Tosca
Maud Vanhauwaert
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Das Mag Uitgevers, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : VANH |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Das Mag Uitgevers, 2020 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 9715 |
Jeroen Dera
i /un/06 j
Op het eerste gezicht lijkt Het stad in mij misschien een gelegenheidspublicatie, maar Maud Vanhauwaerts werk is conceptueel zo interessant dat de bundel stadsgedichten ook een staalkaart van haar kunnen is.
Vooral sinds haar vorige boek Wij zijn evenwijdig (2014) heeft Vanhauwaert zich in de Nederlandstalige poëzie gemanifesteerd als een toegankelijke experimentalist, die de grenzen opzoekt van wat een 'dichtbundel' mag heten. Ook in haar stadsdichterschap stond die problematisering van poëzie als medium centraal. Of zoals ze het zelf formuleert: hoe kun je de dichtkunst 'losweken van het blad papier'? De manier waarop Het stad in mij is uitgegeven, is op zichzelf een uiting van die zoektocht. De bundel heeft geen kaft (een procedé waarmee het tijdschrift nY enkele jaren geleden al werkte) en menig gedicht is voorzien van een QR-code die de lezer letterlijk het boek uit stuurt. Paradoxaal blijft het project natuurlijk wel: hoewel de traditionele uitgeefconventies ter discussie staan, blijft Het stad in mij ontegenzeggelijk een boek.
Toch is het Vanhauwaerts sterke mediabewustzijn dat deze bundeling zo de moeite waard maakt. Al bij aanvang van haar stadsdichterschap - en dus van Het stad in mij- geeft Vanhauwaert haar visitekaartje af met 'Witruimte', een gedicht waarin de luttele woorden ondergeschikt zijn aan het wit op de pagina. 'Ik heb het gevoel dat er op dit moment eigenlijk al woorden genoeg zijn in Antwerpen', verklaart de dichter die keuze. Ze geeft haar conceptualisme daarmee van meet af aan een politieke ondertoon: het zwijgende wit is een stil verzet tegen de scheldwoorden en de racistische leuzen die de publieke sfeer van de grote stad overwoekeren.
Soms kun je maar beter zwijgen, meent Vanhauwaert, zelfs als dichter. Het motto van haar stadsdichterschap hangt daarmee één op één samen: 'Het is in onze sprakeloosheid dat wij elkaar het best verstaan.' Dat motto helpt tevens om te begrijpen waarom Vanhauwaert zo sterk inzet op de dragers en de presentatie van haar poëzie. Door de aandacht te vestigen op het materiële aspect van een gedicht, laat ze de ervaring van de lezer uitstijgen boven de talige communicatie alleen.
Parkeermeter
Het stad in mij grossiert in voorbeelden die laten zien hoe fraai Vanhauwaert materialiteit inzet om tot een poëtische ervaring te komen. Zo presenteert ze een afbeelding van een poëtische parkeermeter, met onder meer de regel 'Ik schrijf niet voor de eeuwigheid'. Als je de meter een stukje verder draait, zie je die regel symbolisch verdwijnen. Memorabel is ook het gedicht dat Vanhauwaert liet afdrukken op wegwerpzakjes voor hondendrollen. Op dat materiaal krijgen bepaalde regels al snel iets komisch dubbelzinnigs: 'ik denk wat een geluk toch / dat alles hier slechts / om een drolletje draait'. Het beroemde credo van mediatheoreticus Marshall McLuhan, 'the medium is the message', vindt in deze dichter een bijzonder creatieve pleitbezorger.
Daarbij deinst Vanhauwaert er niet voor terug om de traditionele poëzieanalyse, die ingewikkelde betekeniscomplexen achter elke regel kan blootleggen, in haar hemd te zetten. De afdeling 'Hinkelspel', waarin ze knipogend naar Lucebert verkondigt dat poëzie soms kinderspel is, eindigt ze met een gedicht dat ze ironisch voorzien heeft van pretentieuze voetnoten. Zo brengt ze het voorkomen van het woord 'elleboog' in verband met Shakespeare, omdat deze het woord 'elbow' voor het eerst als werkwoord gebruikte. De korrel zout waarmee we die interpretatie moeten nemen, heeft Vanhauwaert als paginagrote foto afgebeeld.
