarachter als in een spiegel zijn eigen voyeurisme.' Die dynamiek van een reeks glossen hoeft daarom niet minder authentiek te zijn (wat niet hetzelfde is als echt gebeurd). Het is misschien zelfs authentieker omdat we de werkelijkheid toch ook verbrokkeld ervaren? Voor 'Het Hart van de Schorpioen' geldt wat Paul Claes zegt over de Cantos van Ezra Pound: 'De Cantos zijn nog het best te vergelijken met een wandeling door een stad: snapshots van gebouwen en standbeelden, opflitsen van schimmen in vitrines, afgeweekte affiches, politieke slogans, flarden van gesprekken, mijmeringen, oprispingen, een innerlijk stemmenspel van oud en nieuw.' Uit de lezing van dit boek leid je af dat Paul Claes zichzelf ziet als een reeks van veel facetten die wel een zekere samenhang hebben (gestuurd door het leven zelf), maar die daarom nog niet opgeteld kunnen worden tot een mooi afgerond resultaat.
Vooral dat 'innerlijke stemmenspel van oud en nieuw' is erg uitgesproken. Paul Claes is in zijn egoflarden voortdurend bezig met het lezen, dus het vertalen, dus het herschrijven van klassieke teksten. Daar gaan heel veel stukken over: 'Vertaler, auteur of commentator? Er is geen verschil. Vertalen is een vorm van interpreteren, schrijven is kritische voetnoten schrijven bij voorgangers, commenteren is herschrijven.' Wie later de intertekstuele exegese van zijn fictioneel werk wil schrijven - zoals Claes zelf ooit deed met dat van Hugo Claus -, vindt hier de favorieten van de auteur op een rijtje: 'Sappho, Meleagros, Catullus, Heredia, Mallarmé, Rimbaud, Rilke, Pound, Joyce, Valéry, Borges, Claus.' Niet meteen wat de gemiddelde Belg literair nuttigt, zo even voor het slapen gaan. 'Het Hart van de Schorpioen' lezen is een bibliotheek lezen. Paul Claes kijkt verbaasd naar de productie die uit zijn eigen literaire vraatzucht voortvloeit: 'In vijftien jaar tijd publiceer ik zeventig boeken: vier romans; één verhalenbundel, tien dichtbundels, tien essays over literatuur en vijfenveertig vertalingen.' En, voegt hij eraan toe, materieel heeft het niets opgeleverd: 'Ondanks die productiviteit is mijn inkomen uit literaire arbeid nagenoeg verwaarloosbaar. (_) In feite subsidieer ikzelf met een onvolledige inkomen een onbetaalbaar werk.'
Die incoherentie is sierlijk en authentiek. Het stoort me niet dat je als lezer zelf de blinde vlekken moet opvullen. Integendeel, ik vind het huiswerk als lezer een van de meest fascinerende aspecten. Dat ik heel wat verwijzingen niet helemaal kan plaatsen, en heel wat schrijvers over wie Claes het heeft zelf niet gelezen heb, deert me niet. Er kan maar één iemand de slimste mens ter wereld zijn. Bovendien raak ik steeds weer onder de indruk van de originaliteit van de structuur en de zuiverheid van taal. Paul Claes is zelf wel niet zo te spreken over het Nederlands. Op mathematische wijze bewijst hij ergens dat het Frans en het Italiaans mooier zijn dan het Nederlands: ze bevatten respectievelijk 46 en 48 procent klinkers, terwijl het Nederlands er maar 39,5 procent heeft, wat zelfs minder is dan het Russisch (40 procent). Claes spreekt zichzelf echter tegen door het Nederlands zo bedaard te gebruiken. Hij geeft het een sereniteit die me volledig met mijn moedertaal verzoent.
Blinde vlek
Paul Claes is - nieuw! - ook heel herkenbaar. Zijn jeugdherinneringen vertelt hij in de derde persoon, maar ze ontroeren ondanks die afstandelijkheid. Claes maakt van zijn herinneringen aan een zieke maar pratende, en gezonde maar zwijgende vader objecten van liefde. Ze staan op een afstand, maar ze zijn toch doordrongen van emotie. Je moet het er als lezer zelf bij voelen, Claes zet je er alleen maar naar op weg. De afhankelijkheid van zijn ouders weerspiegelt zich in zijn belevenis van zijn eigen teksten, die ook steeds ontstaan bij en door het lezen van wat al voor hem geschreven is. Hij is een knooppunt van oude boeken en oude mensen. Die eerlijkheid ontroert. Zelfs als ik het niet eens ben met Claes (bijvoorbeeld waar hij zegt dat je de wereld misschien beter loslaat, omdat je ten langen leste toch alles moet loslaten), vind ik de roman fascinerend.
