Een zaak van liefde : misdaden in de naam van hartstocht en waanzin
Lisa Appignanesi
Lisa Appignanesi (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2018 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : PSYCHOLOGIE : 418.7 APPI |
Fleur Pierets
ob/kt/10 o
Een van de sterkste emoties die Lisa Appignanesi voelde na de dood van haar man was woede. Kwaadheid op hem omdat hij was gestorven. Boosheid omdat zij hier nog was. En dan die verschroeiende woede tegenover anderen.
Ze zocht naar de instinctieve oorzaak van haar gekmakende verdriet en ontdekte een link met het huidige politieke landschap. De idealisering van een verleden dat was verdwenen en dat nooit meer zou terugkomen. In haar boek Alledaagse waanzin legt Appignanesi haar gemoedstoestand onder de loep en verbindt ze haar gevoelens met de universele beleving van rouw, woede, verlies en liefde in onze samenleving.
Een deel van de schok kwam voort uit de pure lichamelijkheid van de dood. Er was niets denkbeeldigs aan.
(uit 'Alledaagse waanzin')
"John stierf in 2015. Bijna drie jaar geleden nu. Wij waren 32 jaar samen geweest. Het was geen spectaculaire dood; hij was twee jaar daarvoor ziek geworden maar de nieuwe behandeling bleek aan te slaan. Ik had het dus ondanks alles niet zien aankomen, was er niet op voorbereid. Niemand van ons. Hij zag er ook helemaal niet ziek uit, dat maakte het zo onwerkelijk. John was 67. Zijn dood rook vreemd. Naar as en verrotting. Een lijf dat verteerd was door kanker en de chemicaliën die het beter hoorden te maken.
"Een dood lichaam is koud, als van steen. Maar in ons hoofd blijft het net zo driedimensionaal als het altijd was. Voor lange tijd, misschien zelfs voor altijd. Het leek alsof de tijd implodeerde.
"Toen mijn vader overleed, keek ik met wantrouwen naar mijn moeder. Ze huilde niet. Nu begrijp ik dat iedereen op een andere manier reageert. In tegenstelling tot mijn moeders verdriet leek het mijne op dat van de Maenaden, de volgelingen van de wijngod Bacchus die hun haren uittrokken en raasden. Het leek in geen enkel opzicht op de opgeschoonde rouw die je ziet in onze westerse samenleving."
Je wezen was volkomen verweven met die ander. En nu zijn die jij en die ander allebei verdwenen. De ik die spreekt, net als de ik die dit verhaal vertelt, is niet meer helemaal betrouwbaar.
"Ik mis de conversaties het meest. Het praten over de kleine dingen. Hij was diegene die me met mijn voeten op de grond hield, met wie ik over alles kon praten. Ik vertelde wie ik had gezien, wat ik had geschreven. Het feit alleen al dat je het kúnt vertellen, betekent dat je bestaat. Omdat iemand je ziet, en aandacht aan je besteedt.
"De persoon met wie je dag in, dag uit leeft is een onderdeel van jezelf geworden. Is diep in jezelf verankerd. De dood rukt je uit elkaar. Je voelt woede, pijn en lijden omdat er een stuk van je is verdwenen. Maar in je herinnering is het er nog steeds. Dat maakt je zwak en kwetsbaar. Je bent als het ware een kind dat alle zwaarte op zich moet nemen.
"Sommigen zeggen dat het na een jaar iets beter gaat. Ik kon enkel vaststellen dat ik niet compleet gek was geworden. Maar daarom was ik nog niet noodzakelijk weer heel. Dag na dag moet je proberen alle stukjes te integreren die je nodig hebt om weer een volwaardig mens te worden. Om een evenwicht te vinden met wat is weggehaald.
Of ik ooit weer heel kan worden? Ik denk het wel. Maar op een andere manier."
'Dat is het enige waar je voor deugt,' hoor ik hem brullen. 'Stront opruimen.'
