Ulysses
James Joyce
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2000 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 829.2 CLAE |
Paul Verhuyck
rt/aa/16 m
De mythe probeert het menselijke bestaan te duiden door beeldend-verhalende verwijzingen naar cyclische natuurfenomenen, die vergoddelijkt worden. Daarna wordt de mythe gerecupereerd door een logos, een verklarend woord. De logos duwt daarbij de mythe in een min of meer rationaliserende richting duwt van wat pas veel later literatuur is gaan heten. Het is een adembenemend onderwerp, veel spannender dan een thriller, dat aan de wortels van het epische en het tragische knaagt. Er zijn dan ook al heel wat studies aan gewijd, voor elke gezindte, voor elk wat wils. Het handige aan het nieuwe boek van de gelauwerde Paul Claes is dat het in weinig pagina's een verantwoord overzicht van het mytheonderzoek biedt en dit vervolgens creatief toepast op een aantal vroegmoderne, moderne en postmoderne teksten.
De in- en uitleiding even niet meegeteld, bevat dit boekje drie algemene terreinverkennende hoofdstukken over mythe en literatuur en negen concrete toepassingen op literaire voorbeelden. Samen twaalf essays.
In zijn inleiding, subtiel ,,Programma'' genaamd, vergelijkt Claes zijn twaalf hoofdstukjes met de twaalf werken van Herakles. Hij wil iets ongrijpbaars grijpen, de metamorfosen van de mythe. Een ambitieus project in kort bestek dus.
In de drie terreinverkenningen gaat het over niets minder dan de oorsprong (hoe en waarom), de interpretatie en de functie van de mythe die zich met de literatuur verenigd heeft.
In het eerste essay onderscheidt Claes de oorsprongsmythe, de etiologische (verklaring van bepaalde verschijnselen), de morele, de eschatologische mythe (de leer der laatste dingen) en de soteriologische mythe (over heil en verlossing). Een hele hap in weinig woorden.
Vervolgens beschrijft Claes hoe de logos de mythe is gaan verklaren of interpreteren: allegorisch, rationalistisch, psychologisch (Freud versus Jung), sociologisch (inclusief marxistisch) en antropologisch-structuralistisch (Lévi-Strauss)
Voor het tweede aspect, de interpretatie, volgt Claes het spoor van de bijbel van het Modernisme, The Golden Bough van J.G. Frazer (1854-1941), de Gulden Twijg, waaraan dit boek zijn titel dankt. The Golden Bough van de Schotse filoloog uit Cambridge verscheen eerst in twaalf delen, tussen 1911 en 1916, maar daarna gelukkig ook in de beknopte editie van 1922.
Centraal bij Frazer staat de mythe van de jonge vorst die de oude vorst vermoordt en vervangt. Dit is een beeld van het nieuwe gewas dat het oude vervangt. De vegetatiemythe dus, die slaat op de jaarlijkse natuurcyclus, met de kiemkracht afwisselend onder en boven de grond (winter en zomer, ook gesymboliseerd door Demeter en Persephone, moeder en dochter). Frazers boek heeft een ongelooflijke literaire impact gehad, zeker nadat Jessie Weston het ook op de graalmythologie had toegepast. Het heeft aanwijsbaar invloed uitgeoefend op T.S. Eliot, Yeats, Ezra Pound, James Joyce, D.H. Lawrence, Hugo Claus en, niet te vergeten, Freud.
Van de hellenistische roman tot Flaubert en Joyce kan Claes een literaire traditie aanwijzen die de mythologie telkens opnieuw anders aankleedt.
Claes begint zijn verkenningen bij Vondel. Vondel baseerde zijn Jephta (1659; zie ook Oud Testament, Richteren 11) weliswaar op de Latijnse tragedie van George Buchanan, Jephtes (1554), maar imiteerde Euripides, wedijverend met diens Iphigenia . Claes' vergelijkende studie wil aantonen dat de barokke Vondel er aristoteliaanser uit naar voren komt dan de klassieke Euripides. Maar beiden hebben als oerbeeld het offer van de maagd, een mythe die wellicht een vruchtbaarheidsrite moest rationaliseren.
