Ogentroost : roman
A.H.J. Dautzenberg
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : DAUT |
Dirk Leyman
i /un/06 j
Enfant terrible. Het woord wordt tegenwoordig wel erg makkelijk in de mond genomen voor al wie buiten de lijntjes kleurt. Voor een volgetatoeëerde voetballer die steigert over zijn niet-selectie en regelmatig een sigaretje rookt. Voor een pretentieuze kunstenaar die een actualiteitenprogramma op stelten zet met verregaande wartaal. En natuurlijk voor auteurs die van onconventionaliteit hun keurmerk hebben gemaakt, genre Michel Houellebecq en Arnon Grunberg.
Ook Anton HJ Dautzenberg (°1967) werd al meermaals met het label bedacht, al krijgt hij er tegenwoordig flink de stuipen van. De schrijver werkte zich een paar keer ferm in de nesten met stunts als verzonnen interviews (met Lemmy van Motörhead), een gemediatiseerde nierdonatie, een kortstondig lidmaatschap van pedofielenvereniging Martijn ("uit mededogen" en "uit protest") en samenwerking met de van fraude verdachte wetenschapper Diederik Stapel.
Dautzenberg zoekt graag het randje op maar betaalde daar ook een hoge prijs voor. Het kwam hem op doodsbedreigingen, scheldtirades, isolement, depressies en een ontslag bij de Fontys Hogeschool te staan. Tegelijk springt de in Tilburg wonende Nederlands-Limburger regelmatig in de bres voor armoedeprojecten, reed hij rond met de dierenambulance en nam hij zwervers in huis. "Soms ben ik een altruïstische, warme man, soms een egocentrische aansteller", noteert hij over zichzelf in Ik bestaat uit twee letters, het dagboek dat hij in de aanloop naar zijn vijftigste verjaardag een jaar lang bijhield voor de befaamde egodocumentenreeks Privé-domein. Zijn vriendin Maartje ziet het zo: "Je bent een goed mens met een paar zeer vervelende trekjes."
Dat Dautzenberg stilaan aan rehabilitatie toe is, bewijst zijn plek in deze befaamde boekenserie, waarin hij carte blanche kreeg en opvallend veel spitwerk naar zijn jeugd onderneemt. Ook de zopas verschenen, luxueuze bundel met vijftig verzamelde, vaak nietsontziende verhalen uit de periode 2010 tot nu (Atlas/Contact) zijn een indicatie dat Dautzenberg weer op het voorplan klimt. De 'effectieve soberheid' van zijn stijl staat er in dienst van absurdisme en ontregeling.
In Ik bestaat uit twee letters geeft Dautzenberg schaamteloos opening van zaken over zijn dagelijkse levenswandel. En die strookt niet echt met het heersende beeld van de 'gevaarlijke schrijver', lustig fabulerend en iedereen in de maling nemend. Integendeel, Dautzenberg komt uit deze heel diverse kronieken naar voren als een bijna goedmoedige loebas die zich het liefst in zijn 'gloppenhol' (zijn 'groezelige huurflatje') verschanst met de nieuwste aflevering van het stripmagazine Donald Duck op schoot of turend naar het WK snooker. En zichzelf langzaam weer op de rails zet, na zeventien jaar antidepressiva slikken: 'Met structuur hou ik mijn neuroses onder controle.'
Maar af en toe knokt hij tegen dwanghandelingen en zelfmoordneigingen en denkt hij volop aan de aanlokkelijke sprong van de klif in Beachy Head. Via ejaculaties tempert hij de 'herfst in zijn hoofd', 'soloseks stimuleert de heropname van serotonine.'
Brokkenlijmer
Dautzenberg blijkt bovendien een brokkenlijmer, een man die zich het vuur uit de sloffen loopt om knarsende familieverhoudingen weer te versoepelen, "de Grote Vredestichter" die met zijn moeder zeeslakkenhuisjes raapt of met haar naar een Valkenburgse sauna gaat. Of een vriend in hoge nood in huis opneemt.
In zijn dagboekjaar stelt Dautzenberg zich tot doel de banden nauwer aan te halen met zijn tweelingbroer Hub, met wie hij een 'Peter Pansyndroom' deelt en lieflijk met een voetbal op de cover prijkt: 'Hub is bang voor intimiteit, net als ik, maar dan tot de macht drie. En net als mijn vader. Die laatste heeft de familiekwaal geëntameerd, maar daar kon hij niets aan doen. (...)'
Ook wil Dautzenberg in het reine komen met zijn overleden vader, de hondstrouwe Philips-werknemer die hij harstochtelijk mist en die zijn hele leven gebukt ging onder het zwarte NSB-verleden van zijn ouders, Dautzenbergs grootouders.
Ik bestaat uit twee letters bevat talloze fraaie, ontroerende jeugdherinneringen, gevat in kernachtige verhaalembryo's, soms ook opgewekt door songs: 'Muziek is met afstand de sterke madeleine die ik ken, daar kan geen spacecake tegen op.'