"Na zijn dood had ik verdriet en medelijden moeten voelen. Maar in plaats daarvan overheerste de woede. Misschien had het te maken met zijn laatste woorden. Hij had een 'ongelukje' gehad in de badkamer. Ik besef dat zijn woorden werden ingegeven door de medicatie, door de koorts. Maar ik kon ze niet van me afzetten en ze bleven maar door mijn hoofd razen. Dag en nacht. Een stem die oordeelt en straft. Ik was goed om stront op te ruimen. Zo dacht hij over me. Hoe hij op het einde van zijn leven was, overschaduwde plots alles wat voorafging.
"Ik wou dat ik een romantisch verhaal had kunnen schrijven. Dat heb ik ook wel gedaan, maar niet uitsluitend. Ik voel me vaak schuldig dat het niet mooier te verwoorden was."
Superstitie, oftewel bijgeloof, komt van het Latijnse 'boven' + 'staan'. Iets of iemand staat boven ons, iemand die we vrezen of die ons misschien wel geluk brengt. Of die, in de zin van bewaking, ons zowel bescherming biedt als angst inboezemt.
"Een van de dingen waarover ik praat in het boek is bijgeloof. In bijgeloof neemt alles een betekenis aan: een object, een stem, katten op straat. Alles voedt bijgeloof. We denken dat de dode ons gadeslaat. Dat hij of zij een oordeel over ons velt. In rouwen schuilt dus een ethisch dilemma. Je wilt eer betonen aan de overledene, maar tegelijk ook aan de kracht van het leven. Het feit dat jij hier nog bent, impliceert dat je verder hoort te leven. Die twee realiteiten zijn niet compatibel.
"Rouwen is niet enkel het verleden herinneren. Je moet je ook de toekomst leren herinneren. Die toekomst was er, voor John stierf. Daarna was die weg. Door na te denken over wat die toekomst ooit was, kun je herinneringen oproepen die je kunt meenemen. Want je moet vooruit. Ook al zou je enkel de beste momenten in je leven willen blijven herbeleven.
"Dat thema is al terug te vinden bij de klassieken. Orpheus probeert Eurydice terug te halen uit de onderwereld. En dat is wat je wilt doen. Je wilt diegene terughalen die je bent verloren. In een geïdealiseerde vorm. Orpheus kan haar niet terughalen en dat verscheurt hem. Je kunt niets doen als iemand sterft. Je bent machteloos. Het is onoverkomelijk."
Ik kon niet lezen, zeker geen fictie. De namen en beslommeringen van personages ontglipten me weer zodra ik het einde van een bladzijde had bereikt, en soms zelfs al aan het einde van een zin. Als ik begon aan een boek dat ik wilde of moest lezen, kwam ik er nooit doorheen. Ik had gewoon geen zin in eindes.
"Toen John stierf, kon ik niet meer lezen. Geen enkel boek ging over mij. Wanneer je in een staat van rouw verkeert, is het soms verbazend te zien wat je aanspreekt en wat niet. Gedichten werden ineens heel toegankelijk. Aan zelfhulpboeken had ik niets. Daarom geef ik in mijn boek ook geen raad. Ik nodig mensen alleen uit om na te denken, om te mediteren over verdriet. Pas al schrijvend heb ik ontdekt dat ik vooral onmacht voelde om met de dood om te gaan.
"Mijn boek is één ervaring van rouw, geschreven door één vrouw, op één bepaald moment in haar leven. Het enige wat ik over die vrouw kan vertellen is dat ze weet waarover ze praat. Het is een brutaal, eerlijk boek in een poging om mijn emoties te analyseren. Zo rauw, dat ik al meerdere malen mijn excuses aangeboden heb aan mijn kinderen."
Ophelia's zenuwinzinking, haar verwarde monoloog en zelfmoord na de moord op Polonius; zelfs Gertrudes veel te vroege sprong in het bed van een andere man komen allemaal voort uit de geselingen van de dood en de verwarring die rouw teweegbrengt.
