De zwarte handel
Herman Portocarero
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Van Halewyck, 2001 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PORT |
Johan Vandenbroucke
ru/eb/28 f
Een portret
Herman Portocarero
Trance Atlantico
Van Halewyck, Leuven, 181 p., 598 frank
De nieuwe roman van Herman Portocarero is volgens de uitgeverij een occulte thriller over een mysterieuze band tussen Cuba en Brussel via Congo. Hoe vaag ook, het is geen onaardige omschrijving voor een boek waarin de santería, het sterk beleden volksgeloof op Cuba, een sleutelrol speelt. Trance Atlantico is een strak en helder geschreven verhaal over mysteries: hoe de goden lachen met het nietige menselijke streven. Portocarero slaagt erin de spanning vol te houden en een in se onmogelijk verhaal geloofwaardig te presenteren. Zoals wel vaker in zijn literaire werk krijgt de intuïtie de overhand op de rede. En in Trance Atlantico bereikt hij dit met een onmiskenbaar vakmanschap.
Trance Atlantico is een typische Portocarero. In een al bij al eenvoudig verhaal, in het korte bestek van een thrillerachtig romannetje komen alle motieven, obsessies en fascinaties uit zijn literaire werk samen. Het resultaat is consistenter dan het verhaal op het eerste gezicht laat vermoeden.
Maar eerst iets over dat verhaal: in soms korte, elkaar snedig opvolgende scènes schakelt Portocarero van Brussel naar Cuba en terug, van een kamer in Havanna, waar de bloedmooie mulattin Reyna met haar jaloerse minnaar Noël de liefde bedrijft, naar het koninklijk museum voor Midden-Afrika in Tervuren, waar de wat zielige Martin als nachtwaker werkt. Martin vocht ooit in Congo, in 1965, toen Che Guevara en zijn guerilleros er de revolutie probeerden te zaaien. Ook de Cubaan Ochoa was daar, hij verloor er in een gevecht met blanke huurlingen een arm. Ondanks die handicap werkt hij nu als taxichauffeur in Havana. Essentiëler is dat hij als orisha-leermeester Noël initieert in de santería. Er zijn nog meer saillante figuren - van een nog in het marxisme gelovende Cubaanse professor en twee straatkinderen die in de oceaan duiken op zoek naar sieraden tot een zwarte Britse politieagent die uiteindelijk intuïtief het verhaal ontrafelt. De levens van de hoofdpersonages worden met elkaar verweven door een verlangen naar vergelding en het noodlot; ze worden meegesleurd in een draaikolk van fataliteit, zoals "speelballen op de woelige oceaan van de Grote Geschiedenis van de twintigste eeuw, die spottend de levens van individuen inhaalt". Grote woorden op het achterplat van een laconiek, soms speels en lichtvoetig, dan weer sensueel getint verhaal. Trance Atlantico is een averechtse parabel met een wrange afloop, over spiritualiteit, fetisjisme en exotisme. Het waren ook vroeger al kernbegrippen in het werk van Portocarero.
Blijkbaar is de zichzelf hoogachtende, semi-officiële literaire kritiek Herman Portocarero ergens kwijtgeraakt, zo ongeveer rond 1990. In overzichtsartikelen wordt hij nog zelden vermeld en het aantal recensies is niet bijzonder groot. Zelf reageert hij daar gelaten op: "Wat ik aan recensies verloren heb, heb ik misschien aan publiek gewonnen."
De laatste jaren kwam hij vooral in de actualiteit als de Belgische ambassadeur op Cuba van 1995 tot 1999. Als schrijver maakte hij de overstap van uitgeverij Manteau naar Van Halewyck. Daar publiceerde hij in 1998 Domino, een door de kritiek wat veronachtzaamde roman over het labyrintische New York, en vervolgens in 2000 de bestseller Cubaanse nachten - onmiddellijke memoires, 1995-1999.
