De waterstandbeelden
Fleur Jaeggy
Fleur Jaeggy (Auteur), Annegret Böttner (Vertaler), Leontine Bijman (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Koppernik, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : JAEG |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Koppernik, 2021 |
VOLWASSENEN : ROMANS : JAEG |
Dirk Leyman
ob/kt/09 o
De herontdekking van de oudere vrouwelijke schrijver is een feit. Na Vivian Gornick, Sigrid Nunez, Joan Didion en Annie Ernaux lijkt nu ook de Zwitsers-Italiaanse Fleur Jaeggy (81) haar fijnproeversstatus eindelijk te gaan overstijgen, met een uitgave van haar in 1989 verschenen De gelukzalige jaren van tucht.
Haar reputatie groeide nadat Tim Parks Sweet Days of Discipline naar het Engelse taalgebied loodste. Maar altijd bleef er een zweem van mysterie rondom Jaeggy hangen, die nog altijd werkt op een oude, moerasgroene Hermès-typemachine. Aan interviews heeft ze geen boodschap: "Als ik een boek af heb, wil ik er niets meer mee te maken hebben."
De gelukzalige jaren van tucht is een zeer merkwaardige toevoeging aan het rijke kostschoolgenre. Er slaat een geraffineerde verontrusting af van deze roman, waarin Jaeggy's thema's zich haarfijn uitkristalliseren: genadeloze obsessies gepaard gaand met emotionele distantie, sluimerend geweld en 'het plezier van de teleurstelling'. Jaeggy schrijft bovendien prachtige zinnen, die in een oogwenk kunnen kantelen. Robuust maar beeldrijk, met een zelfverzekerde kracht én uitermate suggestief.
'Er zijn nu zoveel jaren voorbij en nog steeds zie ik haar gezicht voor me, een gezicht dat ik in andere vrouwen heb gezocht maar nooit heb gevonden. Ze was absoluut volmaakt. Op het griezelige af', zo stelt de anonieme 14-jarige vertelster vast over de ongenaakbare Frédérique, als ze terugblikt op haar jonge jaren op een kostschool. De intrede van de wereldwijze Frédérique verblindt en verscheurt haar. Ze wil een discipel van haar worden, of nee, eerder 'haar ziel in bezit nemen, samenzweren'.
Het decor van De gelukzalige jaren van tucht is het Bausler Instituut in Alpenzell, een rigide pensionaat in de Zwitserse Alpen. Dagelijks moet de directrice, de ascetische mevrouw Hofstetter, de eer bewezen worden. Met vaste hand wordt de lezer meegevoerd in een claustrofobisch universum. De kastjes van de meisjes in hun kamers zijn 'het geliefde kleine mortuarium van hun gedachten'.
Frédérique, dochter van een Geneefse bankier, personifieert de perfectie. Ze is gedienstig, plooibaar maar ook mateloos afstandelijk, met 'een nietszeggende lach': 'Frédérique kwam op mij over als, en ik weet dat het lachwekkend klinkt, een nihiliste. Daardoor raakte ik nog meer in haar ban.' Maar als de roodharige, extraverte Belgische Michelle opduikt, fungeert die als stoorzender. En wanneer haar vader sterft, moet Frédérique de kostschool bruusk verlaten.
Liefde en pijn raken elkaar in deze roman constant. Pas later zal de vertelster beseffen dat haar pensionaatsjaren mogelijk toch haar gelukkigste waren, hoewel ze er zo naar uitkeek 'de wereld binnen te treden'. Maar in die zo verlokkelijk lijkende buitenwereld ontbreekt de orde en groeit de verwarring. Dat zal ook Frédérique ondervinden.
Het leven, is dat niet 'de nachtmerrie van beloftes'? Jaeggy pepert het ons goed in, in een vrijwel perfecte roman, balancerend tussen wanhoop, grondeloze melancholie en ijle flarden geluk.
Koppernik, 102 p., 18,50 euro. Vertaling Annegret Böttner en Leontine Bijman.