"Je rouwt afhankelijk van hoe de dood zich manifesteerde. Afhankelijk van je relatie met de overledene. De dood van John was een heel gewone dood en in één zin samen te vatten: Echtgenoot voor 32 jaar sterft in ziekenhuis. Het is niet het soort gebeurtenis waar je het woord trauma voor zou gebruiken. Of een andere grote term. En ja, ik besef dat ik het minimaliseer. Maar je bent verplicht de gebeurtenissen kleiner te maken. Maak je ze te groot, dan ga je eraan ten onder.
"Ik heb aan zelfmoord gedacht, ja. Absoluut. Maar niet bewust. Ik liep de hele tijd tegen dingen aan, viel omver of werd ziek. Mijn lichaam verzette zich. Niet mijn hoofd. Ik ben een zeer verantwoordelijke vrouw. Ik heb kinderen en moest hen steunen. Dus ik dacht niet bewust na over zelfmoord. Maar het is voor iedereen anders. En ieders waarheid is de juiste.
"Met het schrijven van dit boek probeerde ik mijn rusteloosheid te onderzoeken, mijn afwezigheid, vooringenomenheid en kwaadheid toen John stierf. Al die emoties leken op de verschillende stadia van waanzin. Iets waar iedereen die rouwt doorheen moet, maar waar zelden over wordt gepraat. Persoonlijke gevoelens zijn beschamend. We mogen ons enkel concentreren op de dode. Op het herdenken. Er wordt zelfbeheersing verwacht. En verheerlijking. Maar wat we niet weten of niet willen weten, is wat er schuilgaat in het hart van de achterblijvers.
"Rouwen is een reis door een onderwereld van emoties. Je raast tegen het onbekende. Vaak vanuit angst. Dat zie je ook in onze huidige samenleving, waar zoveel op het spel staat. Kwaadheid is vaak een reactie op angst of dreiging of kwetsbaarheid. Of je rent weg, of je wordt boos."
Ons lichaam doet ertoe. Het verankert ons in de tijd. Het zet ons met beide benen op de grond. Het gaat dood. Zonder lichaam zijn we onze primaire begrenzing kwijt.
"Mijn rouw viel samen met een periode waarin iedereen de weg kwijt was. En nog steeds kwijt is. De brexit, Trump, #MeToo. Mensen zijn boos en uiten hun woede op sociale media. Reageren hun onmacht af op elkaar. Online lijken mensen geen grenzen meer te kennen, en dat komt, denk ik, omdat iedere lichamelijkheid in de virtuele wereld wegvalt. Op het internet winden we ons veel meer op dan we zouden doen mochten we samen met elkaar in een kamer een gesprek voeren. Ik zie daarin een link met rouwen en de alledaagse waanzin die daarmee gepaard gaat. Mijn eigen hulpeloosheid vindt een weerklank in de stemmen die dwars door elkaar heen praten, die razen, tieren en gal spuwen. Angst neemt alle rede over."
Maar in één opzicht hebben ouderen altijd meer verloren dan jongeren. Ze zijn hun jeugd kwijt, en daarmee het vertrouwen in hun zintuigen, die mogelijk niet meer goed werken. Hun toekomst verdwijnt in vliegende vaart. De tijd gaat steeds sneller. Het verleden lijkt veel langer. Maar het is voorbij, ook al staat het je soms levendiger voor de geest dan het heden. Wat kun je anders dan 'razen tegen het sterven van het licht'?
"Hoe het nu met me gaat? Veel beter. Het zal nooit overgaan, maar het gaat. Jij bent veel jonger dan ik. Je hebt nog een toekomst voor je die ik niet meer zal meemaken. En dat is prachtig. Zoek mensen die je zien zoals je werkelijk bent. Voor mij ligt het anders. Ik ben 72 jaar. Ik heb het gehad met relaties. Ik ben geen jonge vrouw meer en ik denk niet dat ik ooit nog aan iemand zal kunnen wennen. Want er is niet genoeg toekomst meer. Verliefdheid impliceert een verlangen naar de toekomst. Ik heb dat niet meer. Maar dat is prima.