De ondertitel verklaarde slechts ten dele de inhoud. Het boek bevatte weliswaar herinneringen van de diplomaat - zelfs in die mate dat ze doen uitkijken naar meer memoires - maar de politieke feiten en meningen over Castro en de teloorgang van het Cubaanse utopisme vormden lang niet de hoofdmoot.
Het kernthema was de santería, volgens Portocarero in een gesprek: "de ziel van het land, de verborgen onderlaag" - wellicht niet toevallig een aspect dat door politieke commentatoren, diplomaten en politieke of andere toeristen onbesproken blijft, tenzij als een carnavaleske uiting van primitiviteit. Zo niet door Portocarero, die zich altijd al gefascineerd toonde voor de nachtzijde, de duistere kanten van een samenleving, de onderkant van het kleed zeg maar. Toen hij nog niet heel lang in Cuba was, stelde hij al: "Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het leven er, net als in het Braziliaanse Bahia, voor een groot stuk geregeerd wordt door de santería, aloude riten en goden die eeuwen geleden door Afrikaanse slaven meegebracht werden, en die hun oorsprong hadden bij de Yoruba in Nigeria. Het is een religie die sowieso altijd ondergronds heeft moeten leven. En uit schrik voor de plantagebazen kregen die goden of Orisha's een katholieke vermomming."
In de proloog van Cubaanse nachten: "Welkom, ik ben Cuba en ik ben de Nacht. Ik leef tussen slogans en dollars, tussen suiker en goud, tussen geweldige dromen en nuchtere cijfers." Vervolgens ging het over een nachtelijke ontmoeting van een Europese onderhandelaar met Fidel Castro, tijdens het carnaval dat in 1996 voor het eerst weer toegelaten was. "Terwijl elk meisje haar buik rolt en haar billen schudt - voor een minnaar of voor haar eigen plezier - schittert in haar ogen de vermenging van seks en heiligheid: haar lichaam bidt. Deze ritmes zijn immers diepgeworteld in de Afro-Cubaanse tradities van de santería, een lachende en sensuele, alles doordringende religiositeit die het Cubaanse carnaval een sterkere smaak geeft dan die van eenvoudige uitgelatenheid. Veel van de vrouwen hebben zichzelf in trance gedanst in santería-sessies in achtertuintjes en op binnenplaatsen, en zijn neergevallen toen hun orisha, hun heilige, hen 'bereed'."
Minder expliciet komt dat terug in Trance Atlantico. Een vreemdeling wordt geïntrigeerd door de mooie Reyna als hij haar in trance ziet dansen "tot ze er high van wordt. Zo'n aanwezigheid en tegelijkertijd zo ... licht. Als een engel die op je schouder zit. En dan zit ze uren bij de zee tegen de golven te praten. Ze is alles waar deze stad voor staat: de gratie en de wanhoop van Havana."
Sensualiteit en spiritualiteit, zo eigen aan de Cubaanse santería, zat altijd al in het werk van Portocarero. In die zin lijkt zijn verblijf in Cuba een godsgeschenk te zijn geweest, dat misschien ook zijn schrijverschap een nieuwe glans gaf. Het is maar de vraag of dat toeval is, want zoals in zijn literaire wereld is er maar weinig puur toevalligs bij Portocarero. In een oud Humo-interview verklaarde hij: "Ik heb mijn leven niet vooruitgepland, God spare me daarvan, maar achteraf kan ik een boel toevalligheden wel als een zinvol geheel zien. Waarom ben ik in Ethiopië terechtgekomen? Waarom ben ik daar op het spoor van een naamgenoot gekomen, René Portocarrero, een Cubaanse schilder? (...) Sommigen zullen het pure egotripperij vinden, anderen zullen gevoelig zijn voor de schoonheid van het toeval." (Een detail: in Trance Atlantico gaat het even over schilderijen: "een échte Wilfredo Lam, twee Portocarrero's..." Portocarero vertelde me dat hij in Havana, waar zijn naam in het telefoonboek stond, vaak opgebeld werd met aanbiedingen een Portocarrero te kopen.)