Het is een van de vele interessante interacties tussen woord, beeld en medium in een uitgave die qua vormgeving niet minder dan een feest is. Maar blijven Vanhauwaerts woorden ook hangen? De dichter merkt in alle eerlijkheid op dat ze soms het gevoel heeft zich achter de vorm te verschuilen uit 'schaamte voor de inhoud'. En eerlijk is eerlijk: regels als 'de dood, de deadline die we allemaal halen' hebben beslist iets flauws. Het punt is alleen: ze losweken van hun mediale context, is een breuk met de regels van Vanhauwaerts theater.
Das Mag, 357 blz., 37,50 €.
Arjan Peters
2/ei/23 m
Wereldpoëziedag, zaterdag 21 maart, wordt misschien wel het feestelijkst gevierd met de verschijning van Het stad in mij van Maud Vanhauwaert (1984), het 'zotte bladerboek' oftewel bruisende overzicht van haar werkzaamheden als stadsdichter van Antwerpen in de jaren 2018 en 2019, met inbegrip van eerdere projecten en zelfs een afdeling 'dode darlings', oftewel afgeschoten mopjes. 'Ik schuw de onnozeliteiten niet', biecht ze prompt op, 'temeer omdat ik eigenlijk vooral mijn onnozeliteiten heel ernstig neem.'
Ze begon twee jaar geleden met een blanco affiche, witruimte, omkaderd door de regel 'Want het is in onze sprakeloosheid dat wij elkaar het best verstaan', waarmee ze zich als onbeschreven blad voorstelde, en tevens aan het stadsbestuur om carte blanche vroeg. Geen retorisch verzoek, aangezien de burgemeester van Antwerpen de Vlaams-nationalist Bart De Wever is. De enige regels waaraan Vanhauwert zich wenste te houden waren versregels, '(en, goed, enige verkeersregels)'.
Met opgetogenheid die de ernst niet buitensluit, heeft de stadsdichter zich van haar taak gekweten. Het stad in mij is dientengevolge een uitnodigend en zinnig project geworden, dat schitterend is vormgegeven. Hét stad, want zo zeggen de inwoners dat ('Antwerpen is 't stad en de rest is parking'), de dichter weet ook niet waarom, misschien heeft het met het centrumgevoel van de Antwerpenaar te maken, 'ten opzichte van ja, de rest, de parking'.
Op het Hendrik Conscienceplein liet ze een inflatable met het woord 'MACHT' zich wanstaltig opblazen, op 25 juli 2019, de warmste dag van de zomer, ging ze op de winkelstraat de Meir in een ijsberenpak ijsberen, 'voor het klimaat'. Alle kinderen wilden met haar op de foto. Even overwoog ze er geld voor te vragen.
Voor een psychotherapeutisch centrum schreef ze het gedicht 'Rustenburg', waarin de 'ik' radeloos is, tot een stem fluistert 'rustig maar, hier ben je/ veilig, durf maar stil te staan, en ja, in mijn kop/ draai ik nog vaak zot, maar in de muren// zie ik de namen weer, in de ramen weer/ de vogels en in de vogels weer een lied zo/ licht en vrolijk dat ik amper kan geloven// dat ook dat uit mijn eigen hoofd kan komen.'
Prachtig is de Toren van Babel, opgetrokken uit bamboe en hout, die verrees op 'den Dam', een wijk in het noorden, waar workshops en performances plaatsvonden. Op 9 april jongstleden is de toren in brand gestoken door iemand met zware psychische problemen, liet Vanhauwaert op Facebook weten. De 'ode aan de meertaligheid' van Antwerpen werd in de as gelegd - dat laat ook onbedoeld zien hoe kwetsbaar de waarden zijn die de dichter verdedigt.