"Mijn grootste plezier zijn mijn kleinkinderen. Omdat ze spelen. Spelen is tijdloos. Het bestaat op zichzelf, heeft zijn eigen universum, zijn eigen regels. Spelen kent geen dood."
De Bezige Bij, 304 p., 22,99 euro. Vertaald door Lette Vos.
Ranne Hovius
em/ec/01 d
'Dat is het enige waar je voor deugt. Stront opruimen.' Het zijn de laatste woorden die de Britse auteur Lisa Appignanesi van haar overhaast in een ziekenhuis opgenomen man te horen krijgt. Ze staat op dat moment in de aan zijn kamer grenzende badkamer, gebogen over een hopeloos ongeluk waarin zijn pyjamabroek drijft. Ze heeft de energie niet meer om te doen wat hij min of meer van haar eist, de boel opruimen en zijn lievelingspyjama wassen.
Een dag later is hij dood. Ze houdt zichzelf voor dat hij ijlde door de koorts en zichzelf niet meer was na twee jaar uitputtende kankerbehandelingen en het onafwendbare vooruitzicht van zijn dood. Maar toch, zijn laatste woorden willen niet meer uit haar hoofd: was dat wat hij werkelijk over haar dacht? Wat niet helpt is dat ze vlak voor de begrafenis op zoek gaat naar zijn testament en in een bureaula een envelop met foto's vindt.
Ze kent de jonge vrouw op de foto's. Vanwege haar waren Appignanesi en haar man negen jaar eerder uit elkaar. Na een jaar komen ze weer samen en wordt de affaire in hun 32-jarige huwelijksgeschiedenis bijgeschreven als een midlifecrisis. Maar vergeten blijkt het niet. De bewaarde foto's en de akelige laatste woorden triggeren dezelfde woede en jaloezie die haar ook negen jaar eerder parten speelden: 'Nu, na zijn dood, greep het ene moment uit mijn geschiedenis in het andere. In beide gevallen voelde ik me net zo gek en droevig als een aantal van de historische figuren die mijn boeken over dit onderwerp bevolken.'
Haar 'gekte' bestaat uit een voortdurend oplaaiende woede die haar rouwproces bijna een jaar overheerst.
Appignanesi raakte internationaal bekend met bestsellers als Gek, slecht en droevig (2009), over vrouwen die in de loop der tijden met de psychiatrie in aanraking waren geweest, en Alles over liefde (2011), over de verschijningsvormen van liefde die soms wel erg veel van een psychiatrisch ziektebeeld hebben.
Net als liefde, kan ook rouw zich als een vorm van waanzin gedragen. Dat we het toch geen waanzin noemen, komt omdat we het binnen de gegeven omstandigheden als heel verklaarbaar beschouwen. Of, om met Appignanesi te spreken, als alledaagse waanzin.
Alledaagse waanzin bestaat uit drie delen. In het eerste deel, Rouw, beschrijft Appignanesi haar ervaringen in het jaar na de dood van haar man: de verwachtingen van anderen die maken dat ze haar woede zoveel mogelijk verborgen houdt, de tranen die maar niet willen komen, het gemak van rituelen, de mooie woorden die bij herdenkingen worden gesproken en waarin ze haar man maar moeilijk herkent en het vermoeden dat de ruziegesprekken die ze in gedachten, en soms hardop, voortdurend met hem voert, vooral een manier zijn om hem terug te halen.
In het tweede deel, Verlies, zoekt ze een bredere historische, literaire en maatschappelijke context voor haar woede om die beter te begrijpen. Dat brengt haar, in losse hoofdstukjes, van de jaloerse woede van Medea uit de oudheid naar de verbeten jaloezie die Proust in zijn werk beschrijft, maar ook naar een marktkoopman die haar afsnauwt, naar internet met al zijn ongecontroleerde en vooral negatieve getweet, naar de nationale boosheid rond de Brexit en het wereldwijde boze populisme met Trump als voorlopig hoogtepunt.