Keats' Ode on a Grecian Urn (helaas niet vertaald, hoewel Claes toch een vermaard poëzievertaler is) benadert de mythe allegorisch. Aangezien romantici vaker classicistisch zijn geïnspireerd dan ze wellicht zelf hadden willen toegeven, acht Claes zich hier uitgenodigd tot een retorisch-allegorische lezing. Het resultaat is dan ook een aanstekelijke blikopener op het gedicht.
In zijn gedicht Archaïscher Torso Apollos (gelukkig wel vertaald, zij het in proza, hoewel Claes toch) gaat Rainer Maria Rilke via symboliek met de mythe om; Claes leest het sonnet dan ook symbolisch. Met ook hier een sterke, onthullende analyse als gevolg.
Ida Gerhardt stelt in haar poëtica de beeldspraak centraal; Claes leest haar gedicht ,,Winterwende'' dus figuurlijk, gericht op het ontdekken van analogieën. In dit gedicht over de winterzonnewende vindt men Gulden Tak-beelden over de jaarcylcus.
Luceberts hermetisme probeert Claes associatief te lezen vanuit het gnosticisme. Deze ,,schoolse close reading'', zoals Claes zelf zegt, valt eerlijk gezegd wat tegen: de kennis van het gnosticisme blijft vaag en het verband met de algemeenheden uit de eerste drie hoofdstukken is zoek.
Vervolgens decodeert Claes de novelle van Mulisch De elementen (1988) waarin het verhaal van Icarus gerecycled wordt in combinatie met een broodje-aap (of urban legend ) over een die door een Canadair-vliegtuig wordt opgeschept en boven een bosbrand wordt geloosd. Een leuk stukje literair detectivewerk.
Daarna volgt een deels parafraserende, deels psychoanalytische lezing van de verschillende bewerkingen die Claus van de Oedipusmythe gemaakt heeft. Een indringende bespreking van parodistische technieken.
H.C. Ten Berge is een dichter die ,,zijn modernistische citatenkunst een mythische samenhang in structuralistische trant'' tracht te geven. Claes leest dan ook een doodgezwegen bundel van hem, Texaanse elegieën (1983) vanuit een structuralistische invalshoek. Het blijkt een spel met citaten en allusies (Pound, Eliot, Rilke, Shelley) en Frazeriaanse symbolen als vegetatie en hellevaart (Eurydice als Persephone). Tevens laat Claes terloops zien hoe knap de poëzie van Ten Berge is, als men bereid is een drempel te nemen.
Hans Faverey fragmenteert op postmodernistische wijze, dus probeert Claes de weg terug te reconstrueren ,,die de fragmentatie niet zozeer opheft als zichtbaar maakt''. Faverey's getruukte, betekenisopheffende en gebruiksonvriendelijke dichtkunst wordt er naar mijn mening niet mooier op, maar dat zal ook niet de bedoeling zijn geweest.
In de coda zet Claes alles nog eens op een rijtje, waaruit blijkt dat hij zijn programma is nagekomen. Het is een fijn geleerd boekje geworden dat inspirerende analyses bevat.
Met het oog op de Boekenweek heeft de Bezige Bij Claes' boek gelanceerd als ,,hét essay over het thema van de Boekenweek. Een goudmijn van inzichten over de vruchtbare ontmoeting tussen klassieke mythe en moderne literatuur''. En inderdaad, Paul Claes als kwaliteitslabel voor eruditie maakt die belofte zeker waar, ook al zal de lezer van Claes' intertekstuele verkenningen zoals De mot zit in de mythe (1984) en Echo's Echo's (1988) hier en daar wat intertekstuele echo's ontdekken. Claes' Echo's.
31/12/2000
In De gulden tak brengt Paul Claes 12 essays over de "metamorfosen van de mythe" in de moderne literatuur. De eerste drie verkennen het terrein van het mytheonderzoek. De negen andere zijn gewijd aan de verwerking van de mythen in exemplarische werken.
