Malina
Ingeborg Bachmann
Ingeborg Bachmann (Auteur), Paul Beers (Vertaler), Ingeborg Dusar (Nawoord)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Koppernik, © 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BACH |
Christophe Van Gerrewey
ob/kt/16 o
In een voorwoord bij de onvoltooide roman Het geval Franza uit 1966 omschreef de Oostenrijkse auteur Ingeborg Bachmann (1926-1973) een uitgangspunt van haar oeuvre. 'Want het is het innerlijk waar alle drama's plaatsvinden, krachtens de dimensie die wij of gefingeerde personen aan dit lijden en doen lijden kunnen geven. Het is niet waar dat wij in een tijd zonder drama's leven, deze bewering is even onhoudbaar als elke andere, ook de mijne misschien dat die drama's er zijn.' Eigenlijk typeert het literatuur in het algemeen: menselijk lijden speelt zich al denkend en voelend af, en is een kwestie van taal - het zijn andermans uitspraken die ons gewelddadig kunnen krenken en kwetsen, terwijl we vervolgens op zoek blijven naar de juiste woorden om al die innerlijke drama's begrijpelijk te maken, en mededeelbaar.
Een nieuw soort taal
Bij Kopernik verscheen, in een vertaling van Paul Beers, de Verzamelde verhalen, met onder meer de bundels Het dertigste jaar en Simultaan, die al in de jaren tachtig vertaald werden. Het boek biedt een overzicht op de evolutie van Bachmann als prozaïst: in de jaren vijftig werd ze bekend als dichter, maar daarna ging ze zich op verhalen en romans concentreren. Het eerste deel bevat voornamelijk jeugdwerk, Bachmann schreef bijvoorbeeld 'Het veer' toen ze nog geen twintig was. Het zijn teksten waarin ze naar een stem zoekt, en met wisselend succes vaak allegorisch aandoende registers uitprobeert.
Het contrast is groot met de bundel Het dertigste jaar (verschenen in 1961) - in kwaliteit zowel als in coherentie. Wat Bachmanns generatie kenmerkt, is uiteraard de Tweede Wereldoorlog, die zij als kind meemaakte. In 'Jeugd in een Oostenrijkse stad' schrijft ze over de hypocrisie, het opportunisme en de zelfdestructie van een land dat zich aan het nazisme overleverde: 'Er is geen geld in huis. Geen munt valt meer in het spaarvarken. In het bijzijn van de kinderen spreekt men slechts in bedekte termen. Ze kunnen niet raden dat het land op het punt staat zichzelf te verkopen, en de hemel erbij, waaraan iedereen trekt tot hij kapotscheurt en een zwart gat te zien geeft.' Een groot deel van Bachmanns oeuvre gaat over dat trauma. Maar de vraag is ook of jonge Oostenrijkers nog een leven kunnen hebben dat niet in het teken staat van de misdaden en de slachtoffers van vorige generaties. Doen er zich geen nieuwe misdaden voor - is er geen hedendaags, oorspronkelijk, individueel ongeluk? En waarom zou er daar, in zogenaamde vredestijd, niet ook aandacht voor mogen zijn? Bachmann suggereert dat lijden niet te becijferen valt, en niet te vergelijken: ook wie deel uitmaakt van een geprivilegieerde en machtige bevolkingsgroep kan (en mag) doodongelukkig en op de dool zijn.
'Het dertigste jaar' is daar een weerslag van, en het is een van de beste korte prozastukken uit de twintigste eeuw, dat Bachmann deels schreef als reactie op De man zonder eigenschappen van Musil. Veel uitzonderlijks gebeurt er niet: een man verhuist van Wenen naar Rome en weer terug. Zijn probleem is precies dat hij voortdurend eigenschappen krijgt aangereikt die nooit stroken met wat hij als werkelijk ervaart. De mensen spreken wat hij 'boeventaal' noemt, wat hem in grote mate van hen isoleert. Bachmann voltooide eind jaren veertig een doctoraat over (of eerder tegen) Heidegger, die de taal op een esoterische manier tot iets maakte waar zo weinig mogelijk mee mag worden uitgedrukt. Zelf ontwikkelde ze zich in de richting van Wittgenstein, die de taal verheerlijkte noch opgaf, maar naar de grootst mogelijke precisie streefde. De paradox bij Bachmann is dat het literaire resultaat van dat streven niet uit clichés, herkenbare zegswijzen of sentimentele grootspraak mag bestaan - ze schrijft vreemde zinnen, in een soort nieuwe taal, die net daarom iets wezenlijks kan onthullen, maar ook altijd op grenzen stuit. Zoals de man in 'Het dertigste jaar' denkt: 'De geest, die mijn vlees als herberg heeft, is een nog grotere bedrieger dan zijn schijnheilige waard. Vóór alles moet ik vrezen hem aan te treffen. Want niets wat ik denk heeft met mij te maken. Elke gedachte is niets anders dan het ontkiemen van vreemde zaden. Niets van alles wat mij beroerd heeft ben ik bij machte te denken, en ik denk dingen die mij niet beroerd hebben.'