Wie zijn eerdere boeken (her)leest moet haast besluiten dat het maar logisch was dat hij in Cuba terechtkwam. Als het land niet bestond, had Portocarero het wel verzonnen in een roman.
Ook de santería? In een interview uit 1990 sprak hij er al over: "Als je geleefd hebt op de lokaties waar ik geleefd heb, ben je wel ontvankelijk voor wat zich aan de rede onttrekt. Ik heb voodoo-ceremonieën gezien, en Obeah-rituelen - de Jamaïcaanse vorm van voodoo -, ik heb de Puertoricaanse santería gezien in New York. Al die Afro-Amerikaanse religies zijn zéér spiritistisch van inslag." Toen was er nog geen sprake van een diplomatieke missie op Cuba. Wel al van spiritualiteit.
Ook in 1990 publiceerde Portocarero zijn minst fictieve boek, Grenzen genezen, dat hij schreef voor Artsen zonder Grenzen. Hij bericht er over reizen die hij maakte met de organisatie naar Soedan en Nicaragua, maar tevens over zijn persoonlijke kijk op de wereldproblemen: "Het kan erg naïef lijken de toekomst van de planeet te omschrijven als meer spiritueel. (...) Ik bedoel de spiritualitet van de straatkat, het vermogen om 'ik' te blijven zeggen in de menigte, de weerstand tegen de druk van de massa. In elk land heb ik de hartslag gevoeld van het leven op pleinen, markten, straten en kruispunten waar een almaar groeiende, beweeglijke mensheid samenstroomt."
Precies dat lijkt me het kernbegrip van het werk, en misschien ook het leven van Portocarero. De santería openbaarde hem niets nieuws, zoals hij zich ook niet anders gedroeg als diplomaat in Havana dan in Kingston of in New York. Meermaals herhaalde hij in interview: "Als diplomaat kan ik in een gouden kooi leven of naar buiten gaan. En ik heb het temperament van een straatkat: ik weet graag wat er in de huizen en op straat gebeurt."
Al sinds zijn bejubeld debuut, Het anagram van de wereld (1984), verweeft hij magische elementen met de werkelijkheid. Toen dook het hoofdpersonage onder in een bordeel, terwijl er in de stad een conferentie van wereldleiders en onderhandelaars aan de gang was. In zijn tweede boek, Door de naamloze vlakte (1985), reist de hoofdpersoon de dichter Rimbaud achterna door de woestijn. Paul Claes bestudeerde destijds voor Streven de Rimbaud-verwerking en stelde vast: "Tegenover Rimbauds pessimisme plaatst Portocarero zijn optimisme. Hij belijdt zijn geloof in een samenvallen van fictie en werkelijkheid, in een "heidens" bestaan, in een volmaakte man-vrouwrelatie." In een latere roman, Het vuurkind zegt het hoofdpersonage: "mijn overtuiging (is) dat we in de werkelijkheid een verborgen samenhang kunnen ontdekken die aan wetenschap en ordelijke godsdienst ontsnapt is, maar die vatbaar blijft voor ongeremde intuïtie." En nog later, in Geo-graffiti (1992), staat dat "de rijkdom van het spontane en het intuïtieve het haalt op het overgestruktureerde en het dogmatische".
In De Morgen zei Portocarero destijds: "ik heb het gevoel dat ik behoor tot een categorie ven mensen die in een diaspora zitten. En dat is in zekere zin een klankkast waartegen mijn boeken ook een bepaalde betekenis krijgen. Ik heb de laatste jaren een aantal mensen ontmoet met mijn naam, onder meer in Colombia. (...) Eén van de compagnons van Herman Cortés in de Conquista van 1521 droeg mijn naam al. (...) We zijn eigenlijk afstammelingen van een bastaardtak van een grote adellijke Spaanse familie." Over die voorvader schrijft hij ook in Grenzen genezen en Nachtblauw, een boek over zijn jeugd in Antwerpen. Het begint bij zijn grootmoeder die zei: "De Portocarrero's zijn een verdoemd ras, mijn jongen."