Maar deze verwevenheid van verschillende invalshoeken, die zo goed werkte in Appignanesi's eerdere boeken, leest in Alledaagse waanzin vooral als een rommelige onderbreking van haar verhaal. Het voegt geen verrassende inzichten toe en verklaart ook haar boze rouw niet. De link met haar eigen verhaal blijft beperkt tot vrijblijvende uitspraken als: 'Mijn rouw paste in de tijdgeest. Het kan ook zo zijn dat de politieke omstandigheden mijn eigen situatie juist verergerden of ondersneeuwden. Iedereen was boos. We waren allemaal verwoede verliezers.'
Wat het tweede deel overeind houdt zijn de stukjes over haar ouders, Pools-joodse immigranten die in 1946, vlak na de geboorte van Appignanesi via Parijs naar Canada trokken. De altijd aanwezige, zij het meestal ingehouden woede van haar vader, die tegenwoordig ongetwijfeld als posttraumatische stress zou worden aangemerkt, maakt in elk geval duidelijk waarom ze zo schrikt van haar eigen, zo totaal onverwachte woede.
In het derde deel, Liefde, pakt ze het verhaal van haar rouw weer op, te beginnen met de geboorte van haar eerste kleinkind op het moment dat haar man aan zijn eerste ronde chemotherapie bezig is. Ze merkt dat het een zegen is voor haar man, die helemaal kan opgaan in de wereld van zijn kleinzoon: 'Een kleine man is het beste medicijn dat een grote man kan wensen.' Maar de 'waanzinnige' liefde die ze voor haar kleinzoon voelt blijkt niet minder een zegen voor haarzelf: 'Ik ben zo blij dat ik hem elke week een hele dag en nacht als mijn vriendje heb in mijn droevige, woedende rouwperiode. Ik vermoed dat de waanzin van deze liefde als tegenwicht me heeft geholpen om los te komen uit de klauwen van de eerste.'
Heel fraai beschrijft Appignanesi hoe haar kleinzoon op 2-jarige leeftijd een equivalent van haar eigen waanzinnige woede doormaakt als hij een broertje krijgt. Het vrolijke, open jochie wordt door dit 'eerstegraads verraad' een onhandelbare boze peuter die vaak net iets te lang zijn arm om het nekje van zijn kleine rivaal klemt.
Het is jammer dat het tweede deel het boek zo uit evenwicht trekt. Het eerste en laatste deel vormen samen een mooi, persoonlijk boek over inktzwarte woede en rouw, en hoe het uiteindelijk toch weer goed komt, voor zowel oma als kleinzoon.
***
De Bezige Bij; 304 pagina's; € 22,99.
Henk Veeneman
De auteur (onder andere bekend van 'Freud’s women' (1992), dat zij samen met haar man John Forrester schreef) onderzoekt in haar boek de emoties die gepaard gaan met onbegrijpelijk groot verlies. Zij doet dit in drie delen. Die gaan over het verlies van haar man in haar eigen leven en de woede die daarmee loskwam, over de boosheid van haar vader, een Poolse immigrant, en tot slot over haar kleinzoon die de komst van een broertje een plaats moet geven. Op een indringende wijze worden rouw, woede, verlies en liefde onder het persoonlijke vergrootglas gelegd. Daarnaast wordt ook een relatie gelegd tussen emoties en hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen. Zo komen zaken als de Brexit, populisme en Trump aan de orde en slaagt de auteur erin privé en de alledaagse waanzin geloofwaardig met elkaar in verband te brengen. Een fascinerend boek over woede, rouwverwerking en actuele maatschappelijke ontwikkelingen.
Vrouwkje Tuinman
ob/kt/13 o
N a een ingrijpende kankerbehandeling leek het historicus John Forrester goed te gaan. Uitgeput was hij wel, net als zijn vrouw, Lisa Appignanesi. Op een dag ging zij even op bed liggen en kreeg een hartstilstand. Ze was heel even dood. Als haar man niet thuis was geweest, 'was ik eerst gegaan', aldus Appignanesi. "Blijkbaar zag iets in mij dat wel zitten." Maar haar man was thuis en belde hulpdiensten. Zijn vrouw redde het.
