De gelukzalige jaren van tucht : roman
Fleur Jaeggy
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Koppernik, © 2022 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : JAEG |
Marnix Verplancke
ua/an/07 j
In À Rebours, de uit 1884 daterende cult-roman van Joris-Karl Huysmans, gaat hertog Jean Floressas des Esseintes op zoek naar het ultieme door de esthetiek gedreven leven. Hij trekt zich terug in een van alle luxe en verfijning voorziene kluizenaarswoning, waar hij zich omringt met boeken, schilderijen en de meest exquise wijnen, en zich overgeeft aan contemplatie. Mensen leiden alleen tot teleurstelling, meent hij, en daarom gaat hij hen liever uit de weg. Het is moeilijk om Fleur Jaeggy's uit 1980 daterende De waterstandbeelden te lezen zonder aan Tegen de keer te denken, zoals Huysmans roman in het Nederlands heet.
Jaeggy's hoofdpersonage Beeklam heeft immers heel wat gemeen met Des Esseintes. Ook hij hoeft niet te werken voor zijn geld en kon zich van kleins af aan ontpoppen als een verzamelaar. Ook hij heeft zich uit het dagelijks leven teruggetrokken in een eigen wereld vol artefacten. En ook hij houdt sinds de dood van zijn moeder Thelma niet langer van zijn medemensen. Haar dood was voor hem de aanleiding om zijn vader te verlaten en zich in de kelder van een Amsterdams huis terug te trekken, omgeven door standbeelden die tot aan de knieën in het water staan, met het geluid van de golfslag van de nabije zee op de achtergrond. Rosalind, Magdalena en Thelma noemt hij de beelden, naar de vrouwen van wie zijn vader ooit hield.
'Compagnon in de slavernij'
Wanneer hij op een dag in een park iemand ontmoet van wie hij meteen voelt dat hij ook geen gezelschap wil, omdat gezelschap vermoeit, weet hij dat hij een geestesgenoot gevonden heeft, of een compagnon in de slavernij, zoals hij zijn relatie met parkwachter Victor beschrijft, waarbij ze allebei meester en slaaf zijn. En dus vraagt hij de man om zijn bediende te worden.
Jaeggy, de in 1940 geboren Zwitsers-Italiaanse schrijfster die we vooral kennen van het magistrale De gelukzalige jaren van tucht, beschrijft Beeklams zwelgen in esthetische decadentie met haar notoir koele afstandelijkheid. Net zoals haar hoofdpersonage afscheid heeft genomen van de wereld, heeft zij afscheid genomen van hem. Hij treurt, weten we, maar hij zoekt niet naar verlichting.
Hij wil zich wentelen in het verdriet en ziet in de natuur alleen parallellen met de menselijke kwetsbaarheid. Bij het zien van een kikker denkt hij bijvoorbeeld: 'Zulke mooie schepsels, wezens die het hoofd achterover buigen zoals wij en zo de onderkant van hun kin en keel tonen, zo breekbaar, bijna een eerste teken van de ontbinding.'
In een tweede deel van De waterstandbeelden verschuift de focus naar Katrin en Kaspar, wellicht haar vader, maar zeker is dat niet. Ook zij wonen in een decadente wereld, al is die anders dan die van Beeklam niet van kille steen gemaakt, maar wel van zachtjesaan wegterende organische materie. Ze verblijven in een 18de-eeuws paviljoen dat stilistisch het midden houdt tussen de Zwitserse Alpen en het Verre Oosten, en omgeven wordt door bleke ruïnes van groen en aangevreten bloemen. Ook hier is de zee niet ver weg, zeker in de herfst en de winter niet, als de aanstormende golven over schipbreuken en dode zeelieden verhalen. Toen Katrin voor het eerst het paviljoen binnenstapte, waren de kamers sierlijk met stof en insecten bekleed. Een met schimmel en brokaat overtrokken stoel schommelde nog. 'Ze kende weinig vreugde', schrijft Jaeggy, 'en na de inspanning van blijdschap was, bij gebrek aan beter, ook het genot jezelf te haten geen al te vreemd vermaak.'
Net zoals in de wereld van Beeklam gebeurt er in die van Katrin weinig. De personages van De waterstandbeelden glijden als zijden gewaden ruisend langs elkaar heen, maar van echt contact is geen sprake. Ze zoeken elkaar niet om samen gelukkig te zijn, maar wel om kortstondig, in het mooiste uur van de nacht, als koelte in treurnis verandert, in eenzelfde eenzaam ongeluk op te gaan.