Portocarero situeert zijn persoonlijke roots binnen de magische driehoek, gevormd door Europa, Afrika en Latijns-Amerika: "Terwijl mijn voorouders en naamgenoten met veroverende arrogantie uit Spanje vertrokken waren, keerde ik er terug, doordrongen van wat zij hadden willen vernietigen: Afrikaanse ritmes, Indiaanse wereldbeelden, Caribische smaken." De zoektocht naar de eigen afkomst werd almaar prominenter. In Geo-grafitti: "Het nieuwe bruine ras, de halfbloeden uit de Atlantische driehoek, mijn ware familie".
Zo komen we, haast logisch, bij Cuba uit. In Cubaanse nachten: "Maar Cuba is ook, diep onder de bruine huid van Havana, in veel opzichten het meest Afrikaanse land van de Caraïben gebleven. Paradoxaal genoeg niet het 'zwartst'. Maar wel de trouwste bewaarder van Afrikaanse tradities uit de tijd van de slavernij: ritmes en geesten." Verder: "En Havana was de haven in het midden van al deze trajecten: een halfbloed met Afrikaanse lippen en Chinese ogen."
Zoals Reyna in Trance Atlantico: "Chinese ogen, Afrikaanse lippen: ze is zo Cubaans als Cuba, een kind van 's wereld kruispunten, de ultieme mulata."
Het boek bevat nog een raadselachtige scène, die weinig bijdraagt tot het verhaal maar van een meerduidigheid is die zelfs toelaat dit stuk ermee te besluiten: "Professor Monte volgt een spoor van Congo-posters door de wijken van Havana. Hij wandelt van de universiteit tot in het verre Diez de Octubre, tot in La Víbora, tot in Lacret. Zijn onderzoek voert naar niets, maar de trajecten worden steeds interessanter."
Reyna, Havana
Reyna ligt op haar furieus omgewoeld bed: een druk bewoond hol. Haar
appartement bestaat uit twee kamers op de eerste verdieping van een
vervallen paleis in het centrum van Vedado, vlakbij Calle 23. Het is
heet, de muren zweten.
Ze draagt kort afgesneden jeans en een spannend topje dat haar buik
ontbloot. Ze heeft wild krullend haar in alle tinten van donkerbruin.
Het geurt naar warme as, naar peper, naar zand en olie. Chinese ogen,
Afrikaanse lippen: ze is zo Cubaans als Cuba, een kind van 's werelds
kruispunten, de ultieme mulata.
Als Cuba niet bestond,
had Portocarero het wel verzonnen
in een roman
Filip Huysegems
rt/aa/22 m
Alweer een boek over Cuba van Herman Portocarero. De vier jaar ambassadeurschap in Havana (1995-99) moeten hem danig geïnspireerd hebben. Vorig jaar verscheen zijn Cubaanse nachten , een boek waarin persoonlijke reisbelevenissen afgewisseld werden met een fictief verhaal. Trance Atlantico zet de lijn van de fictie uit Cubaanse nachten voort. Opnieuw is het een verhaal in feuilletonvorm, verteld in korte scènes. Opnieuw veel mysteries en veel voodoo, en suggestieve gedachten over het grote dat zich toont in het kleine, en het bovennatuurlijke dat uitbreekt in het alledaagse. Alweer een boek over Cuba. Trance Atlantico hoort thuis in de hausse van Cuba-films, -documentaires, -reisverhalen, -fotoreportages van de afgelopen zeven, acht jaar, waarin altijd hetzelfde wordt verteld; soms goed, soms op een onbenullige manier, maar zelden nog verrassend origineel. Al even dwingend als Cuba vroeger gelijkstond met Fidels anti-imperialisme en gratis gezondheidszorg voor iedereen, baadt het land vandaag in een heel andere imagologie . Rum en ritme. Bejaarde muziekcombo's. Sensuele vrouwen. Sympathieke sjacheraars. Mensen die het moeilijk hebben maar toch vrolijk blijven.