Forrester zelf niet. Weduwe Appignanesi schreef over de eerste achttien maanden na diens dood 'Alledaagse waanzin', over rouw, en vooral ook over woede. En over doorleven in een wereld waar iedereen zich net zo ontworteld lijkt te voelen als zij zelf.
Wanneer merkte u dat u wilde schrijven over uw rouw?
"Ongeveer een jaar na Johns dood. Ideeën keerden steeds terug in mijn hoofd. Dat herkende ik van eerdere werkprocessen, of het nu een historisch boek is of een thriller: als zinnen zichzelf in je hoofd voortdurend herhalen, dan moet je gaan schrijven. Ik heb veel over rouw gelezen. De meeste van die boeken kwamen niet in de buurt van hoe ik deze fase zelf beleefde. Door de jaren heen heb ik veel geschreven over waanzin. Ik heb de taal ervoor voor handen. Om te kunnen duiden wat er in mij gaande was, moest ik erover schrijven."
Waarom besloot u zichzelf als 'casus' te benoemen?
"Veel processen op het terrein van rouw zijn onduidelijk, en nauwelijks onderzocht. Dat is ook logisch: rouw is geen ziekte. Het is iets 'normaals', wat bijna iedereen op zeker moment overkomt. Ik had er zelf ook al eens over geschreven. Het overlijden van John maakte me duidelijk dat er niet één vorm van rouw bestaat. Het verlies van een partner is anders dan dat van een ouder. Om bij mezelf te blijven: ik was lange tijd totaal afwezig. Mijn kortetermijngeheugen werkte niet meer. Ik was zowel mentaal als fysiek totaal afgepeigerd. Mijn hart ging tekeer. Is dat hysterie? Dat kan. Mensen somatiseren hun gevoelens. Maar het is in alle gevallen écht. Het feit dat ik functioneerde, maar van binnen eigenlijk niet meer bestond, was echt. Een casus. Aangezien rouw zoveel mensen treft, kun je er maar beter over praten."
Psychiater Elisabeth Kübler-Ross onderscheidde vijf fasen van verlies: ontkenning, woede, marchanderen, verdriet en aanvaarding. U richt zich in 'Alledaagse waanzin' op woede. Waarom?
"Omdat daarover het minst gesproken wordt. Ik ben zelf een kalm persoon. Maar nu ik me uiteengescheurd voelde, was ik woedend. Dat begon al heel kort na Johns dood. Ik weet niet hoe het in Nederland is, maar in Engeland bestaat de gewoonte om prachtige verhalen te vertellen over degene die net gestorven is, aan de achterblijvers. Het is heel fijn, dat ze zulke mooie dingen zeggen, maar ik herkende er niets van. Zelfs als er herinneringen werden opgehaald aan momenten waar ik bij was geweest. Omdat ik net met John door dat proces van ziekte was gegaan, zat ik op een heel ander kanaal."
U werd op het verkeerde kanaal gezet, krijg ik de indruk.
"We hebben - ikzelf had dat ook - de neiging om ouderdom te verbinden met mooie zaken: wijsheid, sereniteit, misschien minder energie hebben maar die gebruiken voor de kernzaken van het bestaan. In het echt gaat ouder worden over controleverlies. En de dood, die is puur fysiek. Er is niks etherisch aan. In mijn boek beschrijf ik de laatste woorden die John tegen mij sprak. Hij was geestelijk al ver heen, en brulde me toe dat ik maar voor één ding goed was: stront opruimen. In die scène, waarin niet alleen hij maar ook ik totaal desintegreerde, zat ik nog volop, toen op de uitvaart iedereen hem idealiseerde. Dat is een spagaat: je wilt je man eren, je wilt hem boven alles terug, maar moet hem tegelijkertijd uit je lichaam trekken om te kunnen overleven.'