Alleen is er een opvallende blinde vlek. Die betreur ik wel omdat Paul Claes zelf aangeeft dat ze met een zeker tekort gepaard gaat, een rusteloosheid die hij bijna niet durft in de ogen kijken. Paul Claes kan namelijk geen gevoelens beschrijven. Of toch niet rechtstreeks. Hij ziet het zelf ook wel: 'Alles kan je: alles, behalve gevoelens verwoorden. Eén woord keert telkens terug: angst (naar binnen geslagen verlangen).' Op het einde heeft Paul Claes het over de liefde voor zijn vrouw, maar zeker daar fnuikt de afstandelijkheid en het ongemak de gevoelens. Had Claes die angst rechtstreekser aangedurfd en de begeerte onder zijn zinnen naar boven gehaald, dan had hij een nog complexer boek geschreven. Misschien was hij zelfs in de verhaalstof verdwaald. Het had wel nog meer menselijkheid opgeleverd, nog meer volledigheid. Wanneer hij die confrontatie zou aangaan, lijkt Paul Claes me helemaal op weg naar wat hij nastreeft en uitwerkt in het laatste hoofdstuk.
Uiteindelijk komt de spelende auteur, de fan van maskerades, transformaties en de relativiteit van alles ('Geen woord, geen detail staat op zichzelf'), uit op een heel traditionele drang naar zin, wat hij zelf verwoordt als 'Het doel? Het sublieme, het extreme, het extatische'. Niet toevallig heeft hij het in het laatste hoofdstuk over de beeltenis van God. Dat sublieme heb ik onthouden als het meest verrassende van deze roman. Onrechtstreeks zegt Paul Claes zelf hoe relatief relativiteit is. Relativiteit plaatst de drang naar het sublieme in een nieuw daglicht, maar het kan het niet onderdrukken. Eigenlijk is dat een bijzonder geruststellende gedachte. Het omgekeerde zou wellicht de ondergang van de esthetiek betekenen.
'Het Hart van de Schorpioen' is meer dan een beschouwing bij een leven en een oeuvre. Het is geïnspireerd, beweeglijk, intellectueel, grillig, soms ook iets te afstandelijk. En halfweg autobiografisch. Natuurlijk laat Paul Claes niet de speler achter het spel zien. Van een boek dat al op de cover 'roman' heet, kan je dat ook niet verwachten. Uiteindelijk is de hoofdrol ook hier voor het spel zelf weggelegd. En daarin stelt Paul Claes niet teleur. Zijn nieuwe roman is een waardig sluitstuk voor tien jaar triomf van intelligentie en fantasie.
31/12/2002
Als er één bekende sater is, dan is het wel Marsua, die door Claus beschreven werd in het gelijknamige gedicht. De panter verwijst naar het bekende gedicht van Rainer Maria Rilke in de Neue Gedichte, een dichter die door Claes becommen-ta-rieerd is. Maar alludeert ook op de dieren die Bacchus begeleidden. De panter is bovendien in The hind and the panther van John Dryden het zinnebeeld van de rooms-katholieke kerk. De phoenix is de vogel die zich vernieuwt, die sterft en verrijst, symbool voor het element vuur. De kameleon, het zich altijd wijzigende dier, staat symbool voor de lucht. De schorpioen is het attribuut van de Romeinse vruchtbaarheidsgodin Tellus Mater en symboliseert de aarde. De titels openbaren een wereld van verwijzingen en een visie op het leven. Zowel de sater als de panter verwijzen naar het onderbewuste: beide staan diametraal tegenover Apollo. De phoenix symboliseert zowel het verleden als de toekomst: de cultuur bestaat slechts uit traditie die zich constant vernieuwt. De kameleon at noch dronk volgens Plinius maar hapte naar adem. Zo is ook de cultuur die zich verwijdert van het aardse en streeft naar het etherische, het onthechte. Tegelijkertijd staat het dier ook voor het beweeglijke, de fantasie, het spel. De schorpioen wordt verbonden met afgunst en haat. In de Oudheid symboliseerde het ook Afrika en verwijst (binnen het oeuvre van Claes) daarom ook naar Arthur Rimbaud, die na het afzweren van de kunst zich terugtrok in Afrika. Met uitzondering van het laatste boek Het hart van de schorpioen -- veeleer een uitgeverstruc dan een doordachte keuze -- zijn deze verhalende boeken nu verschenen onder de titel De lezer. Dit verwijst naar Aristoteles, die 'lezer' als enige eretitel aanvaardde en ook naar het gelijknamige gedicht van Rilke. Hier beschrijft Rilke een jongen die zodanig in zijn lectuur opgaat dat hij de wereld buitensluit. Rilke aanvaardt dit cliché niet helemaal want het zich afsluiten is tegelijkertijd een zich openstellen voor een andere wereld, voor andere beelden. Maar wie iets over lezen zegt, denkt ook aan Schopenhauer, die het lezen slechts een tweederangs activiteit vond, een surrogaat voor het echte denken. Het is in ieder geval een tweespalt waar ook Paul Claes mee worstelt, zoals we kunnen lezen in zijn laatst verschenen boek.