Puzzelstukjes
Waarover gaat deze bijna plotloze maar ook mateloos boeiende roman, die van de lezer evenveel aandacht vraagt als eender welke dikke pil? Over verlies natuurlijk, waarbij Jaeggy geen verhaal wil vertellen, maar je het verdriet veroorzaakt door de dood van een geliefd iemand wil laten voelen. "Water is een verbrand lichaam", laat Jaeggy Beeklam zeggen. Voeg daaraan toe dat De waterstandbeelden opgedragen is aan schrijfster Ingeborg Bachmann, die Jaeggy goed kende en die veel te jong stierf in een brand, en de puzzelstukjes beginnen op hun plaats te vallen.
Jaeggy schreef in haar boek haar verdriet van zich af, zou je kunnen besluiten. En ze rekende daarbij, net zoals Bachmann dat deed in een beroemde lezing uit 1959, af met het decadente estheticisme zoals dit bijvoorbeeld door de kortstondige nazisympathisant Gottfried Benn werd uitgedragen in zijn gedicht 'Kleine aster'. Daarin wordt een lijk bij een autopsie opengesneden, waarna er een lila aster in de buikholte valt en deze bij het weer dicht rijgen achterblijft in de dode. Waar brengt al dat gewentel in duisternis en decadentie ons? Op een plek waar persoonlijk genot en kille onverschilligheid hand in hand gaan. Of zoals Jaeggy schrijft: 'Er moet een esthetiek van het slachthuis bestaan.'
Alexandra De Vos
ua/an/14 j
Wij zijn allemaal alleen. Geen schrijver de drukinkt waard die dat niet weet, maar de ene zal die eenzaamheid bevechten met zingeving of passie of cynisme en de ander zal haar een waardig welkom bereiden. Vanuit de weidsheid van je eigen eenzaamheid naar het gedoe van de mensheid kijken, als met de ogen van een kind - dát moet je volgens Rilke kunnen. 'Nodig is alleen eenzaamheid, een grote innerlijke eenzaamheid.'
Niemand die dat beter begrijpt dan Fleur Jaeggy, een in het Italiaans schrijvende Zwitserse. Jaeggy (82) zou vaker gefêteerd moeten worden. Maar ze is zozeer gesteld op haar alleen-zijn dat het is alsof ze zich voetje voor voetje van de wereld heeft losgemaakt. Zo voelt dat als je haar kleine maar wonderlijke oeuvre leest. Het is elegant, melancholisch, vol diepte en nuance, en volstrekt uniek. En ja, eenzaam. Want het ontworteld zijn zit Jaeggy in het bloed.
De novellen De gelukzalige jaren van tucht en SS Proleterka weefden zich rond fragmenten uit haar jeugd. In de eerste wordt een meisje op kostschool gedropt nadat haar moeder de benen had genomen - het meisje vat een fascinatie op voor een ongenaakbare vriendin. In de tweede gaat een tiener op cruise met de vader die ze zelden ziet. Een echte toenadering blijft uit, het wees zijn is haar onder de huid gekropen.
Datzelfde gevoel van verweesdheid - ook al loopt er nog een vader rond - en van volstrekte innerlijke eenzaamheid ligt ten grondslag aan de novelle De waterstandbeelden (1980). Dat is Jaeggy op haar dromerigst, haar meest bevreemdend. Ze vertelt het levensverhaal van Beeklam, een drenkeling in het leven, en verzamelaar vanaf zijn kinderjaren. Hij woont met vader Reginald in een huis vol vervallen grandeur bij de Amsterdamse haven. De kelder staat onder water en loopt af naar zee, en die kelder vult Beeklam met standbeelden.
Speelgoed
'Figuratieve afbeeldingen van de pijn en de stilte' zijn die beelden. Ze trotseren zonder klagen het duister en de klotsende branding. Ze zijn de wachters bij Beeklams eenzaamheid, zijn speelgoed, 'een voorrecht van degenen die zonder hoop worden geboren en beginnen vanaf hun einde'. Beeklam was als kind al oud, te wijs voor de wereld.
Overdag zit Beeklam bij de haven, 's nachts loopt hij langs de grachten, een drenkeling op het droge. Hij slaat het leven achter de ramen van de huizen gade, maar gezelligheid weegt niet op tegen zijn verlangen naar stilte: 'Samenleven neemt het soort onschuld weg dat mensen die alleen zijn bezitten.'