Verlangen naar waarheid
Simultaan verscheen in 1972, een jaar voor Bachmanns vroegtijdig overlijden. Zoals Ingeborg Dusar, professor Duits aan de Universiteit Antwerpen, het schrijft in een nawoord bij dit boek, betekende deze bundel (die als werktitel Wienerinnen droeg) een nieuwe fase in haar oeuvre - dubbelzinniger, komischer ook, en feministisch. De hoofdpersonages in deze vijf verhalen zijn vrouwen die weliswaar niet zomaar succesvol te noemen zijn, maar die evenmin het slachtoffer worden, zoals in haar romans geregeld gebeurt, van dominante, om niet te zeggen sadistische mannen. Soms komt dat omdat ze, uit levenswijsheid, niet zo nodig alles onder ogen willen zien. Miranda in het verhaal 'O gelukkige ogen' heeft letterlijk een oogafwijking, die het haar toestaat om de vreselijke wereld door middel van een waas op afstand te houden. En toch blijft in de vijftigjarige Elisabeth, hoofdpersonage in de novelle 'Drie paden naar het meer' waarmee Simultaan afsluit, dat snijdende, licht paranoïde verlangen bestaan naar waarheid, en naar waarachtig spreken. 'Wie vraagt mij eens wat,' roept ze in gedachten uit, 'wie vraagt eens iets aan iemand die zelf denkt en durft te leven, en wat hebben jullie van mij en zoveel anderen gemaakt met dat krankzinnige begrip voor elk probleem, en is het dan echt nog nooit bij iemand opgekomen dat men de mensen kapot maakt als hun de taal wordt ontnomen en daarmee het beleven en denken.'
Alles wat Bachmann schreef, is te beperken tot een strijd van vrouwen tegen mannen, zoals vorig jaar Merve Emre nog deed in The New York Review of Books. En toch zou dat jammer zijn, want deze verhalen zijn er voor iedereen bij wie het bestaan 'hard binnenkomt', en dan vooral voor wie lijdt aan dergelijke even alomtegenwoordige als platvloerse uitdrukkingen. Enkel als het leven zo meticuleus mogelijk in woorden wordt vertaald zoals door Bachmann, valt er mee om te gaan.
Vertaald door Paul Beers, Koppernik, 504 blz., 29,90 €. Oorspr. titel: 'Sämtliche Erzählungen'.
M.B. Malm
Alle verhalen van de bekende en bekroonde Oostenrijkse schrijfster Ingeborg Bachmann (1926-1973), uitstekend vertaald door en met een inleiding van Paul Beers. Hoewel Bachmann vooral bekend is als schrijfster van lyrische teksten, hebben haar verhalen grote indruk gemaakt, o.a. op M. Frisch en P. Celan. Haar verhalen zijn levensecht en achter de zinnen schuilt een dieper inzicht in menselijke gedachten en handelingen. De karakters in haar verhalen worden psychologisch uitgediept en meestal blijft er nog iets te interpreteren over voor de opmerkzame lezer. Daarbij is het niet altijd het verhaal zelf dat de lezer in zijn ban trekt, het is ook de intensiteit van de taal, doorspekt met poëtische beelden. Hiertoe dragen haar trefzekere schrijfstijl en woordkeuze zeker bij. Een aantal verhalen is gebaseerd op autobiografische ervaringen en daardoor ook doordrongen van een zekere levenswijsheid en -waarheid. Een fantastische verhalenverzameling, niet voor grote groepen lezers, wel voor de fijnproevers. Voorzien van een nawoord van Ingeborg Dusar. Buitengewoon aan te bevelen.