Vicky Vanhoutte
ob/kt/23 o
Al op de eerste bladzijde van De gelukzalige jaren van tucht ontregelt Fleur Jaeggy. De setting is een kostschool in het Zwitserse Appenzell, een 'Arcadië van ziekelijkheid'. Wie naar binnen kijkt, ziet 'een getemd woekeren'. Er wordt een verband gesuggereerd tussen idylle en dood. Een licht onbehaaglijk gevoel bekruipt me. Jaeggy heeft mij beet en zal niet meer lossen.
De terugblikkende, naamloze ik-verteller is 14 als op het Bausler Instituut een nieuw meisje arriveert. De 15-jarige Frédérique is een toonbeeld van orde, netheid, gehoorzaamheid, onderdanigheid en discipline, ze toont geen emotie, is vals vriendelijk tegen iedereen en schept daarmee een onoverbrugbare afstand. Ze is 'ongelooflijk volmaakt', een idee.
De ik-verteller imiteert Frédériques handschrift, wil haar veroveren en samen met haar neerkijken op de rest. Ze wil Frédérique zíjn. Het wordt een obsessie. Haar Duitse kamergenote, wier aanwezigheid ze meedogenloos afdoet als 'een optisch feit', vindt ze afstotelijk. Ze is te lieflijk, met haar wipneus en kuiltjes, te extravert, te onderdanig. Ze wil 'die Duitse' wurgen. Voor de Belgische Micheline zwicht ze wel. Micheline is in alles het tegendeel van Frédérique: zonnig, zacht, nabij en fysiek. Tot die haar gaat vervelen, want 'vrolijkheid is moeilijk te verduren'. Ondertussen heeft de ik-verteller haar liefde voor Frédérique verraden. Dan sterft Frédériques vader en verlaat ze de kostschool. De ik-verteller is haar onherroepelijk kwijt, ook al zal ze haar later nog twee keer ontmoeten.
Aroma's van slaafsheid
In haar onnavolgbare stijl schetst Jaeggy het leven op een elitekostschool in de jaren 50, de hiërarchie, het sadisme en masochisme op tienermeisjesmaat. Het is een wereld op zich, maar het is niet de wereld. De pijlers van het Bausler Instituut zijn gehoorzaamheid, orde en discipline, 'onze stapeltjes ondergoed en de opgevouwen truien moesten eruitzien als de muur van een vesting'. Het is een beschermende gevangenis, waar de geesten van de meisjes 'een rij grafnissen' zijn. Een wereld van orde is een tegennatuurlijke wereld, lijkt Jaeggy te willen zeggen. Het is een wereld van niet-leven, stilstand, dood, het is een graf. Het enige wat de ik-verteller dan ook wil, is zo snel mogelijk de echte wereld binnentreden. Al zal ze later terugverlangen naar haar kostschooltijd.
Zoals de meisjes worden gedwongen in een streng keurslijf, zo snoert Jaeggy als een meesteres de taal aan. De taal lijkt haar te gehoorzamen, zo zelfverzekerd schrijft ze. Haar zinnen zijn eigenzinnig en onvergetelijk: 'Haar rode haren waren prachtig, een prooi', 'een matte glimlach als een vaarwel dat blijft duren', 'de aroma's van slaafsheid (gistten) in haar (...) alsof het een roeping was'. Af en toe is ze grappig: 'In Appenzell heerste rust, en bij alle kostschoolmeisjes thuis ook, in de meubilering en de spiegels.' Op een clichématige formulering zul je haar niet betrappen.
Jaeggy's blik is afstandelijk en hard. Het is de blik van een meisje dat van haar achtste tot haar zeventiende haar leven op een pensionaat slijt, verstoken van liefde. 'Er werd nooit over liefde gesproken, zoals in de wereld wel gebruikelijk is', leest het. Ze kent niks anders dan de regels die in die microkosmos gelden en die haar ouders haar vanop afstand opleggen. 'Op het perron stond Herr Dr. op me te wachten, mijn vader', zegt de ik-verteller ergens. De volgorde is alleszeggend. Van haar moeder, die in Brazilië woont, krijgt ze orders per post. Ze noemt haar geen enkele keer 'mijn moeder', wel 'de briefschrijster in Brazilië'. Het is wonderlijk hoe net in het afstandelijke Jaeggy de eenzaamheid van het meisje kan laten doorsijpelen. Het is niet verwonderlijk dat die op Frédérique valt, de verpersoonlijking van alles wat van haar wordt verwacht, maar waaraan ze maar moeilijk kan beantwoorden, omdat ze nog te rebels is. Omdat ze wil leven.
