De Russen!
Tom Lanoye
Anton Tsjechov (Auteur), Hans Boland (Vertaler), Sophie Levie (Nawoord)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak en Van Gennep, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : TSJE |
Shira Keller
2/ei/18 m
*****
‘De tijd gaat snel en toch verveelt men zich hier dood.’ Het zinnetje komt uit ‘De dertig beste verhalen’, een nieuwe bloemlezing van verhalen van Anton Tsjechov (1860-1904) in een bijzonder heldere nieuwe vertaling van Hans Boland. De vrouw met het hondje zegt het in het gelijknamige beroemde (en prachtige) verhaal, maar al Tsjechovs personages hadden het kunnen uitspreken. Ze zijn maar al te vertrouwd met het lockdowngevoel: zonder uitzondering voelen ze zich ingeperkt, opgesloten, ontevreden, teleurgesteld in het leven. Zij staan stil en de tijd raast voort. Allemaal vervelen ze zich ondertussen te pletter. Elders in ‘De vrouw met het hondje’ staat nog zo’n zinnetje dat zich prima als metafoor voor Tsjechovs werk laat lenen. Een man legt zijn dochtertje uit hoe het mogelijk is dat het sneeuwt, terwijl het 3 graden boven nul is: ‘Dat komt omdat dat de temperatuur aan de grond is, terwijl het in de hogere lagen van de atmosfeer veel en veel kouder is.’ Twee temperaturen tegelijk. Welke is de echte? Wat is waar, wat is schijn? Precies dat is wat Tsjechov lezen zo leuk en zo uitdagend maakt: soms is het contrast tussen twee werkelijkheden – binnenkant en buitenkant, verbeelding en realiteit, waarheid en voorwendsel – zo groot dat het ervan begint te onweren. Je moet de personages niet zomaar
geloven, want om de sleur te doorbreken houden ze net zo goed zichzelf voor de gek. Alle geestdrift en hoop die ze kunnen opbrengen, wordt op één of ander verlangen gericht, niet omdat de vervulling hen ook maar een snipper gelukkiger zou maken, maar om het verlangen zelf. Het houdt hen op de been. Hoe uitzichtlozer de realiteit, des te hartstochtelijker wordt er bij Tsjechov gehunkerd. ‘Waar de vrouw regeert’ (1894) draait om de ongelukkige Anna. Ze is door een erfenis rijk geworden en ze denkt onterecht dat ze zich door dat geld zo beroerd voelt. Ze verveelt zich kapot. Weet je wat, denkt ze, ik moet met een arbeider trouwen, dat zou helpen. Prompt is ze tot over haar oren verliefd op de eerste de beste arbeider die ze tegenkomt, een zekere
Pimenov. Ze vindt hem erg aantrekkelijk. Zijn kledingstijl is ook smaakvol: ‘De mouwen van zijn jasje waren weliswaar iets te kort en de taille zat te hoog, en ook zijn broek met die smalle pijpen was nogal ouderwets, maar zijn stropdas was stijlvol en zwierig gestrikt.’ Twee temperaturen. Zo doet Tsjechov dat. Hij toont het allebei: wat er echt te zien is, en wat Anna ziet. Dat laatste heeft weinig met de persoon Pimenov te maken. Anna is verliefd op een verzinsel, een idee. In ‘De vrouw met het hondje’ (1899) klaagt Goerov, een getrouwde rokkenjager, dat zijn minnaressen ‘altijd een beeld van hem [hadden] gehad dat niet strookte met de werkelijkheid’. Het was met hen nooit echte liefde geweest, want ‘ze hielden niet van de man die hij was, maar van de persoon die ze zelf hadden gefantaseerd en naar wie ze wanhopig op zoek waren’. De ironie wil dat Goerov ten prooi valt aan een extatische verliefdheid op een projectie. Tsjechov vertelt het subtiel, de lezer staat nauwelijks boven het personage. Mede daardoor wordt indringend voelbaar waaróm een mens zich zo kan laten meeslepen door een obsessie. Is Goerov samen met Anna, dan verliest hij alle besef van tijd. Het is niet zijn slechte huwelijk, zijn saaie baan bij de bank of zijn oppervlakkige vriendenkring die hij met de affaire ontvlucht, maar de vergankelijkheid zelf. Dat is wat in al Tsjechovs teksten op het spel staat, en wat maakt dat er altijd een onderstroom van melancholie in te voelen is, hoe lichtvoetig en komisch ze soms ook zijn. Dát is waar de personages zich met zoveel hartstocht tegen teweerstellen: tegen het absurde gegeven dat het leven eindig is.