Verwacht evenwel geen zoetsappigheid. Dautzenbergs helder en krachtdadig proza staat soms stijf van de ergernis en vertolkt zijn eeuwige gevecht met de binnen- en buitenwereld. Hij ergert zich aan de schreeuwerigheid van politici en presentatoren, aan gemakzucht, aan dubbele moraal over seks en aan meelopersmeningen. En aan auteurs die met een aalmoes worden afgescheept voor interviewsessies: 'Mijn uurloon komt uit op dat van een minderjarig meisje in een Filipijnse kledingfabriek.'
Toch kan hij niet altijd de consequenties van zijn giftige papieren oprispingen inschatten. Verbaasd stelt Dautzenberg vast dat hij weer eens zijn eigen ruiten heeft ingegooid. Hij overschreeuwt zichzelf. Om zijn verlegenheid te maskeren, beweert hij. Maar hoe je eigen leven en karakter herkneden? 'Ik vind het (...) knap wanneer iemand ontsnapt aan de gedetermineerde droefheid die zijn bestaan domineert.'
Dautzenbergs dagboek is ook een voortdurende zoektocht naar de juiste toon. Hoe verhoud je je tot je omgeving wanneer je ze voortdurend wilt betrappen? 'Sinds ik een dagboek bijhoud, voelen de mensen om mij heen als motieven, alsof ze functioneel aanwezig zijn. Ze dienen om mijn thema's te ontsluiten, zoals een psychiater zijn patiënten nodig heeft om zichzelf te doorgronden.. (...) Ik hoop dat ik die Privé-domeinblik snel van me af kan schudden.'
Delicaat én bikkelhard
Zijn vriendin Maartje, met wie hij vijf jaar geleden stiekem is getrouwd, heeft er het meeste last van, al wonen ze dan niet samen. Nauwlettend tast hij hun verhouding af, vaak delicaat en dan weer bikkelhard, zoals wanneer hij vaststelt dat ze sinds hun kennismaking vijftien kilo is aangekomen.
Ik bestaat uit twee letters is buitensporig en overladen met uitwaaierende bedenkingen, verslagen van hardrockfestivals, gedetailleerde reisaantekeningen over Malta of Rome of (afspringende) onderhandelingen met potentiële opdrachtgevers. Maar verveling dreigt zelden. Scabreuze, seksueel getinte observaties zijn talloos (zoals de oorsprong van zijn angst voor C-cups) terwijl roddelkonten beslist aan de bak komen. Zo prijst Dautzenberg 'de lieve boterbips van Franca Treur', haalt hij uit naar 'dominee van de Grachtengordel' Jamal Ouariachi of vertelt hij hoe Dimitri Verhulst zijn foto in de sneeuw met Juliette Binoche minstens tien keer in een Gentse kroeg toont. Hoezeer we in dit dagboek de mildere, genereuze Dautzenberg aan het werk zien, besparen op plots opstekend venijn is niet aan de orde.
Bo Van Houwelingen
2/ei/26 m
Een dagboek is privé. Veel dagboeken zullen vol staan met geheime liefdesverklaringen, uitroeptekens, tirades en teleurstellingen, gevat in kromme zinnen en veel 'en toen en toen'. Er zijn ook dagboekschrijvers die de hoop koesteren dat er op een dag een geïnteresseerd publiek zal zijn. Zij beschrijven hun dagelijkse sores net even wat poëtischer - je weet maar nooit. En dan is er nog een aparte categorie: de schrijver die in opdracht een dagboek bijhoudt, met publicatie als doel, zoals Anton H.J. Dautzenberg (1967) afgelopen jaar deed voor de Privé-domeinreeks van De Arbeiderspers. Hij beschrijft in Ik bestaat uit twee letters het jaar waarin hij 50 wordt.
Het is een vreemde en paradoxale dagboekvorm omdat het essentiële van een dagboek - het absolute privéaspect dat schaamteloze ontboezemingen mogelijk maakt - afwezig is. Dautzenberg schrijft anders omdat hij weet dat het gelezen zal worden. Sterker nog, hij belééft de dingen anders omdat hij er later verslag van zal doen. 'Door de dagboekblik worden mijn voetstappen uitvergroot, voortdurend volgt een spotlicht mijn handelingen.'
In dit dagboek ontbreekt het dus aan de pikante charme van het lezen van iets dat oorspronkelijk niet voor jouw ogen bedoeld is; eroverheen ligt de vervormende lens van de publieke blik. Wat overblijft zijn de notities van een man die erom bekendstaat niet bang te zijn het achterste van zijn tong te laten zien, maar ook de reputatie heeft te fabuleren. Maakt het uit wat waar is en wat niet? Nee, we lezen wat Dautzenberg ons wil vertellen, en of dat waardevol is zit hem niet in het waarheidsgehalte, maar in de manier waarop hij de regie voert over zijn dagboek. (Overigens beweert Dautzenberg niet veel waardoor de leugendetector aanslaat. Het meest curieuze is dat Arie Boomsma desgevraagd zijn piemel aan hem laat zien. Zou het?)