Gepast gevoelig is haar gedicht 'wij. hier. nu. ja', gemaakt voor op het foedraal van de Antwerpse trouwboekjes, het bewijs dat Vanhauwaert de maskerade van de goede grap, de onnozeliteit of een opzichtig concept kan laten varen, als de gelegenheid daarom vraagt. Het stad in mij toont zowel de buitenkant als de binnenkant van een talent om te koesteren.
****
Das Mag; 336 pagina's; € 37,50. Luxe-editie € 55.
Sam De Wilde
2/ei/26 m
Maud Vanhauwaert sluit haar spetterende stadsdichterschap af met een speelse, maar serieus ontroerende samenvatting van wat ze de afgelopen twee jaar met woord, beeld, geluid en de occasionele zeecontainer heeft uitgespookt. ‘Het stad in mij’ is een poëziebundel, een persoonlijke poëtica en een even prettige als prangende publicatie ineen. Toen ze aan haar stadsdichterschap begon, had Tom Lanoye het al lang voor de anderen verpest – de romancier, dichter, columnist, scenarist en theaterauteur was tussen 2003 en 2005 de eerste stadsdichter van Antwerpen. Hij koppelde vlijmscherpe verzen aan vernieuwende vormen en legde de poëtische en performatieve lat ergens ter hoogte van het dak van de Boerentoren. Daar spring je als opvolger niet zomaar overheen, maar gelukkig besefte Maud Vanhauwaert als negende in de rij dat de poëzie een spel zonder verliezers is. Met zijn invulling van de functie maakte Tom Lanoye van het stadsdichterschap een publiek ambt dat niet elke dichter even goed ligt, maar Vanhauwaert ontwaarde duidelijk nog ruimte om de poëzie op nieuwe manieren ‘los te weken van het vertrouwde blad papier’. De nieuwe manieren die ze vindt, zijn speels. Vaak letterlijk. Zoals die keer dat ze het klassieke gezelschapsspelletje ‘Wie is het?’ herdacht om met poëzie iets te zeggen over ‘alle binaire tegenstellingen die onze gedachten vaak in een onmogelijke spagaat zetten’. Of die andere keer, toen ze een gedicht uitvoerde als een hinkelspel om aan te geven ‘dat poëzie niet altijd ingewikkeld of hermetisch hoeft te zijn, maar soms gewoon kinderspel is. Dat bovendien poëzie niet onaanraakbaar hoeft te zijn of heilig, maar dat je haar best met de voeten mag treden.’ Maud Vanhauwaert wil zich niet alleen zelf amuseren met taal, ze wil het plezier ook nadrukkelijk delen. Ze zocht en vond via verzen verbinding met andere kunstenaars, bibliotheekvrijwilligers, aftredende havenschepenen, grote en kleine stadsbewoners en bezoekers uit de parking. Het contact was vaak intiem en persoonlijk, en ook in deze bundel blijkt ze geen dichter die zich verstopt achter haar eigen woorden. In haar poging om zich van het strakke keurslijf van de geschreven poëzie te ontdoen, geeft ze zich op velerlei wijzen bloot. Enerzijds door af en toe heel precies en poëtisch te formuleren wat poëzie volgens haar is en kan zijn (‘het vonkje dat in de geest van de lezer ontstaat’), en anderzijds door heel openlijk haar twijfels met die lezer te delen. Toen iemand haar halverwege haar stadsdichterschap vroeg waarom ze een gedicht niet af en toe gewoon een gedicht kon laten zijn, betrapte ze zichzelf erop dat haar ‘keuze voor een opvallende vorm soms een manier is om de inhoud te verhullen’. Nergens toont ze zich even kwetsbaar als op het moment waarop ze toegeeft dat ze zich soms schaamt voor de inhoud van haar gedichten, en dat ze soms ‘grotendeels onbewust’ denkt dat de originele vorm de literaire gebreken ervan moet compenseren. De verzen van Maud Vanhauwaert zijn soms vederlicht, maar met ‘Het stad in mij’ bewijst de schrijfster en performer dat ze zich na meer dan tien jaar dichterschap nergens voor hoeft te schamen. Ook op het vertrouwde blad papier blijven de letters overeind. Het kloeke boekwerk waarmee de dichter terugblikt op de twee jaar waarin ze de poëzie bijna overijverig bij de mensen heeft gebracht, is niet alleen een fraaie weerlegging van het idee dat alles al eens is gedaan, maar ook een meer dan 300 pagina’s tellende ode aan de verbindende kracht van het woord en de witruimte. Bijkomend voordeel van het monumentale boek? De volgende die poëzie een elitaire hobby van subsidieslurpers noemt, zal even moeten bekomen van de tik die met ‘Het stad in mij’ wordt uitgedeeld. Wanneer gaat ze nu eens een écht boek schrijven, klinkt het in één van de gedichten achteraan in het boek. Maar zolang de ‘onechte’ op dit kunststukje lijken, mag ze er nog even mee wachten.