Het hart van de schorpioen wil een autobiografisch verhaal vertellen zonder echter een traditionele autobiografie te zijn. Het boek is opgebouwd uit korte berichten, beelden, anekdotes die een leven samenstellen. Het is als een encyclopedie: een selectie van feiten die een visie op de wereld en de mens geeft. Dit is dus een geconstrueerd maar geen doorlopend verhaal -- een schrijver herinnert zich dat wat hem gemaakt heeft. Meer nog dan in zijn andere boeken gebruikt Claes hier een apodictische stijl waardoor hij afstand neemt van het haast onvermijdelijke autobiografische sentiment. Hij doet dat o.a. doordat hij het kind als 'hij' beschrijft, de opgroeiende als 'jij' en pas op het einde spreekt hij zich uit als een zelfbewuste 'ik'. Maar dat 'ik' citeert dan weer anderen waardoor de stelling van Paul Claes weer verduidelijkt wordt: het ik is de ander. Ook al hadden verschillende critici (onder wie Hans Warren en Arnold Heumakers) erop aangedrongen dat Claes eindelijk iets over zichzelf zou vertellen en ook al had Claes in de gedichtenbundel Embleem reeds zichzelf ten tonele gevoerd, toch mag het nog verrassen dat hij op zo'n openlijke manier over zichzelf spreekt. Claes staat immers bekend als de speler, de vervalser die de dingen maskeert, die met literaire tradities speelt, die de finesses van de vormtechniek tot het uiterste wil doorvoeren. Hij ontkent de ontroering of het belang ervan niet maar als het gedicht (of het kunstwerk) zich enkel daartoe beperkt, is het voor Claes te weinig. Er moet intellect en geschiedenis bij. Als interpreet van andermans gedichten analyseert Claes de gedichten naar vorm en inhoud. Hij legt verbanden bloot en toont aan hoe Apollinisch de meeste gedichten wel zijn. Wat als een emotionele oprisping lijkt, wat voor de goegemeente (op z'n best) schone verwarring is, wil Claes verduidelijken, uitleggen. Maar dat betekent niet dat hij het gedicht mismeestert, kapot maakt. Bij hem is de onttovering geen verlies maar zuivere winst: de esthetische kracht van het gedicht, het kunstwerk, wordt niet tenietgedaan maar verhevigd door de analytische kennis. Claes is een werkelijke zoon van Denis Diderot, de meester-vervalser, de speler in het kwadraat die het spel gebruikt om de waarheid klaarder te doen schijnen.
De autobiografie van Claes behandelt de gekende topoi: een jeugd vol verdriet, het opgroeien als man, het exploreren van de eigen mogelijkheden, het aanvaarden van zichzelf. Het verhaal van Claes is door en door Vlaams: het is een sociologische schets van de naoorlogse jaren geworden waarin Vlaanderen zichzelf rijk werkte maar niet overweg kon met de kwaliteit van het bestaan -- soms hoor je verre echo's van de bladen 'Heibel' en 'De nieuwe maand'. Een kinderleven waarin de emoties onderdrukt werden, waar de uiterlijke schijn belangrijk was. Hier en daar komen oprispingen tevoorschijn 'zo jong al zo wrang'. Claes is -- ondanks zijn intelligentie -- een kind als een ander: hij is een 'aftekenaar', hij verleidt zijn nichtje met andermans woorden. Hij is niet zo origineel als hij wel zou willen zijn -- de melancholie van Richard Minne. Samen met zijn vader wordt hij gefascineerd door de taal en het spel ermee. Het boek bevat veel opsommingen; van snoep, van cultuurevenementen, van mogelijkheden. De rijkdom van de wereld, de taal als grondstof die vreugde verleent. Maar onderhuids is dit ook het portret van de romanticus zoals George Steiner die in De burcht van Blauwbaard geschetst heeft: een verlangen, een ideaal dat niet overeenstemt met de werkelijkheid waardoor de verveling vrij spel krijgt. Claes beschrijft ook niet zozeer gebeurtenissen maar toestanden. Zijn autobiografie is geen relaas van waar gebeurde feiten maar van reflecties.