Door te bepalen wat wij te lezen krijgen, accepteert de schrijver automatisch de verantwoordelijkheid er dan ook iets lezenswaardigs van te maken. Dautzenberg probeert dit door zichzelf een specifiek doel te stellen: hij wil de relatie met zijn tweelingbroer Hub verbeteren. Met zo'n missie creëert hij een houvast, zowel voor zichzelf als voor de lezer: Dautzenberg kan gericht ergens over schrijven en de lezer krijgt het gevoel dat 'het ergens heen gaat' - geen overbodige luxe bij een boek van ruim zevenhonderd pagina's.
Het is een slimme ingreep, maar de kunstmatigheid ervan laat zich zien in formele beschrijvingen van zijn broer. Hub heeft 'veel bevestiging nodig', kan 'niet goed omgaan met intimiteit', heeft 'zijn hele leven geworsteld met een minderwaardigheidscomplex'. Een toenaderingspoging beschrijft Dautzenberg als volgt: 'Ik ga proberen om vooral positieve gevoelens op zijn gedrag te projecteren.' Hier spreekt geen broer maar een maatschappelijk werker. Het is zoeken naar een persoonlijke typering die wél een levendig beeld geeft van Hub. Want alleen daarmee kan de moeizame dynamiek tussen de twee broers invoelbaar worden gemaakt en alleen dán zal de lezer Dautzenbergs frustraties en verlangens begrijpen en daarover willen lezen.
We vinden die levendigheid gelukkig in de vele jeugdherinneringen, vaak opgetekend in korte verhalen, vol treffende details. Neem de anekdote over Hub die zich tijdens een voetbalwedstrijd laat inlijven in het team van de tegenstander, dat met 15-0 wint. 'Hub juicht bij elk doelpunt alsof hij wereldkampioen geworden is.' De lul. Aan de andere kant: wanneer Hub en Anton bruidsjonkertjes zijn - compleet met stropdasje, korte broek en lakschoentjes - geeft Hub Anton tijdens de plechtigheid een kusje. Lief.
Prachtig zijn ook de verhalen Graven 1 t/m 4. In het eerste verhaal weet de kleine Anton een rode schep te bemachtigen. Hub, die er geen heeft, staat beteuterd te kijken hoe zijn broertje ermee graaft. Daarop geeft Anton zijn schep aan Hub. Het tweede verhaal is precies hetzelfde, alleen zijn de rollen omgedraaid. Het derde eindigt anders: Hub heeft de schep maar deelt die niet met Anton. 'Hub lacht me uit en steekt zijn schep diep in het zand.' In het vierde verhaal zijn de rollen weer omgedraaid. Zeer korte verhalen die in hun eenvoud de complexiteit van de tweelingrelatie laten zien: het staat niet vast wie goed is en wie slecht, want de aan tweelingen zo inherente spiegeling draait alles even vlug weer om.
Hoe Dautzenberg met eindeloos veel geduld de rol van verzoener blijft uitvoeren is ontroerend. Hij neemt zijn taak met een bijna kinderlijke plechtigheid serieus. 'Ik hoop dat ik straks voldoende energie heb om mijn familie te helpen.' Geen dautzenbergiaanse snedigheid bij familieaangelegenheden.
Toch komt zijn broedermissie steeds vaker in het gedrang door vergaderingen, stress, een begrafenis, vrienden in nood, reisjes en werk; Dautzenberg beschrijft het allemaal zó uitgebreid dat het afleidt. Wat kan ons het schelen met wie hij op een borrel heeft staan kletsen, hoe de onderhandelingen over een bepaalde opdracht verlopen, wat er in het jaarverslag staat van een culturele instelling in Heerlen? Probeert Dautzenberg op deze manier te vergeten dat zijn verzoeningspoging met Hub is mislukt?
'De afstand is alleen maar groter geworden', concludeert hij. Tragisch, maar zo hoort het wel een beetje, in een dagboek, zelfs als het met voorbedachten rade is geschreven. 'Eind goed, al goed' laat zich niet zomaar verzinnen.
***
De Arbeiderspers; 720 pagina's; € 27,99.
L. Torn
In het jaar voorafgaand aan zijn vijftigste verjaardag hield de schrijver (1967) een dagboek bij waarin hij verslag doet van zijn persoonlijke en publieke leven. Het verstrijken van de tijd, de onafwendbare dood en de weg erheen vol fysieke en mentale ongemakken vormen een rode draad in dit autobiografisch monument. Veel aandacht gaat uit naar het eigen schrijverschap en naar contacten met andere auteurs. De vele literaire verwijzingen, ontmoetingen en opinies maken dit boek tot een leesfeest voor literatuurminnaars. Dautzenberg schuwt de controverse niet en heeft er geen moeite mee om zwakheden van zichzelf en anderen breed uit te meten. Tegelijk heeft hij de moed om op te komen voor slachtoffers van mediahysterie en hypocriete volkswoede. Dautzenberg is een eersteklas stilist, maar hij kan ook waarnemen, doorzien, durft stelling te nemen en kan zichzelf relativeren (een zeldzame deugd in de Nederlandse letteren). Met dit dagboek in de prestigieuze reeks ‘Privé-domein’ zet Dautzenberg zichzelf en velen (dood of levend) met hem voluit in de schijnwerpers.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.