Marnix Verplancke
2/ei/27 m
Toen Maud Vanhauwaert eind 2017 gevraagd werd om de nieuwe Antwerpse stadsdichter te worden, zegde ze alle bestaande afspraken af en liet ze alle gemaakte plannen varen. Ze wilde geven wat ze in zich had, voor de volle honderd procent. Dat merk je aan het ronduit grandioze Het stad in mij , het boek dat een overzicht geeft van wat ze de twee daaropvolgende jaren allemaal op poten heeft gezet. Stadsdichters schrijven gedichten, nemen we nogal makkelijk aan, maar dat deed Vanhauwaert net niet – of juist wel, natuurlijk. Feit is dat ze het niet deed op conventionele wijze. Zo bestond haar eerste gedicht Witruimte uit een reeks witte borden die door de stad werden gedragen. Het was eerder een vraag dan een uitroep, iets wat vaak terugkomt bij Vanhauwaert, die zichzelf geen politieke dichter noemt, maar natuurlijk wel genoodzaakt is om te reflecteren over de realiteit. ‘Mijn pen is geen mes,’ schrijft ze, ‘hoogstens een vorkje dat af en toe iets uit de vergetelheid probeert te prikken.’ En zo prikt ze fantastische gedichten over migratie, mobiliteit, dekolonisatie en de opwarming van de aarde, zaken waar een wereldstad als Antwerpen dagelijks mee te maken krijgt en die van Het stad in mij ook een tijdsdocument maken.
Dat alles zou de indruk kunnen wekken dat Het stad in mij een doodserieus epistel is, maar dat is het dus zeker niet. Nog maar zelden zagen we een dichteres zo inventief en creatief omspringen met de conventies van taal en maatschappij. Typerend is You’ll Never Guess Who , waarin ze aan de haal ging met het klassieke gezelschapsspel Wie is het? en er de stereotypen van blootlegde. Ze maakte het spel levensgroot en plaatste er foto’s van echte Antwerpenaren in die anders waren, zoals Samuel, die geboren werd als meisje en een relatie heeft met een vrouw die geboren werd als jongen. ‘Als ik mijn baarmoeder niet had laten weghalen,’ merkte Samuel op, ‘hadden we samen kinderen kunnen krijgen.’
Ook qua vormgeving slaat Het stad in mij je trouwens met verstomming: een kleurige band in een wit foedraal, vol foto’s en QR-codes die naar filmpjes leiden. ‘Waarover we niet spreken kunnen,’ knipoogt Vanhauwaert naar Ludwig Wittgenstein, ‘zullen we het daar eens over hebben?’
****
Das Mag, 370 blz., € 37,50 (luxe-editie € 55).