Eerst onderscheidt Claes de verschillende typen van mythen (o.m. de etiologische en de eschatologische) en gaat hij na hoe de muthos door de logos geïnterpreteerd werd (o.m. allegorisch en psychologisch). Dan volgt een verkenning van de "bijbel van het modernisme", De gulden tak van J.G. Frazer (Li 1995, p. 425), een werk waarin de vegetatiemythe met de jaarlijkse natuurcyclus centraal staat en dat een massa schrijvers geïnspireerd heeft. In het derde essay onderzoekt hij welke rol de mythische parallellen (of travesties) in de antieke en moderne roman spelen. Deze theoretische terreinverkenning is erg overzichtelijk en met een massa auteurs en werken geïllustreerd. Terloops is gewezen op interessante constataties, zoals parallellen tussen het evangelie en de antieke roman en het bellettristische raffinement van de hellenistische roman (lang als triviaalliteratuur beschouwd).
De negen creatieve toepassingen zijn gewijd aan werk van Vondel, Keats, Rilke, Gerhardt, Lucebert, Mulisch, Claus, Ten Berge en Faverey. Claes wijst erop dat deze auteurs elk een andere methode hanteren: imitatie, allegorie, symboliek, beeldspraak, hermetisme, recycling, bewerking, citatenkunst en fragmentatie. In een slot verbindt hij dan elk essay met een aspect van de gulden tak, hetgeen van de bundel een hecht geheel maakt. Ook deze essays zijn bijzonder interessant. Ze tonen o.m. aan dat Vondels Jephta als emulerende imitatio beter aan Aristoteles' voorschrift van het tragische beantwoordt dan Euripides' Iphigenia, zijn voorbeeld, en dat Claus in zijn Oedipusbewerkingen de varianten steeds sterker in de verf zet. Claes' conclusies zijn soms het resultaat van verregaand speurwerk: hij corrigeert een courante, maar verkeerde, interpretatie van Keats door erop te wijzen dat een bepaalde woordbetekenis nog veel later voorkwam dan de woordenboeken aangeven, brengt hij bij de interpretatie van een gedicht van Gerhardt een tentoonstellingscataloog uit haar tijd ter sprake en toont aan dat Mulisch het gegeven van zijn Elementen niet zelf gevonden heeft.
Claes schreef een boeiend werk, dat aantoont hoe men bij een literaire analyse te werk kan gaan. Wel zullen daarbij slechts weinigen over een even grote en veelzijdige belezenheid kunnen beschikken. Sommige beweringen lijken vergezocht, maar min of meer twijfelachtige conclusies fungeren enkel als surplus. Misschien had hij beter de langere ode van Keats vertaald, desnoods letterlijk en in proza, zoals hij met het sonnet van Rilke deed. [Jef Ector]
Wim Fiévez
Dit boek gaat over de mythe. Mythes verklaren de wereld en hebben tevens een religieuze en morele functie. Het interessante uitgangspunt van Claes is dat de roman in het late hellenisme ontstond en dat de mythe voor haar ontstaan verantwoordelijk is. Niet de reis- en liefdesverhalen uit de achttiende eeuw, zoals wetenschappelijke bronnen meestal zeggen. Volgens de wetenschap is een mythe bedrog. Dat weten we vooral sedert de publicatie van 'The Golden Bough' ('De gouden tak'*), de beroemde antropologische studie van de Engelsman Frazer. Dat boek is zeer invloedrijk onder literatoren. Claes bespreekt de bijzonderheden. Zijn analyse is helder, zijn betoog is interessant. Naar zijn mening overleeft de mythe uiteindelijk toch de wetenschap en zijn negatieve imago. Het boek bevat een uitgebreide bespreking van de mythologische kern van enkele hedendaagse romans en dichtwerken, onder meer van Ida Gerhardt, Lucebert, Mulisch, Claus en Faverey. Achterin een systematische bibliografie van 6 p. Claes (1943) is ook bekend als vertaler.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.