Mieke Starmans-van Haren
Als de beste schrijver van korte verhalen is de Russische arts/auteur van eind 19de eeuw nu in een nieuwe vertaling van Hans Boland verkrijgbaar. Uit de honderden verhalen zijn de meest kenmerkende gekozen en zo nodig van noten voorzien. Het dagelijks leven in het Rusland van die tijd wordt geestig, meeslepend en nergens melodramatisch, duidelijk door verhalen van boeren, kappers, marskramers, arm en rijk op het platteland en in provinciesteden in de Oekraïne. Anders dan Tolstoi en Toergenjev kwam de arts met alle lagen van de bevolking in contact. De liefdesgeschiedenis in 'De dame met het hondje' is onvergetelijk, maar veel personen en landschappen, zoals in het steppeverhaal, maken een blijvende indruk. De melancholie en stille humor doordrenken het werk en je doet veel informatie op. Het is knap vertaald met een levendig taalgebruik, dat zo zou passen in onze tijd. Met een nabeschouwing van Sophie Levie, die de selectie verklaart en sommige karakters toelicht. Mooie gebonden uitgave met ruime bladspiegel.
Shira Keller
2/ei/01 m
De tijd gaat snel en toch verveelt men zich hier dood.' Ik weet niet hoe het met u zit, maar op mij is die zin behoorlijk van toepassing, sinds corona en de diverse lockdowns. Ik kom tot niets. En als je weinig meemaakt, is er gewoon weinig te onthouden; logisch dat het lijkt alsof de dagen achter je verdampen. Allemaal kwijtgeraakte tijd.
Het zinnetje komt uit De dertig beste verhalen, een nieuwe bloemlezing van verhalen van Anton Tsjechov (1860-1904) in een bijzonder klare nieuwe vertaling van Hans Boland. De vrouw met het hondje zegt het, in het gelijknamige beroemde (en prachtige) verhaal, maar op zich had het kunnen worden uitgesproken door al Tsjechovs personages. Ze zijn maar al te bekend met het lockdowngevoel; zonder uitzondering voelen ze zich ingeperkt, opgesloten, ontevreden, teleurgesteld in het leven. Zij staan stil, en de tijd raast voort. Allemaal vervelen ze zich ondertussen te pletter.
Elders in 'De vrouw met het hondje' staat nog zo'n zinnetje dat zich prima als metafoor voor Tsjechovs werk laat lenen. Een man legt zijn dochtertje uit hoe het mogelijk is dat het sneeuwt, terwijl het drie graden boven nul is: 'Dat komt omdat dat de temperatuur aan de grond is, terwijl het in de hogere lagen van de atmosfeer veel en veel kouder is'. Twee temperaturen, tegelijk. Welke is de 'echte'? Wat is waar, wat is schijn?
Precies dat is wat het lezen van Tsjechov zo leuk en zo uitdagend maakt: altijd is er sprake van een discrepantie tussen twee werkelijkheden - binnenkant en buitenkant, verbeelding en realiteit, waarheid en voorwendsel - contrasten soms zo groot dat het ervan begint te onweren. Je moet deze personages niet zomaar geloven, niet eens hun gedáchten, want om de sleur te doorbreken, houden deze mensen net zo goed zichzelf voor de gek. Alle geestdrift en hoop die ze kunnen opbrengen, wordt op een of ander verlangen gericht, niet omdat het uitkomen van dat verlangen ze ook maar een snipper gelukkiger zou maken, maar omwille van het verlangen zelf. Het houdt ze op de been. Hoe uitzichtlozer de realiteit, des te hartstochtelijker wordt er bij Tsjechov gehunkerd.