Net als in uw eerdere boek 'Wie was mijn moeder?' verbindt u persoonlijke emoties aan een breder maatschappelijk betoog. Waarom doet u dat?
"Ik ben ervan overtuigd dat niemand van ons alleen maar een individu is. In 'Wie was mijn moeder?' waren de dood van mijn vader en de verminderde gezondheid van mijn moeder een ingang om te schrijven over wat onze familie is overkomen in de Tweede Wereldoorlog. En daarmee een manier om te proberen te begrijpen hoe mensen die gedwongen moesten emigreren, die verschrikkelijk geweld zagen gebeuren, toen geleefd en dóórgeleefd hebben.
"Na Johns dood leek mijn bestaan op dat van mijn land: het idee dat de bodem onder je voeten vandaan >>
is getrokken. Sinds de keus voor Brexit is de stabiliteit van Engeland weg. Daar worden mensen nerveus van. Begrijp me niet verkeerd: ik ben niet tegen verandering. Maar bij iedere revolutie hoort een fase van verschrikking. En daar zitten we nu middenin. We zijn niet bezig met het streven naar een betere wereld, maar met het opsteken van onze middelvinger naar de elite. Alle beschaafdheid is verdwenen. Dat is óók rouw, om het verlies van de wereld zoals hij was. Wij Britten hebben allemaal iets verloren, en verbloemen dat met nostalgie. Met het idealiseren van hoe het vroeger was."
Waar merkt u dat aan?
"Vroeger stopte een auto als ik wilde oversteken. Nu rijden ze met alle plezier over me heen. Met mijn dochter erbij niet, trouwens. In winkels, op internet, en ook gewoon in mijn werk merk ik dat ik anders word benaderd. Omdat ik geen man ben. Omdat ik ouder begin te worden. En nu ook omdat ik een weduwe ben. In een steeds meer misogyne wereld gaat je imago er niet op vooruit als je boos en verdrietig bent. In het boek doe ik me wellicht iets steviger voor dan ik in werkelijkheid ben. Te vaak merk ik dat mensen me duidelijk maken: rot op, gekke oude vrouw. Op een manier die mij doet denken aan de nationale stemming: weg met immigranten, met andere culturen, met alles wat anders is dan 'normaal'."
Ondanks dat grotere gevoel van dreiging dacht u, toen er een poging tot inbraak in uw huis was: dat moet John zijn.
"Er was een raam opengebroken. Omdat een deel van de hendel het had gehouden, was de opening te klein voor een volwassen mens, dus kwam er niemand binnen. Ik geloof niet in geesten, hoor. Wel ben ik ervan overtuigd dat mensen, en zeker ik als schrijver, 'poreus' zijn. Invloeden van buiten dringen binnen, en krijgen daar hun eigen betekenis. Waarschijnlijk was deze inbraak toeval. Maar ik dacht direct: dit is John, hij probeerde terug te komen, dat is geen toeval. Het interessante aan mens-zijn is dat we twee dingen tegelijk kunnen voelen. Dat je iets helemaal kunt geloven, en het tegelijkertijd belachelijk vinden. In een extreme situatie sta je daar meer voor open, ook op alledaags vlak. Wie verliefd is, geeft alle details een betekenis die over de geliefde gaat. Moeders hebben het vaak met kinderen. En in rouw heb je het ook. Het is geen vaststaande logica, maar daarom nog geen gekte. Het is een realiteit in onszelf.'
Heeft u overwogen dit boek als een roman te schrijven?
"Ja. Maar dan moest ik dingen gaan bedenken. Ik wil nu juist vanuit mijn eigen omgeving beschrijven hoe je met de doden omgaat. Om me heen, in het alledaagse, was alles al. Er stond bijvoorbeeld een halfleeg shampooflesje van John in de badkamer, dat ik steeds maar niet kon verplaatsen. Toen ik het uiteindelijk oppakte, zag ik dat het Memory of senses heette. Ik heb het snel teruggezet.