Toch verdraagt Beeklam gezellen in zijn stilte, zolang ze die niet doorbreken met opdringerige toenadering; met bediende Victor heeft hij een zielsverwantschap, zoals ook zijn vader een bijzondere band heeft met bediende Lampe. Die kwam op een avond aanwaaien, 'op zoek naar een eenzaamheid die niet te veel verschilde van de zijne'.
Als vader Reginald plots verdwijnt, zal ook de zoon andere horizonten moeten opzoeken. Het Amsterdamse huis wordt ingeruild voor een achttiende-eeuws paviljoen, dat een thuis is voor oud brokaat, schimmel en een eenzelvig koppel dat de stilte belichaamt die Beeklam zoekt. Opnieuw komt een behoedzaam samenleven tot stand, een intimiteit op afstand.
Mensengezellen of beelden, in De waterstandbeelden bezitten ze de waardigheid die hen wachters van elkaars eenzaamheid maakt.
Zoveel sereniteit bij een thema als isolement is zeldzaam. Even zeldzaam als de schittering van Jaeggy's zinnen. Ze knoopt die aan elkaar met beelden die oplichten in de schemering als parels aan een halssnoer. 'De kussens van de slapenden ondergingen de nacht' of 'Een ijskoude tocht opende langzaam de deur, als met een hand, en toonde een afgrijselijke, heldere dageraad'. Mensen vallen uiteen in hun samenstellende delen ('Zijn oog lachte in het lentelicht'), landschappen en dieren worden met persoonlijkheid en subtiel gevoel bekleed.
Hoogste regionen
Veel verhaal moet je in De waterstandbeelden niet zoeken, de samenhang is los en fragmentarisch. Poëtische intermezzo's, dialoog, overpeinzingen in de eerste en beschrijvingen in de derde persoon wisselen elkaar af. Alles draait om sfeer, gevoel. Stilistisch zweeft Jaeggy in de hoogste regionen, waar schrijvers als Kafka, Rimbaud en Emily Dickinson thuishoren. Niet toevallig zijn dat originele denkers die een eigen wereld schiepen, eenlingen die met een bijzondere luciditeit het leven opmaten, of zoals Jaeggy schrijft, 'alsof eenzaamheid, het wees zijn, ongewild dwingt tot bijzonder nauwkeurige observaties'.
Bijzonder en nauwkeurig, dat is Jaeggy's genie. Verlies je in de eenzaamheid van deze ziel, kijk met de ogen van een kind en laat De waterstandbeelden je meevoeren naar haar kristallijne stilte.
Vertaald door Hilda Schraa. Koppernik, 109 blz., € 21,50. Oorspr. titel: 'Le statue d'acqua'.
(gvdw)
ru/eb/07 f
***()*
Het is een vreemde ervaring om een totaal ondoorgrondelijk boek te lezen. 'De waterstandbeelden' van de Zwitsers-Italiaanse Fleur Jaeggy is zo'n boek. Nu staat Jaeggy (1940) sowieso niet bekend als een schrijver die de lezers probeert te behagen, maar haar bekendste roman 'De gelukzalige jaren van tucht', die in 2021 in het Nederlands verscheen, ontroerde toch, en dat ondanks de ijzige, hardvochtige toon. In deze vroege Jaeggy (uit 1980) is ontroering niet te vinden. Wel vervreemding en leegte, als een schilderij van De Chirico. De eenzelvige Beeklam dwaalt door de half ondergelopen kelder van zijn kapitale huis in Amsterdam, die vol standbeelden staat. Hij overdenkt de dood van zijn moeder. Andere personages komen aan het woord. Het is soms alsof je een toneeltekst van Samuel Beckett leest, al is de taal poëtischer en afstandelijker. De personages praten, maar niet echt mét elkaar, zoals wanneer Beeklam uit zijn isolement lijkt te komen en de jonge Katrin (heeft Jaeggy zichzelf het boek in geschreven?) aanspreekt: 'En ik zag Beeklams woorden op haar gezicht in scherven breken, vallen, in het fruit pikken'.
Jaeggy houdt de lezer niet vast, jaagt hem ook niet weg, de lezer bekijkt het zelf maar. Die schijnbare onverschilligheid en koele precisie maken haar volstrekt uniek.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.