En ja hoor, ook in Trance Atlantico komen ze weer aanzetten, de mooie halfbloeden in de afgebladderde glorie van Oud-Havana. Wie voelt niet ,,een schot van verleiding wanneer een traag passerende mulata met haar lichaam pronkt, elke pas een provocatie en een aanbod en een weigering. '' Dat laatste is niet kwaad als vondst, maar intussen ben ik zo verzadigd van dergelijke beelden over Cuba dat ik ze nauwelijks nog verdraag.
Toegegeven, zodra ik mijn weerzin tegen die overkill aan Cuba had weggeslikt, vond ik het verhaal wel iets hebben. Het zit goed in mekaar. De ontknoping is overtuigend.
Het grondplan bestaat uit dwarsverbanden tussen de Caraïben, Europa en Afrika - een idee dat Portocarero al in vorige boeken uitwerkte. Voor Trance Atlantico wordt dat: een eenarmige Cubaanse voodoopriester stuurt een jonge discipel als matroos naar Europa, met name naar België en in het bijzonder naar het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika van Tervuren. Daar moet hij een afgodsbeeld stelen dat Belgische huurlingen in 1965 hebben meegebracht uit Congo, uit een dorp waar ze eerst iedereen hebben afgeslacht en waar nadien Che Guevara en zijn soldaten - op geheime missie in Congo - een overlevende redden die een arm mist.
Het beeld verdwijnt uit het museum, het gerecht komt in actie, een Brits agent van Interpol arriveert in België. Het is een verhaal met Cubaanse sigaren, pinten Mort Subite, internetconnecties, de Marollen en de zwarte wijk Matonge, louche artisanaatwinkels, het Justitiepaleis, de Antwerpse haven. Iedereen rent en speurt, behalve de Meester in Havana, die rustig in zijn schommelstoel de onvermijdelijke afloop afwacht.
Al die elementen zijn mooi in elkaar gepuzzeld zijn en er zitten ook subtiele verwijzingen in de tekst: de roof van een fetisjbeeld uit een museum is een knipoog naar Het gebroken oor van de Brusselse ket Kuifje, en de rol die internet speelt, herinnert aan de legendarische cyberspace-romans van William Gibson: ook daar is de computerruimte bevolkt met voodoo-goden.
Trance Atlantico zal dienen als scenario voor een speelfilm en dat laat zich merken. Het boek heeft alle trekken van een script. De hoofdstukken zijn bijzonder kort, sommige tellen niet meer dan enkele zinnen. De scènes zijn summier en schreeuwen om opgevuld te worden met regieaanwijzingen. Sommige dialogen zijn zelfs al ondertiteld: ,, No me digas! Nee maar.'' En: ,, Que no entiendo ni pinga! Ik versta er geen reet van.''
Die compacte manier van vertellen geeft het verhaal een grote snelheid. Een ander gevolg is dat je nauwelijks weet wat er omgaat in de personages. Maar dat is niet erg, want het is functioneel voor het verhaal: mensen zijn niet meer dan trekpoppen van de goden, instrumenten in de hand van de manipulator.
Met Trance Atlantico evoceert Portocarero een wereldbeeld dat ons totaal vreemd is, maar dat toch op een of andere manier ,,functioneert''. Die totaal andere, eigenzinnige logica verheldert samenlopen van omstandigheden die anders zinloos en onverklaarbaar zouden blijven. Bij de Britse Interpolagent, die van Afrikaanse afkomst is, begint dit besef aan het einde van het boek te dagen. Zelfs de Cubaanse professor antropologie, die het hele boek lang niet aanvaardt dat er meer is tussen hemel en aarde dan zijn ideologie vermag te bedenken, gaat tenslotte overstag. Want wie het Afrikaanse bezinksel van de Caraïbische cultuur alleen met zijn intellect tegemoet treedt, zal er nooit een reet van verstaan.