Een blik is een vuist
Frédérique lijkt dat niet te willen doen. Ze is 'een marmeren beeld'. De ik-verteller associeert haar ongenaakbaarheid ook met geweld. Bloedmooi zijn deze zinnen: 'Ik dacht aan haar als aan een halve maansikkel, een oosterse hemel. Terwijl alles slaapt, maait zij hoofden af.' Haar haar is dan weer 'steil als een lemmet', haar blik 'als een vuist tegen mijn rug'. Ze is 'een nihiliste zonder passie, met haar nietszeggende glimlach, als aan de voet van de galg'. Die galg brengt ze herhaaldelijk in verband met Frédérique, net als de strop en het graf. Jaeggy expliciteert nergens, laat onbepaald en suggereert alleen maar. Het komt des te harder binnen. Het onbehaaglijke gevoel dat mij op de eerste bladzijde overviel, bleef nog lang nadat ik het boek had uitgelezen hangen.
Het zal inmiddels duidelijk zijn: Fleur Jaeggy lezen is geen walk in the park. Haar zinnen kenteren ook abrupt en haar overgangen hebben een eigen, niet altijd verklaarbare logica. Verheldering krijg je niet. Meer dan haar proberen te begrijpen moet je haar aanvoelen. Geef je eraan over, en het wordt een genot.
In De gelukzalige jaren van tucht, verschenen in het Italiaans in 1989, zijn de stijl en thema's al aanwezig die Jaeggy in SS Proleterka (2001), eveneens uitgegeven bij Koppernik, uitkristalliseerde. SS Proleterka is radicaler, beter, stijl en inhoud vallen er perfect in samen. Toch is De gelukzalige jaren even verpletterend. Alleen al omdat Jaeggy je zo subtiel tussen de regels laat voelen wat woekert in een getemd meisjeshart. Aan Frédérique gaat de ik-verteller kapot. Ik ga altijd een beetje kapot als ik Fleur Jaeggy lees.
Herziene vertaling door Annegret Böttner en Leontine Bijman, Koppernik, 104 blz., 18,50 €.
Emilia Menkveld
em/ov/06 n
Hij doet echt zijn best, de journalist van The New Yorker die Fleur Jaeggy (Zürich, 1940) onlangs te spreken kreeg voor een zeldzaam interview. In haar appartement in Milaan vraagt hij de Zwitsers-Italiaanse schrijfster naar haar vriendschap met Ingeborg Bachmann, Oliver Sacks en Joseph Brodsky. Naar haar pas overleden echtgenoot, de Italiaanse uitgever en schrijver Roberto Calasso. Naar haar oudere werk en huidige bezigheden.
Het antwoord bestaat meestal uit slechts een paar woorden ('schrijven interesseert me totaal niet'). Ja, haar geliefde groene typemachine, bijgenaamd Hermes, daar wil ze wel over uitweiden.
In haar romans en verhalen is Jaeggy al net zo kort van stof. Haar stijl is zó bondig, zó geslepen. 'Zelfs de spaarzaamste Italiaanse dichter schrijft langere zinnen', merkte vertaler Frans Denissen eens op. Zijn prachtige vertaling van SS Proleterka, over een bevoorrecht maar emotioneel verwaarloosd meisje dat een bootreis maakt met haar vader, was vorig jaar genomineerd voor de Europese Literatuurprijs.
Nu verschijnt bij uitgeverij Koppernik ook de korte roman waarmee Jaeggy in 1989 doorbrak. Alleen nog niet in Nederland. De gelukzalige jaren van tucht speelt op een Zwitsers internaat in het kanton Appenzell en heeft net zo'n soort meisje als protagonist. (De schrijfster is zelf jaren op kostschool geweest.) De herziene vertaling van Annegret Böttner en Leontine Bijman doet dit kleinood recht.