"Ik ervaar de doden overal om me heen. Zeker nu ik ouder word, want het zijn er zoveel. Het valt me op dat het heel eenvoudig is om met overledenen om te gaan die je, hoeveel je ook van ze hield, niet zo vaak zag. Maar je partner, dat is anders. Daar identificeer je je mee. Als hij overlijdt, verdwijn je zelf ook deels. Dat levert een vreemde ontwrichting op. Door te rouwen, door boos te zijn, hield ik John dichterbij, wat langer in leven, en daarmee mezelf.'
Hoe was het om zijn laatste boek, 'Freud in Cambridge', voor hem af te ronden?
"Confronterend is hoezeer met hem een deel van mijn geheugen is verdwenen. Wij samen hadden een perfect werkend mentaal archief. Dingen die hij niet wist, wist ik, en andersom; zo vulden we elkaar aan. Ik heb nooit een dagboek bijgehouden, omdat dat tijd wegnam van mijn schrijfwerk, en ik het saai vind, maar ook omdat ik John had. Nu heb ik daar spijt van. Ik heb zoveel interessante mensen ontmoet en geweldige dingen gedaan, en deels zijn ze weg."
In 'Alledaagse waanzin' beschrijft u ook de relatie met uw eerste kleinkind. Bood de komst van nieuw leven u troost?
"Ja. Als ik met hem op de vloer lag te spelen, kon ik alle verdriet en woede loslaten. Mensen onderschatten het spelen. Het doet iets met tijd. Mannen hebben het misschien met sport. Alleen het hier en nu is belangrijk. Je wordt niet ouder. Het is los van alles. Dat is leerzaam, en prettig: de aanwezigheid van mijn kleinzoon maakte me lichter.
"Tegelijkertijd raakte hij zelf in rouw. Er kwam een tweede kindje, en dus verloor hij zijn centrale plek. Het gevolg was een enorme woede, die eigenlijk ging over angst. Dat werkte als een spiegel. Net als ik, net als veel Britten, is hij bang voor verandering. Het verschil is dat hij de tijd heeft, omdat hij jong is. Hij gaat leren dat rouw en verdriet normaal zijn, dat je niet meteen onder een bus hoeft te lopen, of je land hoeft af te scheiden. Dat je dat wilt is normaal, maar wacht even voor je het doet. Het gevoel gaat veranderen."
Hoe staat u er inmiddels voor als 'casus'?
"Ik voel dingen nu anders dan toen ik het boek schreef. Als ik het teruglees, moet ik huilen. De tekst is zo rauw, zo onontkoombaar open. Een van de problemen met literatuur en zelfhulpboeken over verlies is dat ze ervan uitgaan dat het verdriet ooit ophoudt. Zoals je een gebroken been in gips zet, revalideert, en dan is het klaar. Maar dat is niet zo. De doden blijven weg. De rouw blijft. Soms voelt het best goed, soms niet. Ieder heeft het op zijn eigen manier, en iedere nieuwe dode zorgt ervoor dat vorige verliezen ook weer actueel zijn. Het leven is gevuld met dood, en dus kunnen we daar maar beter mee gaan leven."
Lisa Appignanesi
Alledaagse waanzin
Vert. Lette Vos De Bezige Bij;
304 blz. € 21,99
Lisa Appignanesi (1946) werd geboren in het Poolse Lodz, groeide op in Canada en woont en werkt nu al decennia in Londen. Ze is auteur en historicus, met een speciale belangstelling voor mentale problematiek. In de bestseller 'Gek, slecht en droevig' (2009) beschrijft ze hoe vrouwen in de psychiatrie de afgelopen eeuwen zijn behandeld. In 'Een zaak van liefde' (2016) gaat het over liefde tot de dood erop volgt. Samen met haar man John Forrester schreef ze de klassieker 'Freud's Women' (1992).
Appignanesi leidde een aantal jaren het Freud Museum. Ze zet zich al vele jaren in voor de vrijheid van meningsuiting en is sinds enige tijd voorzitter van de Royal Society of Literature Council. Deze maand verschijnt haar nieuwe boek 'Alledaagse waanzin'.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.