Marc De Pril
Maud Vanhauwaert (1984) was in 2018-2019 stadsdichter van Antwerpen en heeft haar ervaringen en herinneringen gebundeld in ‘Het stad in mij’. Niet louter een tekst-bloemlezing, maar een palet van haar veel breder conceptueel kunnen. Enkel de vorm reeds van het boek verraadt de experimentalist: geen kaft, bindmateriaal zichtbaar, vele gedichten bevatten een QR-code en tekst, foto’s en tekeningen wisselen elkaar af. Een bevestiging van haar moto ‘Het is in onze sprakeloosheid dat wij elkaar het best verstaan’. Vandaar dat de dragers en de presentatie van haar poëzie zo'n prominente plaats innemen: ‘the medium is the message’. Het boek is voor de lezer een individuele ervaring, een beleving die uitstijgt boven het woord. De poëtische parkeermeter met de zinsnede ‘ik schrijf niet voor de eeuwigheid’, het gedicht op wegwerpzakjes voor hondendrollen, de bedenking rond het woord ‘elleboog’, de paginagrote zoutkorrel en zoveel meer maken van deze bundel een festijn voor alle zintuigen. Woord, beeld en medium worden één en de lezer legt vrij zijn accenten. Een bijzondere en unieke leeservaring. Wint de Jan Campert-prijs 2020.
Janita Monna
i /un/27 j
Ik wou dat Maud Vanhauwaert mijn stadsdichter was geweest. En dat we dan in mijn stad een spelletje 'You'll Never Guess Who' hadden kunnen spelen. Een hedendaagse variant op het populaire 'Wie is het?' waarbij Vanhauwaert de getekende plaatjes van 'Bill', 'Claire' en 'Joe' verving door foto's van mensen die op de vraag 'Is het een man?' of 'Is het een vrouw?' geen 'ja' of 'nee' konden antwoorden. Een spel om tegenstellingen in vraag te stellen, speels, zoals ook het bijbehorende gedicht dat deed: "soms ben ik een man / die danst als een vrouw / soms ben ik een vrouw / die danst in een trant / dat een man denkt (...)"
Vanhauwaert was stadsdichter van Antwerpen van 2018 tot 2019, en daarvan is nu een schitterend boek verschenen, een catalogus die veel meer is dan een naslagwerk. Een boek, ik durf het bijna niet te zeggen, om gelukkig van te worden. Omdat Vanhauwaert zo intelligent en serieus en licht en geestig laat zien wat poëzie is, wat poëzie kan doen. Of meer, ze laat verschijningsvormen zien die poëzie kan aannemen. Op papier, in de publieke ruimte, in hoofden van mensen. "Poëzie is: het alfabet naar je hand zetten."
In haar eerste stadsgedicht waren die letters naar de randen verdreven. Letterlijk. Woorden fungeerden daarin als lijst om een witte vlakte. "want het is in onze sprakeloosheid / dat wij elkaar het best verstaan".
Dat wit vulde zich in de loop van het stadsdichterschap met ideeën, beelden en plekken - Vanhauwaert ging tal van samenwerkingen aan, met beeldend kunstenaars en vormgevers.
Er werd van haar verwacht te reageren op de actualiteit. Dat deed ze, maar zo dat het de gelegenheid oversteeg. Grote thema's ging ze aan, van migratie tot klimaatprotesten tot dekolonisatie, maar niet om de discussie op scherp te stellen. Poëzie zette ze in als bemiddelaar: "poëzie als een soort shortcut om tot een wezenlijke ontmoeting te komen", om een van haar eigen sprekende typeringen te gebruiken.
Ze bouwde een Toren van Babel. Om de meertaligheid van de stad te vieren - iets wat ze ook op zoveel andere plekken deed: "Wij wonen in één stad in vele talen / maar meer nog wonen wij allen / in ons eigen hoofd dat soms een stad vormt / op zich, met gedachten in al te korte // bochten, monumenten van herinneringen".
Ze bedacht het ontroerende 'Kleurboek van opa's en oma's die er eigenlijk nog altijd zijn' waarbij tekenares Mila van Goethem van foto's van grootouders kleurplaten maakte. Nabestaanden konden zo met viltstift of kleurpotlood hun dierbare opa of oma opnieuw kleur geven, levend maken.
En zo staan er nog zoveel projecten, ideeën en gedichten in 'Het stad in mij' die laten zien wat kunst kan. Wat poëzie kan. En voor wie denkt: klopt dat wel 'het stad'? Jazeker. Zoek maar na, in dit feest van een boek.
Das Mag; 370 blz. € 37,50.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.