Al op de eerste pagina maakt Jaeggy het haar lezers benauwd. In Appenzell, vertelt de ik-figuur, krijg je voortdurend het gevoel dat zich in de huizen, achter de keurige, witomlijste ramen met bloemen in de vensterbank, 'koel-sombere, enigszins ziekelijke dingen afspelen. Een Arcadië van ziekelijkheid.' Aan de andere kant van de vensters roept het berglandschap een 'heilig moeten' op.
Van dat moeten trekt de verteller zich weinig aan. 'Ik deed Frans en Duits en algemene ontwikkeling. Ik deed helemaal niets.' Liever droomt ze van de echte wereld en de dag van vertrek, die onbereikbaar ver weg lijken. Haar eenzaamheid is peilloos. Moeder zit in Brazilië en geeft het schoolbestuur via brieven instructies over haar dochter, die zelf nooit iets van haar hoort. Vader woont permanent in hotels en laat zich ook zelden zien.
Binnen de muren van de kostschool hangt een doodse sfeer. Niet alleen de dingen, ook de meisjes zelf hebben een 'zweem van mortuarium', met hun eeuwige, gehoorzame glimlach. Met geen van hen heeft de ik-figuur echt contact. Haar Duitse kamergenote, een ijdeltuit met een vroegrijp lichaam, roept bij haar vooral moordneigingen op.
In deze microkosmos lijkt de tijd gestold. De eigenzinnige vorm versterkt die indruk. In haar nerveuzige zinnetjes springt Jaeggy van kenschets naar kenschets, van voorval naar voorval. Dialogen zijn er nauwelijks. Werkwoordstijden lopen door elkaar: 'Ik voelde dat ze me nooit zou schrijven. Dat was niets voor haar. Ze verdwijnt.'
De komst van 'een nieuwe' doorbreekt de sleur; de enige echte plotlijn. De bankiersdochter Frédérique is beeldschoon en onaantastbaar. 'Ze had niets menselijks. Ze leek ook afkerig van alles. Het eerste wat ik dacht: die is daar verder in gegaan dan ik.' De verteller besluit dat ze haar móét veroveren - meermaals en nadrukkelijk gebruikt ze dat woord.
Tot haar vreugde ontstaat er een amitié amoureuse, zoals de ik-figuur het noemt, maar die warme woorden lijken bijna misplaatst: de verhouding blijft kil en afstandelijk. De meisjes raken elkaar nooit aan, leggen hooguit een hand op een schouder. Ze praten over kunst en literatuur, meer niet. Frédérique noemt de ik-figuur een esthete, andersom vindt zij haar een nihilist. 'Daardoor raakte ik nog meer in haar ban. Een nihiliste zonder passie, met haar nietszeggende glimlach, als aan de voet van de galg.'
IJskoud proza is het, maar vol van spanning en suggestie. Als een tragisch voorval de meisjes uit elkaar drijft, wordt pas echt duidelijk wat er zo gelukzalig is aan die jaren van tucht. Bij de aankondiging van vertrek, het vooruitzicht verlaten te worden, voelt de ik-persoon een hevige blijdschap - het 'genot van de teleurstelling', haar als kostschoolmeisje zo bekend. Ze beschrijft het als een lichte, aangename roes, die ze nadien niet meer heeft ervaren. En Jaeggy laat zien: als je zo hebt geleerd om lief te hebben, kan het nog knap lastig worden in het leven.
****
Uit het Italiaans vertaald door Annegret Böttner en Leontine Bijman. Koppernik; 104 pagina's; € 18,50.