Jagen op houtsnippen
'Pech!' (1887), het vroegste verhaal uit de bundel, gaat over twee jagers: de één een iel mannetje met een mottige baard en een gekke tic, de ander een grote, gespierde boer met een vlezige neus en een kuif. Ze zijn in de kroeg, waar de ielige op de kroegbaas in zit te praten, want hij wil zijn geweer terug. Hij heeft het als pand afgestaan, maar hij heeft het nu nodig, want, zegt hij, het is hét moment om op houtsnippen te jagen. Dat is het niet, het is winter, dus het lijkt een voorwendsel, maar hij blijkt het bloedserieus te menen, met die snippen. Als het na veel gebakkelei nog steeds niet gelukt is het geweer mee te krijgen, druipen de mannen af - om in het bos te gaan staan luisteren of ze een houtsnip horen. Ze horen geen houtsnip.
Mede door Bolands gevoel voor timing is het een erg grappig verhaal. Flauw wordt het niet, want hoe onnozel Tsjechovs creaties zich soms ook opstellen, altijd worden ze door de schrijver met interesse benaderd, waardoor ook de lezer geïnteresseerd raakt: vanwaar die buitenproportionele fixatie op die snippen? Welke misère wordt ermee gecompenseerd? Daarom wordt het verhaal niet plat; de onderstroom is tragisch. Zoals bij Beckett op Godot wordt gewacht, zo wachten deze ruwe bolsters op hun houtsnip. Het is het schijndoel dat het wachten zin verleent.
Vreselijk aantrekkelijk
'Waar de vrouw regeert' (1894) draait om de ongelukkige Anna. Ze is door een erfenis rijk geworden en ze denkt (onterecht) dat het dat geld is dat maakt dat ze zich zo beroerd voelt. Ze verveelt zich kapot. Weet je wat, denkt ze, ik moet een arbeider hebben, om mee te trouwen, dat zou helpen. Prompt is ze tot over haar oren verliefd op de eerste de beste arbeider die ze tegenkomt, Pimenov heet-ie. Ze vindt hem vreselijk aantrekkelijk. Zijn kledingstijl is ook zo smaakvol: 'de mouwen van zijn jasje waren weliswaar iets te kort en de taille zat te hoog, en ook zijn broek met die smalle pijpen was nogal ouderwets, maar zijn stropdas was stijlvol en zwierig gestrikt'. Twee temperaturen. Zo doet Tsjechov dat. Hij toont het allebei: wat er echt te zien is, en wat Anna ziet. Dat laatste heeft weinig met de persoon Pimenov te maken. Anna is verliefd op een verzinsel, een idee.
In 'De vrouw met het hondje' (1899) klaagt Goerov, een getrouwde rokkenjager, dat zijn minnaressen 'altijd een beeld van hem [hadden] gehad dat niet strookte met de werkelijkheid.' Het was met hen nooit echte liefde geweest, want 'ze hielden niet van de man die hij was maar van de persoon die ze zelf hadden gefantaseerd en naar wie ze wanhopig op zoek waren.' De ironie wil dat Goerov gedurende dit verhaal zelf ten prooi valt aan een extatische verliefdheid op een projectie.
Subtiel verteld
Tsjechov vertelt het subtiel, de lezer staat nauwelijks boven het personage. Mede daardoor wordt nogal indringend voelbaar waaróm een mens zich zo kan laten meeslepen door een obsessie. Is Goerov samen met Anna (zo heet ze), dan verliest hij het besef van tijd. Het is niet zijn slechte huwelijk of zijn saaie baan bij de bank of zijn oppervlakkige vriendenkring, die hij met deze affaire ontvlucht, maar de vergankelijkheid zelf.
Uiteindelijk is dat wat in al Tsjechovs teksten op het spel staat, en wat maakt dat er altijd, hoe lichtvoetig en komisch ze soms ook zijn, een onderstroom van melancholie in te voelen is. Dát is waar de personages zich met zoveel hartstocht tegen teweerstellen, zelfs in het op het randje van kluchtige 'Pech!': tegen het absurde gegeven dat het leven eindig is.
Maar laten we het daar maar niet over hebben. Laten we het over de lockdown hebben. Over wat die allemaal teweeg heeft gebracht. Dat de tijd er sneller door gaat, bijvoorbeeld. En dat we ons vervelen. Dat er niets uit onze handen komt.
Laten we het hebben over hoe we, als de lockdown straks echt voorbij is, zullen léven.
Vert. Hans Boland. Met een nawoord door emeritus hoogleraar Europese letterkunde Sophie Levie. Athenaeum - Polak & Van Gennep; 816 blz. € 49,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.