HERMAN PORTOCARERO, Trance Atlantico, Van Halewyck, Leuven, 182 blz., 598 fr.
Ineke van den Bergen
il/pr/04 a
DREIGENDE FETISJ
CULTUUR & MEDIA - BOEKEN
'Je kunt misschien veel makkelijker communiceren via muziek, via ritmes, klanken of kleuren, dan via het woord. Als schrijver voel ik vaak de beperking. Ik mis de vloeibaarheid, de kneedbaarheid, die je met muziek of visuele dingen hebt. Want ik ben heel visueel en ook heel muzikaal. De taal is altijd hard. Een woord is een gestolde entiteit. Er zitten vaak een heleboel lagen onder, maar niettemin accepteer je, als je het woord gebruikt, dat het iets zeer hards is. Dat stoort mij nogal eens. Ik zou veel liever een goede muzikant zijn dan een goede schrijver.'Dat zei Herman Portocarero in 1990 in een radio-interview. In 2001 bewijst hij een uitstekend muzikant te zijn. Hij heeft een boek geschreven met het ritme van een superieure popsong, die invloeden van internationale muziekstijlen vertoont en over onderwerpen gaat die niet aan tijd gebonden zijn. Zo'n song kan niet te lang zijn.
Niet meer dan 181 bladzijden. Gevuld met geur, kleur, spanning, spiritualiteit, sensualiteit, exotisme, religie, en de duistere
kanten van mens en samenleving.'Het is voor een schrijver een soort professionele uitdaging om een intrige in een boek te kunnen verwerken. Je zit met een bepaalde verplichting van coherentie, waarbij alle elementen die je uitstalt op pagina één ook op pagina honderd-en-zoveel terecht moeten komen. Dat maakt het schrijven interessanter, omdat het je creativiteit uitdaagt.' Uitdaging aangenomen, missie geslaagd. De cover van Trance Atlantico dekt de explosieve lading. Die is immers gedeeltelijk uitgevoerd in de blauwe kleur van Amerikaanse auto's uit de jaren vijftig en zestig. Zoals ze, rijdend, bijna alleen nog op Cuba te zien zijn. Twee gekleurde vrouwen, sexy gekleed - het gezicht van de ene half achter een hek verborgen -, zijn gevangen in het beeld van een fotograaf. Aan de auteur de taak om hen vrij te laten of hen tenonder te laten gaan. En misschien sluit het laatste het eerste niet uit.Dat klinkt mysterieus, maar in Trance Atlantico komen wel meer zaken aan de orde, die niet door de rede te verklaren zijn. Heden en verleden, droom en daad, liefde en wraak komen uiteindelijk bij elkaar, dat wel, maar nergens wordt verklaard hoe je een kaars onder water brandende houdt. Terwijl daar wel sprake van is. Degene die ons het geheim zou kunnen onthullen, is de Cubaan Ochoa. 'De enige persoon in Havana die dergelijke vragen kan beantwoorden. Hij heeft een gave: hij is in Afrika geweest. En hij is ook een man met een verhaal, zoals iedereen die een arm mist dat wel móét zijn.' De hoofdpersoon, wiens leven dat van velen zal beïnvloeden en sturen, is een eenarmige taxichauffeur, die als leermeester anderen initieert in de santeria. Dat is een Afro-Cubaanse religie: lachend, dreigend, sensueel, met aloude riten en goden, lang geleden ingevoerd door Afrikaanse slaven. De ziel van Cuba is er blijvend door beroerd.