(bvds)
te/ep/21 s
Heel af en toe krijg je een boek onder ogen dat zich als een priem onder je her senpan boort. ‘De gelukzalige jaren van tucht’, oorspronkelijk uit 1989, is zo’n boek. In beklemmend precies proza herinnert een vrouw zich haar kostschooltijd. Een nieuw meisje, dat ‘niets menselijks’ heeft, wordt het object van haar obsessie: ze is perfect, gedien stig, afstandelijk, volstrekt leeg en soeverein verheven. De afgunstige verteller be seft: de nieuwe is er nog ver der in gegaan dan zijzelf, in de onthechting, in de ascese, in de onderdanigheid. Daarom wil
ze haar hebben, bezitten, straf fen zelfs, totaal, radicaal, want in die gedisciplineerde omge ving is liefde hetzelfde als con trole, genot hetzelfde als pijn. Het absolute of de ondergang, vernederen of vernederd wor den: tussen de felste extre men is in dat universum geen spleetje ruimte. Als een meedogenloze mees teres trekt de Zwitserse, in het Italiaans schrijvende Fleur Jaeggy een muur van gebalde, beenharde zinnen op waarte gen ze je onbewogen te pletter laat lopen. Haar briljante kor te roman ‘SS Proleterka’, het beste boek van 2003 volgens The Times, verscheen eerder dit jaar al in het Nederlands. En nu dit grandioos gestileerd, gesublimeerd geweld. Hoog tijd dat deze writer’s writer ook u autoritair in het gezicht komt meppen.
Marnix Verplancke
te/ep/22 s
‘In Appenzell ontkom je niet aan wandelen. Als je de kleine witomlijste ramen bekijkt en de nijvere, stralende bloemen op de vensterbanken, ontwaar je een tropische stilstand, een getemd woekeren, en krijg je het gevoel dat er zich binnenshuis koel-sombere en enigszins ziekelijke dingen afspelen.’ Ja, Appenzell, bekend van zijn kaas en zo ongeveer het laatste plekje in Europa waar vrouwen stemrecht kregen. Je gaat er niet naartoe om met een lading frisse ideeën weer huiswaarts te keren. Dat Fleur Jaeggy haar roman De gelukzalige jaren van tucht , oorspronkelijk verschenen in 1989, in Appenzell laat spelen schept dus verwachtingen.
In het boek denkt een anonieme vertelster terug aan haar kostschooljaren in het Bausler Instituut. Of eerder aan dat ene jaar niet lang na het einde van WO II dat haar leven zou veranderen, toen ze veertien was. Net zoals het hoofdpersonage uit Jaeggy’s een paar jaar geleden vertaalde en onder het lof bedolven SS Prolterka heeft het meisje een rijke, maar ook verwaarlozende achtergrond. Haar vader is constant op reis, en van haar moeder ontvangt ze af en toe een brief, uit Brazilië. Maar in feite geldt dat voor alle meisjes in het instituut. Hun ouders hebben betere dingen te doen dan hun kinderen opvoeden. Dat laten ze liever over aan mevrouw Hofstetter, de directrice, en haar ooit ambitieuze, maar inmiddels uitgerangeerde man, die de meisjes in de kostschool verbitterd gadeslaat, omdat hun leven nog moet beginnen en het zijne in feite al lang voorbij is. Alleen voor het ziekelijke dochtertje van een Afrikaanse president voelt hij enige affectie.
Maar dan komt er een nieuw meisje, Frédérique, dochter van een bankier uit Genève, voor wie de vertelster als een blok valt. Waarom weet ze in feite niet. Over frivoliteiten sprak ze nooit en op diepzinnige gedachten was ze evenmin te betrappen. Het leek wel alsof Frédérique nooit echt aanwezig was, en in haar afwezigheid ongenaakbaar. Ze hield van orde, terwijl de vertelster sympathiseerde met meisjes die van de hoogste verdieping van de kostschool naar beneden sprongen, gewoon om iets onordelijks te doen. Tot een omhelzing kwam het nooit tussen de vertelster en Frédérique. ‘Soms legde ze haar hand op mijn schouder en dat had eeuwig zo moeten duren, in de bossen, in de bergen, op de paden, une amitié amoureuse , zeggen de Fransen.’
Maar het blijft natuurlijk niet eeuwig duren. Eerst duikt de Belgische Micheline op, een tetterend leeghoofd dat zich aangetrokken voelt tot de vertelster, iedere dag nieuwe kleren draagt en niet beseft dat vrolijkheid na verloop van tijd een gruwel kan worden. Zij lokt de vertelster weg bij haar geliefde. Wanneer niet veel later de vader van Frédérique sterft en deze terugkeert naar huis, is de breuk compleet. Ze nemen afscheid op het perron en beseffen dat hun adieu voor altijd zal zijn.