Koen Schouwenburg
em/ov/06 n
Alle problemen, meende Ingeborg Bachmann (1926-1973), 'monden voor de schrijver allemaal uit in het conflict met de taal'. Is het mogelijk om de werkelijkheid te beschrijven met taal? Om gevoelens en gedachten secuur te verwoorden? Of zorgen de grenzen van de taal ervoor dat we de ander nooit werkelijk zullen begrijpen en kennen?
Deze vragen domineren Bachmanns intellectuele proza. Haar onlangs bij uitgeverij Koppernik verschenen Verzamelde verhalen zijn niet makkelijk verteerbaar. Het vereist inspanning om door te dringen in deze eigenzinnige en mistroostige literatuur waarin de dood geregeld wordt beschouwd als 'het enige toevluchtsoord voor de ontzettende krenking die het leven is'.
Ingeborg Bachmann werd op 25 juni 1926 in Klagenfurt geboren. Die hoofdstad van de Oostenrijkse deelstaat Karinthië is zowel het decor van het openingsverhaal van de bundel Het dertigste jaar (1961) als van het afsluitende verhaal uit Simultaan (1972). Haar vader wordt in 1932 lid van de NSDAP en een jaar voordat de oorlog uitbreekt, wordt Oostenrijk in 1938 door Hitler geannexeerd. 'De tijd van de bedekte termen is voorbij', schrijft Bachmann in Jeugd in een Oostenrijkse stad. Op twintigjarige leeftijd verscheen in juli 1946 haar eerste publicatie: het korte verhaal De veer. Al in deze tekst zijn de sfeer en de thema's aanwezig die haar oeuvre zullen domineren.
Veerman Josip 'is met zichzelf alleen'. Hij wacht op Maria om haar naar de overkant van de rivier te brengen. Als Maria eindelijk komt, zegt Josip gepikeerd dat het nu te laat is. Hij gedraagt zich als een hork, zoals zoveel mannelijke personages in de verhalen van Bachmann. Josip kan zijn verlangens en gevoelens niet goed verwoorden en zo ontstaat een kloof tussen Josip en Maria, zoals de rivier 'een scheiding' van het land betekent.
Bachmann meende dat het menselijke drama zich afspeelt in de geest: het gaat niet om handelingen en gebeurtenissen, maar om de weergave van het onzichtbare, van gevoelens en gedachten. Deze verhalen worden zodoende vooral bevolkt door tobbers en twijfelaars.
Zo is de naamloze mannelijke hoofdfiguur uit het titelverhaal van Het dertigste jaar een 'nietsdoener uit wijsheid'. In dit verhaal, misschien wel één van de beste teksten uit Bachmanns oeuvre, is het afgelopen met het vrijblijvende leven. In zijn dertigste levensjaar is het menens geworden en de man vraagt zich af wie hij is. 'Wie ben ik dan, in de gouden september, als ik alles van mij afstroop wat men van mij heeft gemaakt?'
Wat volgt is een prachtige poëtische passage, want deze tekst is veeleer lyrisch dan verhalend: 'Ik, deze bundel van reflexen en een goed opgevoede wil, Ik gevoed door afval van geschiedenis, afval van drift en instinct (...)'.
De personages van Bachmann beschouwen het leven als een gevecht. Voor hen staat samenleven gelijk aan strijden. Veelzeggend is de treinscène uit het verhaal Het dertigste jaar waarin de hoofdpersoon in een overvolle coupé moet knokken voor zijn plekje: 'Plotseling betrapte hij zich erop hoe ook hij met zijn elleboog werkte om de vrouw en het kind terug te duwen'.
Een jaar voor haar overlijden in 1973 verscheen Bachmanns laatste boek Simultaan. In deze bundel ontbreekt de intensiteit die Het dertigste jaar zo beklemmend maakt. Al is er ook hier geen gebrek aan schrijnende passages.
De mooiste staat in de novelle Drie paden naar het meer waarin Elisabeth haar vader bezoekt. Op een dag gaan ze samen zwemmen: 'Toch zwom ze nog een keer, haar vader zwom ook nog een keer en ze troffen elkaar in het meer bij een boomstam die als een boei in het water deinde. Daddy, I love you, schreeuwde ze hem toe, en hij riep: Wat zei je? Ze schreeuwde: Niets. Ik heb 't koud.'
Vert. Paul Beers Koppernik; 452 blz. €29,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.