Als zijn andere romans gemaskeerde wensdromen zijn (de seksjager, de zelfopofferaar, de allesweter, de beweeglijke) dan gebeurt in deze roman hier juist het omgekeerde: hier vernedert de auteur zichzelf (samen met Peter Verhelst is hij soms een echte katholieke schrijver). Dit is dan ook een pseudo-biecht, een persiflage op de egodocumenten. Wie zichzelf te edel voorstelt, wordt niet geloofd. Deze levensgeschiedenis is ook een leesgeschiedenis: de auteur is bepaald door zijn leeservaringen maar ook door zijn durf en ambitie die gecodeerde wereld te willen ontcijferen. Langzaam gaat de roman over naar een poëziekritiek, een credo van het vertalen, een standpuntbepaling over literatuur. Tegelijkertijd laat hij ook die zeer Vlaamse, kleinburgerlijke wereld zien: hoe ook hij, deze Vlaamse jongen, zich aan de meligheid heeft ontworsteld: "Daar kom ik vandaan". Voor het einde worden de rollen omgedraaid: de zoon wordt de vader, de leerling de leraar. En er komt onthechting: tegenover de adem van het leven, wordt elke ambitie het zwijgen opgelegd. Het leven is een leren sterven.
Naast de reeds vermelde autobiografische topoi, bevat dit boek ook dé tweespalt in de westerse cultuur: die tussen natuur en cultuur, tussen lezen en leven. Merkwaardig is hoe Claes zich in een verdedigende positie gedrongen voelt én treurt omdat hij niet behoort tot de doeners, de durvers, dat hij het échte leven, niet de cultuur noemt en hoe hij naar de erkenning van de ander streeft. Soms probeert Claes aan cultuurkritiek te doen, maar daarvoor zijn de ideeën die hij neerschrijft niet alleen niet origineel maar ook niet krachtig genoeg. Claes staat te ver van de huidige cultuur om het positieve ervan te zien en om een gedegen cultuurkritiek te kunnen schrijven. Net zoals alle andere erudieten is hij opgegroeid in een cultuur die nu onherroepelijk verandert en waarvan elementen verloren gaan. Als een meester tracht hij nog iets van deze kennis door te geven maar hij weet dat veel 'umsonst' is omdat het referentiekader ontbreekt. Dat geldt overigens ook voor het romaneske oeuvre van Claes: zijn referenties zijn verwijzingen naar een andere, niet langer bestaande en dus ook relatief irrelevante wereld. De kennis van Claes raakt ons niet meer omdat de wereld veranderd is. Daardoor is de kloof tussen cultuur en natuur bij Claes zo groot en zo schrijnend.
Hoe verrassend dit misschien ook is, in deze optiek is de vertaalactiviteit van Paul Claes een existentiële behoefte. Vertalen is immers de problematiek van de ander vertalen in een begrijpelijker kader, is het vreemde confronteren met het gekende. De vertaler is de bemiddelaar tussen het ongekende en het gekende. Hij is het die de communicatie op gang brengt, die het onbekende, het vreem-de vertaalt. De vertaler is de verteller, de vertolker die de aandacht krijgt. De eenzaamheid van de erudiet wordt op die manier opgeheven: hij is een sluis van kennis. Vertalen is ook een politieke zaak: het is de zelfgenoegzaamheid, de geborneerdheid overwinnen. Zeker in deze activiteit is Claes een kind van de jaren '60: de wereld moet beter worden en dat kan door kennis. [Johan Velter]
Drs. K. de Jong Ozn.
Dit boek van Paul Claes (1943) is bedoeld als autobiografie. Maar dan niet één met een samenhangend verhaal, zoals meestal. Zijn leven wordt geschetst in tal van meestal korte stukken tekst, van één regel, één alinea en af en toe tekst van meer dan één bladzij. Daarin komt de lezer in korte tijd wel veel te weten over de levensgang van Claes, vaak heel kernachtig beschreven. Daarbij de ontwikkeling van zijn talenten - tekenen en schrijven -, zijn fascinaties en zijn eruditie. Het verhaal van zijn leven loopt hoe langer hoe meer uit op beschouwingen gewijd aan zijn studie klassieke talen en zijn favoriete auteurs, met daarbij vele aforismen en paradoxen. Er is veel zelfkritiek naast oude uitspraken over zeer uiteenlopende zaken. Hoewel het boek zorgvuldig en boeiend is samengesteld, verwart en vermoeit het de lezer wel eens door zijn overvloed. Paperback, vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.