Jaeggy beschrijft dit alles vanuit het heden. Getekend door afstandelijke melancholie kijkt ze terug naar die jaren van de tucht, zoals ze haar jeugd in de kostschool beschrijft. Het waren gesloten jaren, waarin wrok en liefdeloosheid regeerden, maar uiteindelijk waren het ook gelukkige jaren. Hoe het de vertelster zelf verder verging, kom je niet echt te weten. We krijgen nog wel een paar van haar schoolgenoten te zien – ook Frédérique trouwens, die de vertelster op een avond ontmoet in een filmzaal, maar de magie is weg. Wat rest, is een eindeloze herhaling van afstompende ervaringen. Baadde het Bausler Instituut in een koel-sombere en bijwijlen ziekelijke sfeer, dan ging het daarna alleen nog maar bergaf. We leven allemaal, zo zou je kunnen besluiten na het lezen van Jaeggy, in Appenzell.
*****
Koppernik (oorspronkelijke titel: I beati anni del castigo), 104 blz., € 18,50.
Redactie
Een vrouw die tien jaar van haar jeugd op een kostschool doorbracht, denkt met nostalgie en afkeer terug aan deze periode in haar leven. Zij geeft haar observaties van de meisjes om haar heen door de ogen van een volwassene twintig jaar na het verlaten van de school. Zij beschrijft haar functioneren in deze omgeving die beheerst wordt door orde en tucht en gebrek aan liefde. De ouders leggen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding bij de schoolleiding. De onmacht van de hoofdpersoon die warmte kan geven noch ontvangen, vormt ook na twintig jaar nog een probleem, maar in de maatschappij zijn geen vaste regels, het houvast is verdwenen. Een aanklacht tegen het kostschoolleven. Goede karakterbeschrijving. Een boeiend maar vaak wrang verhaal. Normale druk.
Jann Ruyters
ob/kt/30 o
Hoe komt het toch dat de nu 81-jarige Zwitserse Fleur Jaeggy die zo'n aansprekende, eigen stem heeft, als schrijver zo onbekend is gebleven? Het is niet alsof ze ver weg op een Zwitserse berg leefde. Jaeggy was sinds de jaren zestig, tot zijn dood deze zomer, getrouwd met Roberto Calasso, auteur en uitgever, een 'literair instituut' in Italië. Ze woonden in Milaan.
'Jaeggy schrijft met een scalpel' schreef Gerwin van der Werf in zijn bespreking van de roman SS Proleterka die enkele jaren terug hier in vertaling verscheen. Nu komt uitgeverij Koppernik met een herziene vertaling van De gelukzalige jaren van tucht, een korte roman uit 1989, waarvoor Jaeggy in Italië meermaals werd bekroond.
Veel indruk maken de scherpte en het abstraherend vermogen van de jonge vertelster die op een Zwitsers pensionaat, Bausler Institut, in de ban raakt van een getalenteerde, volmaakt beheerste medeleerlinge, 'een nihiliste zonder passie'. Haar onderdanige medeleerlingen, brave, welopgevoede meisjes, verdraagt de 'ik' nauwelijks.
Het zorgt voor vileine beschrijvingen: 'Je leven lang leer je bedanken met een glimlach. Een vervloekte glimlach. De gezichten van kostschoolmeisjes hebben dan ook iets van een mortuarium.'
De sfeer is tijdloos, lijkt negentiende eeuws, behalve dat de oorlog opduikt in de tekst, en een nieuwe leerling met Rita Hayworth wordt vergeleken. De meisjes worden door de leraressen klaargestoomd voor het vrouwenleven: bals, huwelijk, die glimlach. De 'ik' verzet zich, maar niet hardop. 'Binnen de idylle van mijn opvoeding stond ik aan het begin van wrok. Wrok tegen de idylle, tegen de natuur, de meren, het bloemschikken.'
Vert. Annegret Böttner, Leontine Bijman. Koppernik; 101 blz. € 18,50.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.