Cuba, Congo, België. Het verhaal ketst in korte tot zeer korte hoofdstukken - met titels als uit een jongensboek, een heel lichte
roman of van een journalistiek verslag - heen en weer tussen onlosmakelijk met elkaar verbonden plaatsen en gebeurtenissen. De
sleutelrol is weggelegd voor een dreigende fetisj: 'een houten beeld geheel bekleed met schroot en nagels, met een schreeuwende mond, uitpuilende ogen en een machete in de aanslag. Het weert gevaar en bewaakt een plaats waar geluk heerst'. Het geluk ging voor Ochoa verloren in Congo, 1965, waar ook Che Guevara en zijn soldaten voor 'een nobele en verloren zaak' streden.Reyna, een prachtige jonge vrouw - 'Chinese ogen, Afrikaanse lippen: ze is zo Cubaans als Cuba, een kind van 's werelds kruispunten, de
ultieme mulata' en haar vriend Noël, een leerling van Ochoa. Martin, nachtwaker van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren en zijn vriend Roger, eigenaar van een winkeltje met twijfelachtig Afrikaans antiek. Of professor Monte van de faculteit Etnologie aan de universiteit van Havana, die zich wanhopig aan het marxisme vastklampt. En dan zijn er ook nog twee kinderen, donkere mulatten met blond haar en groene ogen, die Atari spelen op een nieuw tv-toestel en met een brandende kaars naar sieraden duiken; een jonge Belgische adjunct-commissaris en een zwarte Britse inspecteur van Interpol. Allemaal spelen ze een rol in een lied over kwaad, ijzer, vlees, liefde en macht.In Congo roept de stem van een jonge vrouw, die in het geluk geloofde. Maar geluk kan wreed worden verstoord. De schreeuw die daarop volgt, wordt een song, of een boek. Met ritme, klank, geur en kleur.
Herman Portocarero, 'Trance Atlantico', Van Halewyck, 181 blz,
598 fr. (14,82 euro).
31/12/2001
Sinds zijn debuutroman Het anagram van de wereld (1984) heeft Herman Portocarero een patent op literair exotisme en het door de westerse mens daarmee geassocieerde spiritualisme. In Trance Atlantico is het weer raak. De foto van twee bronskleurige schoonheden op het voorplat zet meteen de toon. Sla je het boek open, dan staart een Afrikaans godenbeeld je bevreemdend aan. Het zijn twee basiselementen uit Trance Atlantico: godenbeelden en (verloren) liefdes vormen het bindmiddel voor de in tijd en ruimte verspreide taferelen.
Van het Koninklijk museum voor Midden-Afrika in Tervuren, waar oud-Congo soldaat Martin de naar mottenballen ruikende dieren en beelden bewaakt, wordt gecut naar het broeierige Havana. Daar ligt het oogverblindende hoertje Reyna loom te wachten op minnaar Noel en mijmert de eenarmige señor Ochoa over de tijd toen hij nog in Congo woonde. Hij verloor er in een gevecht met blanke huurlingen zijn vrouw en zijn arm. Señor Ochoa is een expert in de santeria en initieert Noel in dit door wraakzuchtige goden en mysterieuze riten gekleurde volksgeloof. Verder zijn er nog Monte, hoogleraar Etnologie aan de unief van Havana en toonbeeld van de rede, en de Britse inspecteur Williams die in het museum van Tervuren voor onverklaarbare feiten komt te staan. Hoe de sterk verknipte stukjes van de puzzel precies in elkaar passen wordt pas, zoals dat in een thriller gaat, naar het einde toe geopenbaard.
In elk geval wordt doorheen Trance Atlantico het conflict tussen verstand en toeval sterk uitgespeeld. Portocarero, Belgisch ambassadeur in Cuba van 1995 tot 1999 (zie ook de succesvolle memoires die hij over die periode publiceerde in de bestseller Cubaanse nachten), is gefascineerd door de verborgen, irrationele machten van de orisha's ofte geesten en tracht de sensuele sfeer waarin hun vereringcultus baadt weer te geven. Sfeerschepping, daarin is Portocarero op zijn sterkst. Met enkele rake schetslijnen zet hij een Havana neer dat meer te bieden heeft dan sigaren en rum. Vanaf zijn Cubaanse schrijftafel werpt hij op gezette tijden een wellustige blik op de straathoertjes en de macho's, op de (bij)gelovige moeders en de louche arrangeurs. De schrijver wordt soms te kwistig met Spaanse woorden die de authenticiteit zouden moeten aanzwengelen, en wanneer hij het Engels-Frans taaltje van een Congolese antiquair in Brussel nabroebelt, gaat hij echt de mist in.
De opzet van dit niettemin beheerst gestructureerde boek bestaat er ten dele in een mysterieuze band te creëren tussen het Cuba van Fidel, het Congo van Che en het België dat nog enkele lasten uit zijn koloniale verleden torst. Vanuit hun duistere rijk kijken de orisha's op die geografisch uitgestrekte gebieden neer en plaatsen zij mensen als hun pionnen op het speelbord van het heelal. Suggereer het godenaandeel in enkele verdwijningen, behang heel Havana met affiches van een in Tervuren berustende zikondi of beeld 'vol magische substanties', pleng drank voor Hogere Belangen en het irrationele en zelfs unheimliche triomferen universeel. Het lijkt hier dus om meer dan louter exotisme te gaan. In de santeria ligt de kern van het heelal besloten, en Portocarero is er even ontvankelijk voor als de vrouwen op Cuba die zich in trance door hun heilige laten berijden.
Via het in beeld brengen van zwartwitfoto's aan senor Ochoa's muur leert de lezer het Congo van 1965 kennen, waar Che toen nog strijd leverde. Het is een erg filmisch aandoende techniek -- de verfilming van Trance Atlantico wordt overigens in 2001 verwacht -- en de beschrijving van elke foto vormt dan nog eens een hoofdstukje op zich. Wanneer je het troebele verleden in het complot betrekt kan je al snel vaststellen dat alles met alles samenhangt. Zeer mysterieus.
Dit is het punt waar Trance Atlantico in de problemen geraakt: een overdosis aan suggestie, niet zozeer op het niveau van de plot maar op het gebied van de Diepere Dimensie. Het boek leest echt als een trein en is door een vakman geschreven. De wereld van de santeria moet ongetwijfeld fascinerend zijn. Trance Atlantico is evenwel geen diepgaand boek, en dat is helemaal niet nodig. Dit is een boek dat hoogstens een schijn van diepgang wil ophouden, en dat is ook helemaal niet nodig. Enerzijds pleit het voor het toeval, dat niet te beredeneren is. De rede legt het af tegen spiritualisme en, niet te vergeten, het sensuele. Als Portocarero daar nog een stap verder in gegaan was, zou Trance Atlantico een echte trance worden, een occulte thriller, nu blijven enkele begoochelende passages steken tussen obligate overpeinzingen. [Saskia De Coster]
Redactie
Afwisselend in Havana, Belgisch Congo en Brussel spelende roman. Er is een aaneenschakeling van taferelen, met in Havana de eenarmige zwarte señor Ochoa, een orisha-leermeester, met aan zijn muren foto's uit 1965 uit Congo, en in Brussel het Café du Congo, stamcafé van Martin, de nachtwaker van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Er is Noël, die voor señor Ochoa naar Europa vertrekt, op zoek naar een beeld dat zich in het Koninklijk Museum bevindt. En er is het verleden van señor Ochoa, hoe hij zijn arm en geliefde kwijtraakte en waarover hij vertelt aan Foca en Mono. En tussen deze plaatsen en gebeurtenissen is een geheimzinnige band. 'Trance Atlantico' is een mooi, origineel, spannend en met veel vaart geschreven verhaal over liefde en wraak, zoeken naar gerechtigheid, en eerherstel. Herman Portocarero (1952) was ambassadeur van België in Cuba. In het eerder verschenen 'Cubaanse nachten : onmiddellijke memoires 1995-1999' beschreef hij zijn herinneringen aan deze periode. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.